Example
Frank Zappa
Conceptual Continuity



Waarom vindt iemand muziek mooi en een ander niet? Waarom valt iemand op een bepaald soort muziek of stijl? Niemand weet dat. Ik ‘viel’ op mijn twaalfde voor de muziek van Frank Zappa en zijn Mothers of Invention. Ik herkende er iets in, waarvan ik niet wist dat ik het in mij had.

Nu, tientallen jaren verder luister ik nog steeds naar Zappa en diens muziek en volg ik elke nieuwe release op de voet. Door de jaren heen ben ik wel kritischer geworden, maar Zappa staat wat mij betreft nog steeds op de eerste plek.

Tijdens zijn leven heeft Zappa talloze albums gemaakt, met talloze musici en ook nog eens in een scala aan stijlen. In zijn hart maakte hij het liefst modern klassiek, maar hij had zijn groep, het ‘Rockin’ Teenage Combo’, nodig om die droom te realiseren. Later had hij de beschikking over een Synclavier en kon hij in feite alles zelf maken.

Lees hier het hele verhaal over Zappa’s leven. Het is een lang verhaal, maar er is dan ook veel te vertellen.

 

Muziek doet iets met je hersenen. De technische kant daarvan kan heel goed uitgelegd worden door mensen als Dick Swaab of Erik Scherder. Maar de grote vraag blijft niet alleen hoe het komt dat de een bevattelijker is voor muziek dan een ander, maar ook nog welk soort muziek en op welke leeftijd. Ik werd als twaalfjarige getroffen door de muziek van Frank Zappa and the Mothers of Invention. Waarom? Bij ons thuis was geen muziek in huis, niemand speelde een instrument, er werd alleen wat gezongen bij familiefeestjes, maar dat was het dan wel. Zappa’s muziek maakte iets in mij los, waarvan ik niet wist dat ik het in mij had. Maar waarom die deviante, complexe muziek en niet de Beatles om maar iemand te noemen? Die Beatles waren leuk, maar deden mij niets, Zappa’s muziek wel, die wilde ik dan ook allemaal zelf hebben en dat is tot op de dag van vandaag zo gebleven. Zappa werd voor mij vervolgens een soort muziekdocent die vertelde waarnaar ik moest luisteren, (free-)jazz, modern-klassiek, etnisch, ga maar door. Ik deed het allemaal, zette mijn oren wagenwijd open en mijn muziekkennis verspreidde zich als een olievlek. Een van die gevolgen is deze website, maar ook de Zappa-site, ‘little umbrellas’ punt NL, waar ik nu al twintig jaar mee bezig ben. Daar staat veel, heel veel, op, maar één verhaal ontbrak al die jaren, de tekst die altijd nog eens geschreven moest worden, zo een als die hier op de LemonTree. Het verhaal lag al tijden op de loer, er was geen ontkomen aan. Elke keer als ik begon met iets nieuws hier kwam er een signaal uit mijn hersenen “en dat Zappa-verhaal dan?”. ‘Finally he did give in, all he needed was some discipline’. Eindelijk, hier is die dan; hier zijn de Paul Lemmens Zappa-variaties:

Frank Vincent Zappa (1940-1993) is geboren in Baltimore. Moeder Rosemarie – ook wel Rose Marie - Collimore (1912-2004) is Italiaans/ Frans, vader Francis Vincent Zappa (1905-1973) is Italiaans/Grieks/Arabisch. Ze wonen in Partinico, Sicilië. Het echtpaar besluit echter hun heil in Amerika te zoeken en komt na wat omzwervingen terecht in Baltimore. Frank is de eerste van vier kinderen, na hem komen broer Charles Robbert – Bobby - (1943- 2018), Carl Lewis (1948- ) en de jongste, een zus, Patrice JoAnne (1951- ). Patrice kennen we vooral als Candy, de naam die ze kreeg van broer Carl, omdat ze zo ‘sweet’ was.
Vader werkte als schei- en wiskundige voor de defensie-industrie en moest voor zijn baan regelmatig verhuizen. Door al dat verhuizen had Frank nooit echte vrienden, een vervelend feit dat zijn karakter blijvend zou beïnvloeden. Begin jaren veertig werkte vader in Maryland in de ‘Edgewood Arsenal Chemical Warfare Facility’. Gezien de hoeveelheid gas waarmee daar gewerkt werd was een gasmasker in huis verplichte kost en dat is natuurlijk niet alleen fascinerend speelgoed, maar ook de basis voor fantasyverhalen, zoals Zappa later vaak op zijn fans zou loslaten.
Zappa was vaak ziek, had last van astma, oorpijn en bijholteontstekingen. Voor dat laatste kreeg hij een behandeling met radium. Later werd dat gevaarlijk geacht met het oog op eventuele vorming van kankercellen. Omdat zijn gezondheid steeds beroerder werd vroeg vader overplaatsing naar Monterey, Californië aan. Daar kon hij terecht als docent. Vervolgens verhuisde de familie nog een paar keer: Claremont, El Cajon en tot slot San Diego.

Voordeel van het verhuizen naar warmere gebieden was dat het beter ging met de gezondheid. Zappa vond naast het doen van allerlei chemische proefjes tijd om met muziek bezig te zijn. Hij was een allesvreter, maar hield vooral van doo-wop en (rhythm &) blues. Hij hoorde en kocht singletjes van Johnny ‘Guitar’ Watson, Guitar Slim, The Channels, The Velvets enzovoorts. Zijn ouders hadden net een pick-up gekocht, de muziek mocht hij in de huiskamer afspelen. Vanaf zijn twaalfde toonde hij interesse in het drumstel en leerde de basisvaardigheden op een snaardrum. Later kochten zijn ouders een goedkoop drumstel voor hem. Op de middelbare school werd Zappa lid van de Mission Bay High School Band. Zo bekwaamde hij zichzelf verder in het spelen van drums en percussie. Tot zover niks bijzonders eigenlijk. Maar dan krijgt hij een tijdschrift in zijn vingers: ‘Look’. Daarin staat een verhaal over Sam Goody’s Record Store. De essentie van het verhaal is dat Goody alles kan verkopen. Bij het artikel staat een fotootje van een album met daarop een soort gekke professor met wild haar. Ene Edgard Varèse, wiens werk omschreven werd als: "a weird jumble of drums and other unpleasant sounds". Zappa’s interesse was meteen gewekt. Zo ging dat bij hem dus ook. Iets triggerde hem om juist van dit album met deze muziek iets te vinden. De plaat was op EMS Records, EMS 401. Ongeveer een jaar later bezocht hij een platenzaak op zoek naar goedkope singles. Bij het afrekenen liet hij bijna alles uit zijn handen vallen. Daar voor hem, op de toonbank, stond dé plaat, The Complete Works of Edgard Varèse, Volume One, EMS 401. De eigenaar van de zaak gebruikte die om diverse audio installaties aan klanten te laten horen. Zappa keerde zijn zakken om, maar had niet voldoende geld bij zich. Toch wist hij de verkoper zover te krijgen dat hij hem de plaat verkocht voor al het geld dat hij bij zich had. De man zal wel gedacht hebben dat hij die anders toch nooit zou kunnen verkopen. Thuis werd tot ongenoegen van zijn moeder de muziek hard afgespeeld op de huiskamer-pick-up. Uiteindelijk verhuisde de pick-up naar Zappa’s tienerkamer en kon hij ongestoord genieten. Met krijt markeerde hij de ‘interessante passages’ om die aan schoolvrienden te laten horen. Na Varèse volgde albums van Igor Strawinsky, Anton Webern en vele anderen. De pick-up kwam niet meer terug in de huiskamer. Die geschiedenis herhaalde zich later bij mij thuis, maar toen wist ik nog niets van deze overeenkomst.

Opnieuw was er een verhuizing, nu naar Lancaster, Antelope Valley. Dat ligt in de Mojave Desert en dichtbij Edwards Air Force Base. Allemaal namen, elementen die zouden terugkeren in Zappa’s songteksten. Luister maar eens naar ‘Village of the Sun’ op ‘Roxy & Elsewhere’ (1974) of ‘Billy the Mountain’ op ‘Just Another Band from L.A. (1972).
Toen moeder vroeg wat Zappa voor zijn vijftiende verjaardag wilde hebben vroeg Zappa om een ‘long-distance call’ met Varèse in New York. Helaas bleek die niet thuis, hij was in Parijs. Varèse’s vrouw, Louise, stond Zappa te woord. Later lukte het wel. Varèse stuurde Zappa een bedankbrief waarin hij vertelde dat hij bezig was met een werk dat ‘Déserts’ heette en verder dat als Zappa in New York was hij welkom was om op bezoek te komen. Dat is er nooit van gekomen, maar Zappa was onder de indruk van de brief, zeker omdat hij zelf in die ‘desert’ (woestijn) woonde. De brief werd ingelijst en heeft altijd in Zappa’s studio gehangen.

Zappa, die voor zijn leeftijd veel ouder uitzag, lang, snor, komt op de Antelope High School een gelijkgestemde ziel tegen, Don Vliet (1941-2010). Die kennen we beter als Don van Vliet of Captain Beefheart. Vliet en Zappa luisterde bij Vliet thuis naar muziek van hun singles en tussendoor schreeuwde Vliet naar zijn moeder, Sue, om een Pepsi. ‘Why Doesn't Somebody Get Him a Pepsi? Is de originele naam van een nummer dat Zappa schreef, maar bekend werd als ‘The Torture Never Stops’ (‘You Can’t Do That on Stage Anymore, volume 4’, 1991).
Zappa was inmiddels met drummen zover dat hij in een band kon spelen. Dat werd de ‘The Blackouts’. Dat is een, wat ze toen noemden, ‘racial mixed band’ met daarin: Wayne Lyles (bongos), Dwight Bennett (tenorsax), Ernie Thomas (trompet), Terry Wimberley (piano), John Franklin (altsax) en Frank Zappa (drums).

In een kast thuis lag de gitaar van broer Bobby. Die speelde er nauwelijks op en zo ging de gitaar van de ene naar de andere broer. Zappa’s interesse in dat instrument nam toe, ondanks het feit dat het een goedkoop ding was met snaren hoog boven de fretten. Zappa luisterde natuurlijk al langer naar allerlei gitaristen, lees hierboven, maar de klank van met name Johnny Guitar Watson fascineerde hem. Hij leerde zichzelf gitaar spelen, in het begin nog volgens het blues en R&B-stramien, maar gaandeweg ontwikkelde hij een heel eigen stijl. Ondanks het feit dat hij heel goed ritmegitaar kon spelen, speelde hij het liefst solistisch. Elke solo van hem is nieuw, geen herhalingen en zijn in feite composities op zichzelf. Daardoor hield hij zichzelf ‘fris’. Waarom gitaar? “Let’s be realistic about this, the guitar can be the single most blasphemous device on the face of the earth. That’s why I like it . . . The disgusting stink of a too-loud electric guitar: now that’s my idea of a good time.” Hij noemde zijn solo’s ‘air sculptures’, omdat die alleen op dat moment bestond, daarna niet meer: “Music, in performance, is a type of sculpture. The air in the performance is sculpted into something.” Veel solo’s zijn terecht gekomen op latere albums als de ‘Shut Up and Play Yer Guitar’ reeks (1981), ‘Guitar’ (1988) en ‘Trance-Fusion’ (2006) en natuurlijk op de vele reguliere albums. Zappa kon koel en berekenend overkomen in zijn muziek, maar zo gauw hij een gitaarsolo ging spelen namen de emoties toe en zag je soms een glimp van een andere kant van zijn karakter.

Zappa was een goede tekenaar, maar muziek hield hem meer bezig. Gedurende zijn middelbare schoolperiode begon hij met schrijven van zijn eigen ‘Varèse’-achtige muziek, die vervolgens door het schoolorkest uitgevoerd werd. Zappa kon goed noten op papier zetten en had een idee van hoe het ongeveer moest klinken, maar hij had toch echt een orkest nodig om het ook te laten klinken en soms te ontdekken dat hij een en ander moest aanpassen.
Dat hij daadwerkelijk kon tekenen, films en muziek maken had hij te danken aan zijn gedrag, het beviel hem geenszins op school en hij gedroeg zich navenant. Alle ‘vrije’ geesten werden toentertijd naar ‘art-class’ gedirigeerd. In 1957 won hij de prijs voor het beste kunstwerk, genaamd ‘Living Room’. Niet alle docenten lieten hem aan zijn lot over. Zo vertelde hij enthousiast over Don Cerveris, zijn docent Engels, die hem vooral aanmoedigde met muziek door te gaan. School in algemene zin had zo’n negatieve invloed op hem dat hij later zijn eigen kinderen daar niet naar toe stuurde.

Na de middelbare school, Zappa was toen negentien, vertrok hij naar een eigen ruimte. Tijdens de vervolgstudie ‘compositieleer’ bij Prof. Karl Kohn aan het Pomona College ontmoette hij Kathryn ‘Kay’ Sherman. Ze werden verliefd, woonden samen en trouwden uiteindelijk (1960). Zappa werkte in die tijd als reclameschrijver/tekenaar. Kay steunde Zappa in zijn muzikale carrière, Zappa trad nog namelijk nog steeds op met The Blackouts, en zag de artistieke potentie van haar man. Het huwelijk hield echter niet lang stand; vier jaar later, 1964, was het voorbij.

Naast muziek componeren en spelen met The Blackouts kreeg Zappa, op voordracht van zijn oud-docent Cerveris, de kans om muziek te schrijven voor een film: ‘The World’s Greatest Sinner’ van, én door Timothy Carey. Zappa had al wat muziek liggen en kon die gebruiken voor deze film. De soundtrack laat zich beluisteren als een blauwdruk voor Zappa’s latere werk. Dat geldt net zo voor de muziek voor de tweede film: ‘Run Home Slow’ (1965). Thema’s uit die film werden gebruikt voor Zappa’s latere soloalbums en albums met The Mothers. Zappa verdiende aardig wat geld met beide films. Van de opbrengst van ‘The World’s Greatest Sinner’ kocht hij een fatsoenlijke gitaar, van die van ‘Run Home Slow’ de studio waar hij op dat moment werkte als studiomusicus.

Via vrienden was Zappa namelijk terecht gekomen in de ‘PAL Studio’ van Paul Buff in Cucamonga. Buff was een visionair en gebruikte de studio met zijn zelf gebouwde 5-sporen recorder - uniek voor die tijd - als uitvalsbasis voor een scala muziekstijlen en gefingeerde groepen, die hij zelf uitbracht op diverse, eigen labels. Die groepen waren in feite steeds dezelfde mensen; klein groepje musici binnen de studio, soms de PAL-studioband genoemd. Daarin ‘zaten’ onder anderen Buff, Dave Aerni, Ronnie Williams, Chuck Glave, Tony Rodriquenz, Chuck Foster en Zappa. Het trio, Buff, Aerni, Zappa maakte de meeste tracks. Zappa speelde allerlei instrumenten, nam op en produceerde. Hier in PAL-Studios leerde hij de beginselen van het vak, de opnametechnieken, het verkopen, eigenlijk alles wat hij nodig had om zijn eigen stijl en muziek te ontwikkelen. Hier werkte hij bijvoorbeeld al met Ray Collins (1936-2012), de latere zanger van The Mothers, maar knutselde hij, soms letterlijk, eigen songs in elkaar. Knutselt, omdat hij alles zelf speelt en experimenteert met geluiden, tapesnelheden en effecten. Dat en meer is te horen op de 5cd-set "Paul Buff Presents Highlights From The Pal And Original Sound Studio Archives." (2012).

Zappa’s eerste publieke optreden onder eigen naam was voor de Steve Allen Show in maart 1963. Allen was altijd op zoek naar nieuw talent en stuitte bij die zoektocht op de jonge componist. Zappa. ‘clean-shaven, and wearing a suit and a tie’ nam de oude fiets van zus Candy mee en liet zijn ‘Concert for Bicycle’ horen. Dat was met het aanwezige ensemble en eerder opgenomen tapes. Zappa en Allen bespeelden de op de kop staande fiets op diverse manieren: “"It's very funny, you play a bicycle by plucking the spokes and blowing through the handle bars. Other methods of producing "cyclophony" is to stroke the spokes with the bow of a bass fiddle (strijkstok van een contrabas), twirl the pedals and let air out of the tires.” Daarbij dirigeerde Zappa het orkest en dat alles tot grote hilariteit, maar ook enthousiasme van Allen. De geweldige beelden zijn te zien op Youtube. Het concert is tevens te vinden in de eerder genoemde box met werk uit PAL-Studios. De uiterst voorkomende en nette Zappa is daar nog best bescheiden en vriendelijk. Dat zou later wel anders worden.

Zappa’s eerste klassieke concert was in mei 1963, tijdens een festival genaamd: "Music Sets the Mood For May at the Mount"; The View, Mount St. Mary's. Tijdens het festival waren er diverse symposia voor hedendaagse muziek en concerten van regionale musici en componisten. Op 4 mei liet Zappa zijn ‘Piece II Of Visual Music (1957) for jazz ensemble and 16 mm. projector’ horen, op 19 mei was er een heel programma met ruimte voor de nieuwe avant-garde componist onder de naam ‘The Experimental Music of Frank Zappa’. Op het programma stond: ‘Variations II for Orchestra’, ‘Variables I for any five instruments’, ‘Opus 5 for Orchestra’, ‘Rehearsalism’ en afsluitend ‘Three Pieces of Visual Music with Jazz Group’. Na het concert werd het publiek in de gelegenheid gesteld de componist te bevragen.
Zappa: “I spent $300 and got together a college orchestra, and I put on this little concert. Maybe less than a hundred people showed up for it, but the thing was actually taped and broadcast by KPFK. By the time I graduated from high school in '58, I still hadn't written any rock and roll songs, although I had a little rock and roll band in my senior year. I didn't write any rock and roll stuff until I was in my 20s. All the music writing that I was doing was either chamber music or orchestral, and none of it ever got played until this concert at Mount St. Mary's. In fact, this concert even involved sounds on tape. I was doing tape editing of electronic music, and part of all the pieces had this little cheesoid Wollensak tape recorder in the background pumping out through mono speakers—sounds that were supposed to blend with the acoustic instruments. And there were sections of improvisation and a lot of different experimental techniques.” Een stukje van dit concert is te horen op ‘Lost Episodes’ (1996).

Met jeugdvriend Vliet nam Zappa onder de naam ‘The Soots’ muziek op en stuurde die naar Dot Records. Hij kreeg een briefje terug met een afwijzing: ‘no commercial potential’. Die zinsnede werd een onvergetelijke, nadat Zappa die hergebruikte op het eerste album met The Mothers; Freak Out (1966).

In 1964 was het voorbij met het huwelijk met Sherman, waarop Zappa noodgedwongen intrek nam in PAL-Studios. In de vrije studio-uren experimenteerde hij dat het een lieve lust was. Buff, die inmiddels ander werk had bij geluidsonderzoeker/DJ Art Laboe, verkocht logischerwijs de studio aan Zappa, die toen net het geld van de filmmuziek binnen had en de som van 2000 dollar wel kon betalen. Zappa noemde de studio vanaf dat moment ‘Studio Z.’ Er kwamen meer mensen in de studio wonen, zoals jeugdvriend James ‘Motorhead’ Sherwood (1942-2011), Don Vliet en Zappa’s nieuwe vriendin Lorraine ‘Pete’ Belcher (? onbekend). Met Vliet werkte hij aan een ‘science fiction movie’, ‘Captain Beefheart versus the Grunt People’. De naam Captain Beefheart komt uit deze periode en deze ‘film’.
Om wat geld te verdienen maakte Zappa reclame door te zeggen dat Studio Z. alles kon opnemen en filmen, waarbij hij zich presenteerde als ‘The Movie King of Cucamonga’ (1965). Het werkte, want hij kreeg van een zakenman de vraag en geluidstrack te maken voor een ‘blue party’. ‘Blue’ in die tijd betekende ‘seks’. Zappa en Belcher leefden zich uit met een springveren matras en maakte suggestieve geluiden. Zappa knipte al het gelach uit de tape en overhandigde die aan de klant. Dat bleek echter een undercover agent en vervolgens werden hij en Belcher in de boeien geslagen wegens obsceniteiten. Belcher was ook pas negentien, dus dat mocht al helemaal niet. Hun arrestatie haalde de tijdig ingelichte krant: “Two a go-go to jail”. Zappa’s vader betaalde de borgtocht van zijn zoon. Zappa vroeg Laboe die van Belcher te betalen.
Later werd Zappa schuldig bevonden aan "conspiracy to commit pornography" en veroordeeld tot zes maanden, waarvan tien dagen in hechtenis. Die tien dagen hebben een enorme indruk op hem gemaakt. Zappa: “They got me for conspiracy to commit pornography back in '64, by smuggling a plainclothesman disguised as a used car salesman into my small recording studio in that very small town. The town had about 7,500 people in it and they didn't like my long hair, so they decided to get me. The attorney was 27 years old and he got me ten days in jail by using evidence obtained from the hidden microphone in his wristwatch which was hooked up to a tape somewhere. There were 45 men in the jail cell, the toilet and shower had never been cleaned, the temperature was 110 degrees so you couldn't sleep by night or day, there were roaches in the oatmeal, sadistic guards, and everything that was nice.” Iets daarvan is in een latere song te horen in ‘San Ber’dino’ (One Size Fits All (1975): “Well there's forty-four men stashed away in Tank "C". An' there's only one shower, but it don't apply to Bobby”. Omdat hij nu een aantekening had in het persoonsregister mocht hij niet in dienst. Ik denk niet dat hij dat erg vervelend vond.

Eenmaal weer op vrije voeten bleek dat de meeste tapes uit de studio meegenomen waren door de politie. Sommige kreeg hij terug, maar niet alles. Zonder klanten kon hij de huur niet meer betalen en dat betekende het einde van Studio Z. Niet veel later werd het pand afgebroken om de weg te kunnen verbreden. Belcher, de ‘buxom red-haired companion’, zoals ze in de krant werd beschreven, verdwijnt hier uit het verhaal. Ze zou later opduiken als de vrouw van een tekenaar van ‘underground comics’.

Na het debacle van zijn studio zoekt Zappa een andere manier om zijn muziek kwijt te kunnen. De opmaat daarvoor is een uitnodiging van Ray Collins om in de The Soul Giants te komen spelen. De gitarist, Ray Hunt, beviel niet zo en Collins kende Zappa’s kwaliteiten uit PAL-studio. Dit stukje van het verhaal begint echter eerder met ‘The Viscounts’. Die zijn begin jaren zestig opgericht door Roy Estrada (1943- /bas, zang) en Dave Coronado (?/sax) . Na het opstappen van de drummer kwamen ze toevallig Jimmy Carl Black (1938-2008) tegen, die wilde wel. Meteen werd de naam veranderd in The Soul Giants. Ze vonden een baantje als clubband in The Broadside, Inglewood, maar wel met de restrictie dat ze Ray Collins als zanger inzetten. Collins was een zingende timmerman, maar had al enkele succesjes gehad als zanger, vandaar. Zappa kwam, zag en overwon. Black: "Frank came down and tried out with the band and he liked what we did, and we liked what he did, so he joined. A month later the saxophone player Davey Coronado left the band, leaving the position of leadership wide open. Frank took over as leader, and his very words were, "If you will play my music, I will make you rich and famous." In ieder geval is daar een deel van uitgekomen.

Zappa bracht vervolgens zijn eigen muziek in, veel van wat hij al geschreven had in PAL-Studios en Studio Z. Niet bepaald muziek voor een band in een club. Al snel werden ze er dan ook uitgegooid. Andere clubs waren ook niet bepaald happig op Zappa’s muziek. In Zappa’s filosofie moest je de zaak dan omdraaien, de doelgroep bij je muziek zoeken. Als je je zou verkopen als een ‘ugly’ groep met dito muziek zou daar heus wel iemand op afkomen. Halverwege de jaren zestig verandert de wereld in hoog tempo, zeker als we het hebben over de jeugdcultuur. Jongeren zoeken meer en meer hun eigen weg en zetten zich af tegen de gevestigde orde. Dat is Zappa’s niche. The Soul Giants, de naam, past daar niet in, dus kiest Zappa voor ‘The Mothers’. Volgens geruchten op moederdag, maar dat wordt nergens bevestigd. De naam is voor velerlei uitleg vatbaar: letterlijk, de ‘moeders’ als tegenhanger van het mannelijk imago, maar ook als uiting van een uitstekend muzikant, ’mothers’ was de afkorting van ‘motherfucker’, een term die vooral in jazzkringen gebruikt werd als iemand of een band in positieve zin presteerde, ‘that’s a pair of motherfuckers’. Zappa, die wel hield van taalspelletjes en suggestieve opmerkingen, koos niet voor niets deze naam.
Zappa pakt de zaak serieus aan en neemt Herb Cohen (1932-2010) als manager in de arm. Die zoekt zijn afzetgebied, optredens, vooral in de groeiende ‘underground’-scene. The Mothers spelen daarom vaak in plaatselijke clubs als The Whiskey-a-go-go. Daar komen de vrije dansers van de groep van Vito Paulekas met daarin Carl Franzoni. De vrije geesten haken in op de vrije muziek van The Mothers.

Ondertussen zijn producers van platenmaatschappijen op zoek naar nieuwe muziek, bang om de nieuwe stroom (lees inkomsten) te missen. Tom Wilson (1931-1978), producer van onder anderen Bob Dylan en Simon and Garfunkel, komt langs en luistert naar The Mothers. Volgens het verhaal spelen ze ‘Trouble Every Day’, een blues-achtige song over de rassenrellen in de wijk Watts. Het verhaal gaat dat Wilson daarop besluit de groep te tekenen voor Verve, een sublabel van MGM. Verve is in feite een jazzlabel met wat blues-artiesten. Het is een wat dubieus verhaal, want Wilson is op dat moment niet zomaar iemand, maar iemand met een uitstekende reputatie. Hij zal zeker niet zomaar een band na het horen van één nummer onder contract nemen. Maar, het is wel een mooi verhaal. Er waren wel wat aanloopproblemen. MGM/Verve ging niet akkoord met de bandnaam, ietsje te ‘obsceen’ vonden ze. Nu is er een mooi Engels gezegde, ‘Necessity is the mother of invention’ en met die in het achterhoofd werd de naam van de groep ‘The Mothers of Invention’. Voor mij was en is dat een soort iconische benaming.
Er was dus een contract, Zappa had nummers geschreven en men ging de studio in om een en ander op te nemen. Even voor de duidelijkheid, dat gebeurt in een tijd dat de meeste, populaire muziek niet door de artiesten zelf gespeeld wordt, maar door een reeks studiomusici. Beter, sneller, goedkoper. Niet iedereen speelde namelijk zelf zo goed of kon het niet eens. The Mothers deden alles zelf, op wat kleine dingen na, zoals de piano die bespeeld werd door Mac Rebennack, een van die studiomusici. Rebennack zou in de nabije toekomst bekend worden als Dr. John the Nighttripper. Rebennack is op het moment van opname ‘lid’ van wat later ‘The Wrecking Crew’ genoemd zou worden, een groep uitstekende musici, die alles vlot kunnen wegspelen. In de studio zat een groot deel van die Crew. Ze worden op de binnenhoes van het eerste Mothers-album genoemd onder het kopje 'The Mothers' Auxiliary'.
Er was genoeg materiaal voor twee lp’s. Het budget werd wat aangevuld, er werd vijfhonderd dollar uitgetrokken voor extra percussie en een horde uitgenodigde freaks leefde zich odner directie van Zappa uit. Daaronder zijn de ‘vaste’ freaks uit de L.A.-scene, maar ook vrienden als Motorhead Sherwood en Jean Vassar, een vriendin van Zappa. Vassar is de eerste Suzy Creamcheese, een naam die op de achterzijde van de albumhoes van opduikt. Freak Out (1966) is in dit genre de eerste dubbel-lp. Een bijzonder album met een amalgaam aan muziekstijlen. Blues, rock, elektronische muziek, experimenteel, musique conrète, jazz, doo-wop. De gitaar is fuzzy, snijdend, net als de hilarische kazoo en de in die periode populaire mondharmonica. Zappa’s teksten zetten vraagtekens bij de Amerikaanse maatschappij, liefde, gerechtigheid, rassenongelijkheid. De muziek klonk en klinkt anders dan muziek uit die periode, agressiever, gemener zo je wilt, maar ook met onverwachte wendingen en klanken. Het zijn overwegend songs, maar dat verandert op de tweede lp, dan barst het muziekexperimentele pandemonium pas echt los.
Freak Out was voor die tijd volstrekt anders. Dat gold ook voor de hoes. Door zijn eerdere ervaring als tekenaar/ontwerper wist Zappa heel goed hoe de hoes zou moeten uitzien. De gesolariseerde foto op de voorkant, de collage binnenzijde, het was allemaal goed uitgedacht. De lijst met vijftig namen die op een of andere manier van invloed waren geweest “Please don’t hold it against them”, de ‘liner-notes’ voor elk nummer, de citaten als: “Edgard Varèse, July 1921: The Present-day Composer, Refuses to die!”, “No commercial potential” en “I’d like to clean you boys up a bit and mold you. I believe I could make you as big as The Turtles.” Dat zou op een andere manier meer dan waar worden. En daar is de beschrijving over Zappa zelf: “Frank Zappa is the leader and musical director of the Mothers of Invention. His performances in person with the group are rare. His personality is so repellent that it’s the best to keep away… for the sake of impressionable young minds who might not be prepared to cope with him. When he does show up he performs on the guitar. Sometimes he sings. Sometimes he talks to the audience. Sometimes there is trouble”. Dat gold nog meer voor de brief op de achterzijde, de brief van een Suzy Creamcheese: “These Mothers are crazy. You can tell by their clothes. One guy wears beads and they all smell bad. We were gonna get them for a dance after the basketball game but my best pal warned me you can never tell how many will show up...sometimes the guy in the fur coat doesn't show up and sometimes he does show up only he brings a big bunch of crazy people with him and they dance all over the place. None of the kids at my school like these Mothers... specially since my teacher told us what the words to their songs meant. Sincerely forever, Suzy Creamcheese”.
In 1966 kon je één dollar opsturen om een ‘Freak Map’ te ontvangen. Op die plattegrond waren de plaatsen waar de ‘freaks’ zich ophielden gemarkeerd.
In feite was de hele verpakking onderdeel van een pure promotiecampagne om, zoals Zappa het indertijd omschreef “lure the innocent person in our camp”. Maar ook dat was misleidend, want die ínnocent person’ trok zelf naar dat kamp. Op Freak Out kregen we te maken met een vreemde groep musici met vreemde muziek en andere ideeën. Dat sprak allerlei mensen aan, vaak de creatieve eenlingen. De ‘Ugly’-opzet werkte, de doelgroep was gevonden. Ik hoorde ‘Freak Out’ samen met ‘Absolutely Free’ en ‘We’re Only in it for the Money’ toen ik net twaalf jaar was. Het was een shockerende ear-opener, wat was dit? Dit was mijn(!) muziek en dat is het nog steeds.
Zappa was achteraf niet helemaal tevreden: "Return of the Son of Monster Magnet" was in fact an unfinished piece. The track as it appears on the album was created to act as the backing track for a much more complex work, but MGM refused to approve the additional recording time, so it was issued in this unfinished form.” Dat perfectionistische zou voortdurend blijven opduiken tot aan het eind toe.
MGM/Verve was ook niet heel tevreden, want ondanks intensieve reclamecampagnes verkocht het dure album maar mondjesmaat. Bovendien werden tracks niet op de radio gespeeld. Geen radio, geen verkoop. Zo ging dat toen. In Engeland werd het dubbelalbum gehalveerd en gedecimeerd, wisten zij veel.
In 2006 werden de opnames meer dan verdubbeld met het uitbrengen van ‘MoFo’, respectievelijk als 2cd of luxe 4cd-set met boek en kunststof klaphoes. Alle muziek opgenomen voor de sessies rondom Freak Out is er op te vinden, inclusief enkele live-opnames uit deze periode. ‘MoFo’ staat voor ‘Making Of Freak Out’. Wat een ervaring!

Zappa verhuisde tussen de opnames door naar Laurel Canyon om samen te wonen met een nieuwe vriendin Pamela Zarubica. Zarubica werd de tweede Suzy Creamcheese. Hun huis werd een ontmoetingsplek voor een horde aan musici uit Amerika, Europa en tal van creatievelingen. Zarubica ging mee op tournee, maar niet voor heel lang, want Zappa kwam al vrij snel Adelaide Gail Sloatman (1945-2015) tegen. Sloatman had een rolletje gehad in de film ‘Mondo Hollwyood’ en werd omschreven als een ‘hot chick’; een knappe verschijning. Zappa beschrijft de ontmoeting heel grappig in zijn boek ‘The Real Zappa Book’ (1989): ‘Within a couple of minutes – don’t laugh – I fell in love.”
Het echtpaar trouwde en bij gebrek aan ringen gaven ze elkaar een pen, een traditie die elk jaar werd voorgezet. Ze kregen vier kinderen: Moon Unit (1967), Ian Donald Calvin Euclid ‘Dweezil’ (1969), Ahmet Emuukha Rodan (1974) en Diva Thin Muffin (1979).

Gail, ‘my pumpkin’ komt meteen terecht op de hoes van het tweede album, ‘Absolutely Free’ (1967). De wat eigenwijze verpakking, de hoes is door de lengte van de fotocollage en de titel een kwartslag gedraaid, is opnieuw gedaan door Zappa en heeft daardoor in stijl zichtbare overeenkomsten met die van ‘Freak Out’. De tekening op de achterzijde is een typische Zappa-tekening. Ik heb daar uren naar zitten kijken. Naast Gail zien we ook de bandleden. Behalve bekende Collins, Black en Estrada staan er maar liefst vier nieuwe namen bij: Billy Mundi (1942-2014/drums), Don Preston (1932- /keyboards, electronics), Bunk Gardner (1933- /saxen, klarinet, fluit) en Jim Sherwood (baritonsax). De muziek op het album is bestaat uit twee stukken: (oude) lp-kant A: ‘Absolutely Free’ (#1 in a series of underground oratorios)’, een kant B: ‘The M.O.I. American Pegeant ((#2 in a series of underground oratorios)’. Muzikaal gezien gaan we met ‘Absolutely Free’ richting Twintigste Eeuwse klassiek en (free-)jazz, meer dan het ‘eenvoudig’ poplied, dat nog op ‘Freak Out’ te vinden was. Zappa’s muzikale kennis was gegroeid en hij had mensen als Preston en Gardner nodig om die te vertolken.
De Amerikaanse mensheid wordt in ‘The American Pegeant’ verdeeld in twee groepen, de ‘plastic people’ en de ‘vegetables’. Die eerste groepering zijn de grijze, volgzame, onzelfstandig denkende middenklassers, de vegetables, groenten zijn goed voor je, zijn de vrij denkende geesten. Maar vergis je niet, niet alle vrij denkende geesten vallen onder Zappa’s noemer. De drinkende, blowende, trippende persoon wordt net zo lief en zo goed op de korrel genomen. In Zappa’s wereld géén drugs! Hij was daar fel tegen en schroomde niet drug-gebruikende bandleden uit de groep te zetten.
In het eerste deel van het oratorium gaan we op verkenning in de Amerikaanse maatschappij om terecht te komen in de ‘Invocation & Ritual Dance of the Young Pumpkin’. De titel is ontleend aan ‘Le Sacre du Printemps’ van Igor Strawinsky, het nummer zelf bestaat uit een hypnotiserende, lange gitaarsolo, omweven met een sopraansaxsolo van Gardner. Betoverend zo’n groente! Kant twee laat de duistere kant van die Amerikaanse maatschappij zien: drank, status, moraal, seks en dat alles in een pittige, muzikale setting. De track die vaker in Zappa’s werk zou terugkeren is ‘Brown Shoes don’t Make It’, het nummer over leiderschap en een vervallen moraal van een burgervader die het wel wil aanleggen met zijn dertienjarige tienerdochter: "And he loves it! He loves it! It curls up his toes. She bites his fat neck and it lights up his nose. But he cannot be fooled, old City Hall Fred. She's nasty! She's nasty! She digs it in bed! She's a dirty young mind, corrupted, corroded. Well she's thirteen today, And I hear she gets loaded."
‘Son of Suzy Creamcheese’ viel mij op door de wisselende maatsoorten. Zappa: "Son of Suzy Creamcheese took a year to learn how to play. Can you tell why? The time, the time - it's fantastic. It's four bars of 4/4, one bar 8/8, one bar 9/8. OK? And then it goes 8/8, 9/8, 8/8, 9/8, 8/8, 9/8, then it goes 8/8, 4/8, 5/8, 6/8, and back into 4/4 again.".
De teksten, het Libretto’, mochten van MGM niet op de hoes afgedrukt worden. Je kon ze wel krijgen door minstens één dollar op te sturen. Daarvoor kreeg je “all words on the record, even the nasty ones”.
Zappa maakte bij het album een single: ‘Big-Leg Emma/Why Don’t You Do Me Right’. Volgens hem was die ‘straight commercial and absolute shit’. Natuurlijk was niemand geïnteresseerd. Bij de latere cd-releases werd de single middenin het album geplakt. Mijns inziens een faux-pas, omdat die twee nummers niet aansluiten op sfeer en klank van het album.

Rondom ‘Absolutely Free’ verhuisde Zappa met Gail en The Mothers naar New York om daar een reeks van meerdere optredens per dag te verzorgen in Garrick Theatre. Wegens succes duurde die reeks maar liefst een half jaar. In Garrick Theatre perfectioneerde Zapppa zijn ‘theatre of the absurd’. Hij leerde The Mothers te reageren op handgebaren, een soort dirigent voor de troepen. Op het podium stond een wisselende groep musici, soms was Sandy Hurvitz er als de nieuwe Suzy Creamcheese, soms was er toneel, soms muziek. Als de grapjes voorbij waren ging de muziek onafgebroken door, “als een dag aan zee, later hoor je de ruis nog in je oren”. Op een dag laat hij mariniers uit het publiek een pop molesteren, een andere dag spuit een giraf slagroom op de eerste rijen, soms ‘vechten’ Collins en Creamcheese met een wortel en slablad, Dada live. In het publiek zit vaak een universitair opgeleide muzikant, Ian Underwood (1939- /keyboards, saxen, dwarsfluiten, klarinet, basklarinet, gitaar). Hij is heel enthousiast en vraagt of hij niet mee kan spelen. Zappa vraagt volgens de anekdote op het album Uncle Meat: "What can you do that's fantastic?" “I (Underwood) said, I can play alto saxophone and piano." He said, "All right, whip it out."

Nick Venet, producer van Capitol Records, dacht dat het mogelijk was dat Zappa onder hun vlag een instrumentaal album uit kon brengen mits hij zelf niet meespeelde. Zappa, meteen enthousiast, ging aan de slag, knipte, plakte, maakte een boeiende collage, daarbij ondersteund door een aantal studiomusici, die we inmiddels kennen als de Wrecking Crew. Op de hoes worden die aangeduid als ‘Abnuceals Emuukha Electric Symphony Orchestra’. Toen het album klaar was, de hoes er bij wijze van spreken al omheen zat greep MGM in. Capitol, niet happig op een rechtszaak, overhandigde de mastertape aan MGM. De tape was echter dermate slecht dat Zappa besloot het project over te doen, maar dan anders. Het gevolg was wel dat Lumpy Gravy daardoor pas ná ‘We’re Only in it for the Money’ uitkwam.
‘Lumpy Gravy’ (1968) is met twee keer vijftien minuten een relatief kort album. Het was simpelweg verdeeld in ‘part one’ en ‘part two’. Later (1995) zijn die delen onderverdeeld, maar zo ken ik het niet. Zappa werkte aan het album met behulp van wat hij omschreef als ‘blokken’. Elk blok was een stuk muziek, dat kon zijn uit de tijd van PAL Studios en Studio Z., maar ook de opnamen met het studio-orkest. Nieuw waren de gefluisterde teksten. Die waren afkomstig van enkele kennissen en een aantal Mothers, waaronder Motorhead, Estrada en Black. Die teksten waren gesproken in een openstaande vleugel met een zak zand op de pedalen waardoor je lange galm in het gesprek kreeg. Die gingen over muziek, the big note, maar ook werken in benzinestations en garages. De thema’s die we herkennen zijn die van ‘Oh No’, ‘King Kong’ en ‘Take Your Clothes Of When You Dance’, met de opmerking erbij dat we op dat moment alleen nog die laatste gehoord hadden, omdat de release immers vertraagd was. Zappa noemde ‘Lumpy Gravy’ altijd als zijn favoriete album.
De hoes was dit keer gemaakt door Cal Schenkel (1947- /graficus). Schenkel, vriend van Sandy Hurvitz, ging door met de collagestijl van Zappa, maar voegde daar eigen elementen aan toe, zoals machineonderdelen en oude afbeeldingen uit het begin van de twintigste eeuw. Het is een zo herkenbare stijl dat die later door talloze bootleggers – meestal slecht – geïmiteerd werd als zijnde ‘echt’. Op de hoes zijn we Zappa in zijn Pipco-shirt met de op de achterzijde Zappa in smoking en hoge hoed en een tekstballon: “Is this Phase 2 of We’re Only in it for the Money?”. Op die laatste hadden we dan al kunnen lezen ‘Is this Phase 1 of Lumpy Gravy?”. Daarmee werden beide albums aan elkaar gelinkt.
Er speelde zich nog een familiair dingetje af op de voorkant. Daar stond als componist: ‘Francis Vincent Zappa’. Eigenlijk was dat de naam van Zappa’s vader, maar Zappa dacht dat nu eenmaal zo in het geboortepapier stond. Hij vond die naam maar niks en was enorm opgelucht toen bleek dat het niet zo was, het was gewoon ‘Frank’. Alle volgende edities van ‘Lumpy Gravy’ kregen vervolgens een gecorrigeerde naam op voorzijde.
In 2018 werd de originele Lumpy Gravy, de Capitol-versie, in gelimiteerde editie uitgebracht ter gelegenheid van Record Store Day. Eerder al, in 2009, was die versie op cd uitgebracht in een luxe set samen met ‘We’re Only in it for the Money’ als ‘Lumpy Money’.

‘We’re Only in it for the Money’ (1968) was in alle opzichten een vooruitstrevend album. De originele hoes is een persiflage op het net verschenen Beatle-album ‘Sgt. Pepper's Lonely Hearts Club Band’ (1967), met eenzelfde indeling en opstelling. Zijn The Beatles nog netjes in de dan net populaire oud-militaire-mode gekleed, The Mothers staan er in diverse jurken met een hoogzwangere Gail naast Jimi Hendrix. In plaats van bloemen ligt groente op de voorgrond. Prachtig gedaan door Cal Schenkel. Alleen mocht het niet van MGM, bang voor copyrights, en dus werd de binnenkant de buitenkant. Verwarrend, want de teksten op de hoes waren niet aangepast. Er was wel iets anders aangepast. Zappa hoorde later pas dat er met de banden geknoeid was, omdat MGM vond dat sommige woorden niet door de beugel konden. Zo werd in ‘Absolutely Free’ in de zin: "I don't do publicity balling for you anymore" het word ‘balling’ verwijderd en in ‘Let's Make The Water Turn Black’ de tekst: "…and I still remember Mama, with her apron and her pad, feeding all the boys at Ed's Cafe" gewoon helemaal geknipt. MGM dacht dat ‘pad’ ‘maandverband’ was, maar Zappa had hier haar orderblokje bedoeld. Tsja. Er was meer, technicus Gary Kellgren fluistert her en der wat, maar door ingrijpen van MGM’s censor lijkt het nu dat hij in ‘Concentration Moon’ zegt dat de Velvet Underground "Frank Zappa's group" is. Zappa ontving in Nederland een Edison voor het album, dat was het moment dat hij het gecensureerde album hoorde. In zijn dankwoord zei hij: "I prefer that the award be presented to the guy who modified this record, because what you're hearing is more reflective of his work than mine."
Op de buitenhoes staat een lijst aan musici, maar uiteindelijk blijkt maar een klein groepje de muziek voor dit album gespeeld te hebben: Mundi, Black, Gardner, Estrada, Underwood en Sherwood. Preston bleek vertrokken. Voor zover de band. Verder: Pamela Zarubica horen we in haar telefoongesprek met Vicky Kellgren, roadmanager Dick Barber, snurkt, Ronnie Williams praat achterstevoren en Eric Clapton fluistert wat. Veel steun had Zappa aan Underwood die hem op bijna elk terrein hielp en een soort rechterhand werd en lange tijd zou blijven. Later kregen de diverse nieuwe rechterhanden de taak de oefensessies te leiden totdat Zappa zelf mee ging doen.
In ‘We’re Only in it for the Money’ komt het collage-element sterk terug in de muziek. Het album heeft maar liefst negentien tracks, waarvan sommigen nog geen minuut lang zijn. Tussen de muziek door horen we surfmuziek (Heavies (Aerni/Buff) van The Rotations (1963), stemmen, telefoontjes, geruis, elektronische muziek, flarden muziek uit PAL-Studios, en vooral veel vervormde stemmen. Dat had alleszins te maken met de maatschappijkritiek op het album, niet alleen richting autoriteiten (‘Concentration Moon’), maar ook richting hippies (‘Flower Punk’) en ouders (‘Mom & Dad’). De vervreemding uitgedrukt in stemgebruik. En zo krijgen we nog veel meer om de oren.
Er worden vragen gesteld: “What’s the Ugliest part of Your Body?”. Het antwoord: “I think it’s your mind…!”. En hoe zit dat met die ‘Lonely Little Girl’: “You're a lonely little girl, but your mommy & your daddy don't care. The things they say, just hurt your heart. It's too late now for them to start to understand the way you feel the world for them, it’s too unreal…”. In ’Take Your Clothes off When You Dance’: There will come a time when everybody who is lonely will be free to sing and dance and love. There will come a time when every evil that we know will be an evil that we can rise above. Who cares if hair is long or short, or sprayed or partly grayed, we know that hair ain't where it's at. There will come a time when you won't even be ashamed if you are fat! En verderop: Who cares if you're so poor you can't afford to buy a pair of Mod A Go-Go stretch-elastic pants. There will come a time when you can even take your clothes off when you dance.” ‘We’re Only in it for the Money’ sluit af met ‘The Chrome Plated Megaphone of Destiny’, een geluidscollage. Maar die mocht je alleen luisteren als je, volgens de tekst op de hoes, het verhaal ‘In the Penal Colony’ (In de Strafkolonie) uit 1914 van Franz Kafka gelezen had. Het is een heftig verhaal en Zappa’s collage doet daar weinig voor onder. Het is nogal een tegenstelling met de rest van het album. Ondanks dat wordt ‘We’re Only in it for the Money’ nu gezien als een van de hoogtepunten uit Zappa’s œvre. In 2005 werd het opgenomen in ‘’ the U.S. National Recording Preservation Board’ vanwege: "culturally, historically, and aesthetically significant and a scathing satire on hippiedom and America's reactions to it".

Na zo’n album zou je er minstens nog zo een verwachten, maar ik had inmiddels al geleerd dat je bij Zappa niet van tevoren wist wat er aan zou komen. Dat klopte helemaal, want in plaats van een album in het stramien kregen we zomaar ‘Cruising with Ruben & the Jets’ (1968). Op de hoes is te lezen: “This is an album of greasy love songs & cretin simplicity. We made it because we really like this kind of music (just a bunch of old men with rock & roll clothes on sitting around in the studio, mumbling about the good old days). Ten years from now you'll be sitting around with your friends someplace doing the same thing if there's anything left to sit on.” Die hoes, opnieuw van Cal Schenkel, is opgezet als een parodie van een band in actie. De man met de langste neus en de gitaar stelt Zappa voor. Op de achterkant is hij ook te zien, maar dan met een foto van Zappa uit diens highschool-periode. In de eerste oplage van het album zat een papiertje met daarop instructies hoe je een goede ‘jelly roll’ (haarlok) moest maken en op de achterzijde van het papier: ‘dance step instructions’, zodat je ‘real close’ kon dansen op deze muziek.
Het is een album vol doowop en rhythm and blues muziek, liefdesliedjes, smartelijk gezongen door Collins, Estrada en Zappa. In eerste instantie zagen veel mensen het als een parodie, maar het was niets minder dan een ode aan die fantastische muziek uit Zappa’s jeugdjaren. Het was zo goed gedaan dat de plaat spontaan gedraaid werd op radiostations en men sprak van “The greatest thing since Danny & the Juniors”. Eenmaal ontdekt dat het om Zappa met zijn Mothers ging, vloog de plaat soms letterlijk de studio uit. Misschien hadden ze niet goed op de voorkant gekeken, daar staat toch heel duidelijk: “Is this the Mothers of Invention recording under a different name in a last ditch attempt to get their cruddy music on the radio?”.
Collins genoot volop, dit was zijn muziek. Estrada, Black, Sherwood, Gardner en Underwood deden hun triolen (triplets).Preston was terug en er duiken enkele nieuwe namen op, Buzz Gardner (1931-2004/de broer van/trompet, bugel) en Arthur Dyre Tripp III (1944- /drums, percussie). Die laatste had gespeeld bij het Cincinnati Symphony Orchestra, maar zocht het avontuur. Met Underwood en Tripp in de band kon Zappa meer en meer complexe muziek spelen, het was voor die twee heren even een andere mindset om vervolgens deze relatief simpele liefdesliedjes te spelen.
Niet alle songs zijn nieuw, sommige staan ook op Freak Out en zijn voor de gelegenheid bewerkt, zoals ‘How Could I be Such a Fool’, ‘I’m not Satisfied’, ‘You Didn't Try To Call Me’ en ‘Any Way The Wind Blows’. Collins bracht uit het verleden ‘Deseri’ mee, een track die niet op alle albums staat, vanwege een rechtenkwestie. ‘Stuff up the Cracks’ is de laatste, wat langere track en de enige met een gitaarsolo, maar wat voor een. Ik heb dit album grijsgedraaid. Het gebruikte citaat van Varèse werd voor deze speciale gelegenheid iets aangepast: "The Present-day Pachuco refuses to die!", Ruben Sano, June 1955”.

Bij het remasteren van de muziek in 1984 richting cd’s bleek dat de moederbanden van zowel ‘We’re Only in it for the Money’ en ‘Ruben & the Jets’ zo slecht waren dat er nieuwe bas- en drumpartijen ingevoegd moesten worden om een acceptabel geluid te krijgen. Zappa schakelde daarop twee toenmalige bandleden, Arthur Barrow (bas) en Chad Wackerman (drums) in, alsmede studiomuzikant Jay Anderson (contrabas). Dat nam hij allemaal digitaal op en mixte dat met de oude, analoge tapes. Hij vond het prachtig, de meeste fans vonden het verschrikkelijk, het klonk voor geen meter en had niets van de originele, warme klank. Gelukkig werd van ‘We’re Only in it for the Money’ een goede tape gevonden en werd die omissie in 2009 met de uitgave van ‘Lumpy Money’ hersteld. Op die van ‘Ruben & the Jets’ moesten we nog een jaartje wachten, maar ook dat kwam goed met ‘Greasy Love Songs’ (2010). ‘Phew’. Daarop staat het originele album plus een achttal extra tracks, waaronder een veel langere gitaarsolo voor ‘Stuf Up the Cracks’ en een ‘Love of my Life’ afkomstig uit Studio Z. met Ray Collins en zangeres Mary Gonzales. Kleinoden om ergens op zittend van te genieten.

Tussen alle muziekbedrijven door timmert Zappa met businesspartner Herb Cohen aan eigen platenlabels: Bizarre voor eigen werk en Straight, het label voor derden. Op die laatste verschijnen albums van Alice Cooper, The Persuasions, Lenny Bruce, Wild Man Fisher, Sandy Hurvitz, Jeff Simmons, the G.T.O’s (de groupies waarmee Zappa nauwe banden onderhield) en, waarschijnlijk het meest populaire: ‘Trout Mask Replica’ (1969) van oude kameraad Captain Beefheart.
Tussendoor treedt Zappa op met zijn band, zowel in Amerika als in Europa en staat hij in The Royal Albert Hall in Londen, het Concertgebouw in Amsterdam, Tivoli Copenhagen, Olympia Parijs, op de Essener Songtage en trad op voor BBC en Beat Club (Duitsland). Van al die concerten zijn bootlegs in omloop. Tevens speelt hij een klein rolletje in de film van The Monkees. Dat is een band, eigenlijk een Amerikaans verkoopproduct, die het moest opnemen tegen de populaire Beatles. Tussendoor verhuisde hij eerst naar Laurel Canyon Boulevard en vervolgens naar het huis dat hij de rest van zijn leven zou bewonen: 7885 Woodrow Wilson Drive.

MGM maakte, omdat Zappa vertrok naar zijn eigen label, een compilatiealbum: ‘Mothermania’ (1969). De naam was naar analogie van Beatlemania. Zappa stelde het zelf samen en noemde het altijd als het enige compilatiealbum waar hij achter kon staan. Wel haalde hij een kleine stunt uit, want ‘Mother People’, de track van ‘We’re Only in it for the Money’ was nu in de ongecensureerde versie. ‘The Idiot Bastard Son’ presenteerde hij in een andere mix, waardoor dit album een vaste plek kreeg in de collectie. Pas in 2012 werd het voor het eerst op cd uitgebracht, toen eigenlijk overbodig, maar leuk voor de completisten onder de fans en dat zijn er eigenlijk best veel.

In april 1969 werd ‘Uncle Meat’ uitgebracht, een dubbel-lp. Het album bracht hem faam in kringen van muziekkenners. Dit was vergaande muziek, elektrische kamermuziek met jazzelementen in een heel eigen stijl en vooral heel veel percussie. De muziek van leermeester Varèse omgebouwd tot een hedendaagse variant. Het is mijn favoriete Zappa-album, juist door de hele opzet en constructie. De muziek is soms bijna filmisch, dan weer pure doo-wop. Ian Underwood laat horen dat hij ook als Albert Ayler kan soleren en dat staat dan weer naast een strakkere compositie als ‘Dog Breath’ of ‘Mr. Green Genes’. Als tussenwerpsels horen we een stuk muziek live opgenomen in The Royal Albert Hall. Zappa nam altijd alles op, alle concerten, maar ook vaak gesprekken van bandleden. Hij zag dat als een antropologische aanpak. Zij waren er niet altijd even blij mee, want zo horen we ook op "If We'd All Been Living In California . . . " Jim Black klagen over zijn gebrek aan financiën en pleit hij voor meer optredens. Suzy Creamcheese is present in ‘The Voice of Chees’: “Hello, teenage America, My name is Suzy Creamcheese, I'm Suzy Creamcheese because I've never worn fake eyelashes in my whole life. And I never made it on surfing set And I never made it on beatnik set And I couldn't cut the groupie set either And, um. Actually I really fucked up in Europe. Now that I've done it all over and nobody else will accept me I've come home to my Mothers.”
De oude kant vier bestond uit zes versies van één nummer, het behoorlijk jazzy: ‘King Kong’. Een voorloper daarvan stond op ‘Lumpy Gravy’, nu kwam de compositie volledig tot zijn recht. In de diverse versies horen we solo’s van Preston, Gardner, Zappa en Underwood, allemaal al dan niet elektrisch. Een tenorsax door een wahwah-pedaal gespeeld blijkt hypnotiserender dan de klank van een hobo. Zappa had nogal wat werk zitten in dit album en schrijft dat vol trots op de prachtige hoes van Cal Schenkel: "The music on this album was recorded over a period of about 5 months, from October 1967 to February 1968. Things that sound like a full orchestra were carefully assembled, track by track, through a procedure known as overdubbing. The weird middle section of "Dog Breath" (after the line, "Ready to attack") has forty tracks built into it. Things that sound like trumpets are actually clarinets played through an electric device made by 'Maestro' with a setting labeled 'Oboe D'Amore' and sped up a minor third with a 'V.S.O.' [variable speed oscillator]. Other peculiar sounds were made on a 'Kalamazoo' electric organ.”
De band is zo’n beetje dezelfde als die voor ‘Ruben & the Jets’: Collins, Black, Estrada, Gardner, Underwood, Tripp en Sherwood. In de extra-sectie treffen we aan Ruth Komanoff (1946- /percussie). Zij trouwde later met Ian Underwood en werd bij iedereen populair en bekend als Ruth Underwood. Nelcy Walker doet de sopraanstem en Zarubica is Suzy Creamcheese. ‘Uncle Meat’, de naam, was de bijnaam van Sandy Hurvitz.
Eigenlijk was ‘Uncle Meat’ een filmproject van Zappa. Zappa keek breed -denk even aan zijn eerste concert hierbij – maar had niet genoeg geld om de film af te maken. Het staat op de voorkant van de hoes: “most of the music from The Mother’s movie of the same name which we haven’t got enough money to finish yet”. Dat zou voorlopig ook niet gebeuren. In 1987 kwam er een dvd uit met deze naam, maar dat was niet wat er ooit bedoeld was en viel mij behoorlijk tegen.
Eigenlijk zou ‘Uncle Meat’ een drie-lp-set moeten zijn geweest met als naam ‘No Commercial Potential’. Resterende tracks treffen we her en der aan, maar vooral op ‘Meat Light’, een 3cd-set uit 2016. Voor het eerst wordt daar de authentieke volgorde van het album aangehouden.
Op eerdere cd-uitgaven stonden stukjes uit de DVD, zoals het irritant detonerende ‘’ Tengo Na Minchia Tanta’, waar ongeveer alles fout aan is en waren er veel te lange stukken kletspraat, ‘film excerpts’, voor King Kong gemonteerd. Een gruwel. ’Meat Light’ herstelt die grillige aanpak, waardoor die eigenlijk nu het meest authentiek is en mag ‘Uncle Meat’, de cd-versies dan, in de kast blijven. Zo ’light’ is die ‘meat’ helemaal niet.

Na ‘Uncle Meat’ was het ook voorbij met The Mothers of Invention. De groep was te groot geworden en daarom te duur, het publiek begreep de muziek niet meer en klapte op de verkeerde momenten, Zappa wilde andere dingen doen en had daarvoor betere musici nodig. Hij kondigde tot frustratie van de oude bandleden vrij abrupt het einde aan. Sommige keerden regelmatig terug, sommige eisten hun rechten, lees geld, op. Het gaf – later - gedoe tot in de rechtszaal.

Zappa ging ondertussen onverdroten verder en had wilde plannen van een tien-lp-box met outtakes, live-opnamen en van alles dat hij had liggen. Hij benaderde ‘Playboy’ voor een deal, maar die werd op het laatst afgeblazen. Het gevolg was dat er verschillende verzamelachtige albums op de markt kwamen: ‘Burnt Weeny Sandwich’ (1970) en ‘Weasels Ripped My Flesh’ (1970). Maar voordat die uitgebracht werden maakte hij een tweede soloalbum: ‘Hot Rats’ (1969). Je zou de lijn van ‘Uncle Meat’ door kunnen trekken naar dit album: kamermuziek, lange, jazzy stukken en lange solo’s en bijna helemaal instrumentaal. Het is in die periode een van de eerste zogenaamde jazzrock albums, misschien wel het eerste. Zappa omschrijft het in de hoes zo: “This Movie for Your Ears was produced and directed by Frank Zappa”. ‘Hot Rats’ is in feite een duo-album, gemaakt door Zappa en Underwood en is opgebouwd met talloze overdubs. Naast Underwood speelde op het album mee: Suger Cane Harris (viool/Zappa had zijn borg betaald om hem uit de cel te krijgen zodat hij kon meespelen), Jean-Luc Ponty (viool/met hem had Zappa een album gemaakt, genaamd King Kong. George Duke is daarop de pianist, een niet onbelangrijke ontmoeting), John Guerin (drums), Paul Humphrey (drums), Ron Selico (drums), Max Bennett (bas) en Shuggy Otis (bas).
Het wordt Zappa’s populairste album in Europa, iets dat Zappa later zou brengen tot de gedachte dat hij hier (Europa) beter instrumentale muziek kon spelen, omdat wij de woorden toch niet begrepen. Eerlijk gezegd had hij daarin gelijk. Zijn teksten waren doorspekt met ‘slang-woorden’ en namen van van alles en nog wat van zaken, dingen, producten, waar wij hier geen weet van hadden.
Op ‘Hot Rats’ staat één liedje: ‘Willie the Pimp’, het wordt gezongen door Captain Beefheart. De openingstrack, ‘Peaches en Regalia’ zou een van de concertfavorieten van het publiek worden. Door ‘Hot Rats’ kreeg Zappa voor het eerst waardering als gitarist, want wat hij hier liet horen, zo kende men hem nog niet.
In 2019 verscheen de ‘50th Anniversary Edition’: The Hot Rats Sessions; zes (!) cd’s met werk dat rondom dit album opgenomen is en bovendien een kijkje in Zappa’s muzikale werkplaats, de studio. De tijdens de sessies aanwezige fotograaf, Bill Gubbins, bracht iets later een mooi fotoboek van die sessies uit; The Hot Rats Book (2020). Minder fraai was het gebrek aan informatie op de originele hoes met die prachtige infraroodfoto’s. Ik had altijd gedacht dat die van Schenkel waren, maar die blijken van Andee Nathanson te zijn, indertijd een jonge fotografe. Ik vond deze hoes enorm inspirerend en ben daarom zelf ook bezig geweest met infraroodfoto’s. Dus dank Andee.

‘Burnt Weeny Sandwich’ (1970) en ‘Weasels Ripped My Flesh’ (1970) komen kort na elkaar op de markt van muziek en geluk. De hoes van ‘Burnt Weeny Sandwich’ was eigenlijk bedoeld voor een jazzplaat van Eric Dolphy, maar de platenmaatschappij vond die niet zo geschikt. Zappa wel. Het album is een echte sandwich, met twee doo-wop tracks als opener en afsluiter: ‘WPLJ’ en ‘Valerie’ én het zijn niet eens Zappa-composities. ‘WPLJ’ is van The Four Deuces, ‘Valerie’ is van Jackie and the Starlites. Daartussenin twee tracks die we nog vaak zouden gaan horen: ‘Overture to a Holiday in Berlin’ en ‘Little House I Used to Live in’. Die laatste een beetje in de stijl van ‘King Kong’ en gevuld met solo’s. Het album sluit qua klank, percussie, gitaar, blaasinstrumenten eigenlijk direct aan op Uncle Meat en ook hier heeft Underwood naast Zappa een van de belangrijkste rollen. Sommige tracks zijn outtakes van de sessies voor ‘Hot Rats’.
Dat geldt minder voor ‘Weasels Ripped My Flesh’ met de prachtige voorkant van Neon Park. Dit album bestaat vooral uit live-opnamen en laat horen hoe The Mothers eind jaren zestig live klonken en wat er verder allemaal on stage gebeurde. Zappa: “At this very moment on stage we have drummer A playing in 7/8, drummer B playing in 3/4, the bass playing in 3/4, the organ playing in 5/8, the tambourine playing in 3/4, and the alto sax blowing his nose.” Fascinerend is dat. Een deel van de tracks, bijna een medley: ‘Oh No’, gevolgd door ‘The Orange County Lumber Truck’ zou nog regelmatig te horen zijn. Dat geldt ook, maar iets minder, voor ‘My Guitar Wants to Kill Your Mama’; de song die zelfs als single uitgebracht werd en een snerende tekst heeft: “Later I tried to call you, your mama told me you weren’t there. She told me don't bother to call again unless I cut off all my hair…” En dat in een tijd dat zowat iedereen lang haar had. ‘Weasels Ripped My Flesh’ eindigt met de titelnummer, een irritant lang aanhoudend gepiep en dan abrupt: “Good night boys & girls . . . Thank you for coming to our concert”. Een typische Zappa-opmerking, hij deed dat vaak zo en dan kon het ‘Rockin’ Teenage Combo’, zoals hij zijn band vaak liefkozend noemde, naar huis. Dat ‘RTC’ had hij hard nodig om geld te verdienen om serieuze, modern klassieke muziek te kunnen maken, zijn eerste prioriteit.

Een nieuwe stap in die serieuze richting vindt plaats in 1970. Zappa had kennis gemaakt met dirigent Zubin Mehta. Mehta voelde wel iets voor een concert met een rockband. Zappa was al die jaren blijven componeren en wilde daarvan graag iets laten horen. Opnieuw betaalde hij alles uit eigen zak. Het evenement vond plaats in UCLA's Pauley Pavilion, een basketbalstadion met zo’n veertienduizend bezoekers. Mehta dirigeerde het Los Angeles Philharmonic Orchestra, Zappa een samengeraapt gezelschap van oude Mothers: Collins, Mundi, Underwood, Preston, Sherwood en nieuw leden: Jeff Simmons (1949- /bas, zang) en Aynsley Dunbar (1946- /drums). Op het programma staat de ‘200 Motels Suite’, bestaande uit: ‘Pound for a Brown, Oh No, Envelopes, Little House, Tuna Sandwich, Redneck Eats, World’s Greatest Sinner, Holiday in Berlin, Inca Roads, Strictly Genteel, Duke of Prunes, Who Needs the Peace Corps?, Pound for a Brown reprise, Oh No reprise en Eric Dolphy Memorial Barbecue’. Een verrassende set, met oude titels, maar ook titels die pas jaren later zouden opduiken. Zappa heeft het concert helaas nooit uitgebracht, hij was er niet zo tevreden over. Er zijn wel bootlegs van in omloop. Ik mag het niet zeggen, maar die zijn erg leerzaam ook al klinken ze beroerd. Quote van de dag is Zappa’s opmerking als het hele spul begint: “Hit it Zubin!”.
Zappa had een hekel aan bootlegs, ze waren van inferieure kwaliteit en hij verdiende er niets aan. In 1991 en 1992 draaide hij de zaken om, Hij koos vijftien ‘populaire’ bootlegs en verkocht die onder zijn eigen naam zonder er iets aan te veranderen als ‘Beat the Boots’. Daar kan geen illegale verkoper iets tegenin brengen. Echter zo komt het eventueel verdiende geld wel bij de rechtmatige eigenaar terecht. Het UCLA-concert was dan misschien niet helemaal wat Zappa verwacht had, het leverde een onverwachte wending op. In de zaal zaten namelijk ex-Turtles Howard Kaylan (1947- /zang) en Mark Volman (1947- /zang, gitaar). Na afloop gingen ze naar Zappa en die vroeg of ze niet in zijn band wilde komen zingen, misschien daarbij denkend aan de quote op zijn eerste album “I believe I could make you as big as The Turtles”. Met twee daarvan in de eigen band moest dat wel lukken. Zappa had zich ten aanzien van een band alweer bedacht en was bezig een nieuwe groep samen te stellen. Aynsley Dunbar had hij ontmoet in Amougies, Frankrijk. Zappa was daar na het ontbinden naar toe gegaan om als gastheer te fungeren op het meerdaagse festival. Soms speelde hij mee, waaronder een set met Pink Floyd. Die is te zien en horen op: Pink Floyd, The Eary Years, 1969, Dramatis/Ation (2016). Dunbar speelde er met zijn band ‘Aynsley Dunbar Retaliation’ en had na Amougies al kort met Zappa gespeeld in de kleine Hot Rats-band. Natuurlijk was Underwood erbij, maar ook George Duke (1946-2013/keyboards) de fantastische pianist die Zappa had gehoord tijdens opnames met Jean-Luc Ponty (1942- /elektrische violen). De Franse violist nam in 1970 een album op: “King Kong: Jean-Luc Ponty Plays The Music Of Frank Zappa” met daarop: “King Kong, Idiot Bastard Son, Twenty Small Cigars, How Would You Like To Have A Head Like That (de enige Ponty compositie), Music For Electric Violin And Low Budget Orchestra en America Drinks And Goes Home”. Op het album speelt George Duke elektrische piano, maar in de studio zitten, naast enkele Wrecking Crew leden, ook Arthur Tripp, John Guerin en Ian Underwood. Die laatste als tenorsaxofonist en dirigent voor de langste track, ‘Music For Electric Violin And Low Budget Orchestra’. In de Zappa-collectie is dit een onmisbaar album, ook al doet hij op een korte gitaarsolo na niet mee.
Jeff Simmons werd nu de bassist. In deze setting wordt: ‘Chunga’s Revenge’ (1970) gemaakt, het album met een geeuwende Zappa op de voorkant en een prachtige tekening van Schenkel aan de binnenzijde. Sommige tracks waren ‘left-overs’ van de Hot Rats-sessies, zoals ‘Twenty Small Cigars’ en ‘Sharleena’. Op de hoes is te lezen dat: “All the vocals in this album are a preview of the story from 200 Motels. Coming Soon.”. Spannend, zo’n boodschap. Kaylan en Volman werden om contractuele redenen niet met naam genoemd, maar onder een pseudoniem: ‘The Phlorescent Leech and Eddie’.
Met deze groep maakte Zappa kortere tracks, meer songgericht en minder experimenteel. ‘Road Ladies’ klonk gewoon als een bluesnummer zelfs. Het was even omschakelen, maar het album had sterkte momenten, zoals de Hot Rats-leftovers, maar ook ‘Transylvania Boogie; de instrumentale openingstrack, het titelnummer met wahwah-sax-solo en ‘de enige livetrack op het album; ‘The Nancy and Mary Music, parts 1-3’. Eigenlijk was dit een uittreksel uit een heel ander nummer en wel ‘King Kong’. Hoe het precies zat was te horen op ‘Road Tapes Venue #3’ (2016).

De samenwerking met Simmons liep spaak tijdens de opnamen voor 200 Motels, dus kwam Jim Pons (1943- /bas), ook een ex-Turtle in de band. Hij is voor het eerst te horen op het wat ‘wilde’ album ‘Fillmore East, June 1971’. Het live opgenomen album werd uitgevoerd alsof het een bootleg was, karig dus, zowel in uitvoering als vormgeving. De muziek was rauw, primitief bijna. Een heel andere Zappa-stijl dan we gewend waren. Volman en Kaylan voerden letterlijk het hoogste woord, zongen geweldig, maar maakten vooral seksueel getinte praatjes voor tien. Ze speelde het theater van een muzikant op zoek naar vleselijke lusten en een groupie die wel wil, mits hij zijn hit zingt. "These girls wouldn't let just anybody spew on their vital parts. They want a guy from a group with a big hit single in the charts!" Na veel gesoebat zingt hij die dan ook: ‘Happy Together’. Je moet dan even weten dat dat een megahit is geweest van The Turtles. Lachen daar in de Fillmore. De instrumentale nummers als ‘Little House I Used to Live in’, ‘Willie the Pimp’ en Peaches en Regalia’ klinken hier een stuk steviger en minder subtiel dan we kennen, maar het werkt wel zo. George Duke was even uit de running, in zijn plek speelt voor een korte periode Bob Harris. Don Preston heeft een nieuw speeltje, de Mini-Moog die mag hij laten horen op ‘Lonesome Electric Turkey’.

‘Fillmore East’ was de warming-up voor ‘200 Motels’ (1971), het grote project waar Zappa al maanden mee bezig was: een film over het leven van een band ‘on the road’ met daarin, groupies, interviewers, achtergebleven stadjes (Centerville), het gekmakende van tournees en het altijd onderweg zijn en ga zo maar door. The Mothers spelen zichzelf. Daarnaast treden in de film op: Theodore Bikel (verteller), Ringo Starr (een dwerg die Zappa speelt), Keith Moon (een non) en G.T.O’s Miss Janet (Neville) en Miss Lucy (Offerall). De muziek wordt verzorgd door The Royal Philharmonic Orchestra onder leiding van dirigent Elgar Howarth, Top Score singers onder leiding van David van Asch met Phyllis Bryn-Julson als solosopraan, The Classical Guitar Ensemble onder leiding van John Williams, verder Ruth Underwood als extra percussioniste en Zappa’s eigen band. Opgenomen wordt in Pinewood Studios onder regie van Zappa en Tony Palmer. Palmer werkt als eerste met een nieuw, goedkoper, procedé om alles met hulp van videocamera’s op te nemen en later ‘op te blazen’ tot de noodzakelijke 35mm film. Weinig gaat zoals gepland, deels door gebrek aan ervaring, deels door gebrek aan geld en deels door gebrek aan compleetheid van het script. Het orkest muit, want de partituur is pittiger dan ze verwacht hadden van zo’n rock ’n roll mannetje. Simmons stapt op, omdat hij teveel zichzelf moet spelen en klaar is met die ‘comedy music’. Er wordt naarstig gezocht naar een vervanger, uiteindelijk wordt dat de eerste die de deur binnenloopt en dat is Martin Lickert, de chaufffeur van Starr. Lickert speelt met zijn sappig Engels accent meteen een aardige rol in de film. Zappa speelt de baspartijen zelf in, bij gebrek aan een goede bassist. Palmer neemt in alle chaos de regie iets strakker in handen om het project niet te laten mislukken en denkt later dat hij de enige regisseur was.
Ondanks dat alles is er uiteindelijk toch een film gekomen én een album met filmmuziek. De film werd in eerste instantie flink bekritiseerd, vaak vanwege te hoge verwachtingen, maar wordt inmiddels gezien als een cultfilm met een goed beeld van de tijdgeest.
Om de film te maken en de soundtrack te slijten sloot Zappa een contract met United Artists. Dat leek toen mooi, maar ‘200 Motels’ is daardoor het enige album dat niet in de reeks op Zappa Records uitgebracht kon worden. United Artists maakte er een mooi album van, compleet met poster en boek met prachtige foto’s van de filmopnames. Het gaf een indruk van de film, want die kregen we voorlopig niet te zien. Twijfels kregen we er ook bij, gezien de tekst op de binnenhoes: “This music is not in the same order as in the movie. Some of this music is in the movie. Some of this music is not in the movie. Some of the music that's in the movie is not on the album. Some of the music that was written for the movie is not in the movie or the album. All of this music was written for the movie, over a period of 4 years. Most of it (60%) was written in motels while touring. The rest of it was either done at home or in our rented flat in London, just prior to shooting. The Overture is a cosmeticized version of one of the theme from 'A Holiday in Berlin, Full Blown' and 'Would You Like A Snack?' is a vocal version of the same theme. Some of the situations described in the song texts are real. Some of them are not so real. You decide."
De muziek bij de film was voornamelijk twintigste eeuwse klassieke muziek , niet bepaald een rock ’n roll plaatje. De ouverture was een bekend thema, namelijk ‘Holiday in Berlin’, maar nu voor symfonieorkest. Sowieso was er weinig rock, een paar liedjes, zoals het geweldige ‘Lonesome Cowboy Burt’, waarvoor Jimmy Carl Black opgetrommeld werd, ‘Daddy, Daddy, Daddy’ en ‘What Will This Evening Bring Me Tomorrow’ waren aardig en pas in ‘Magic Fingers’ kwam een gitaarsolo voor. De finale, ‘Strictly Genteel’ begon met gesprekken, maar ging uiteindelijk rockend ten einde. Er kwam heel wat langs op het album: ‘Touring Can Make You Crazy’, ‘I’m Stealin the Towels’ (over het vertrek van Simmons) en natuurlijk ‘Penis Dimension’. Het leidde her en der nogal tot ophef. Zo ging het geplande bijbehorende promotieconcert in Royal Albert Hall niet door, omdat het bestuur vond dat de teksten obsceen waren. Op het verzoek van Zappa ze iets in te wijzigen werd niet ingegaan. Het kostte hem een vermogen en hij spande dan ook een rechtszaak aan. Het werd een hilarische rechtszaak, met uiteindelijk alleen verliezers.
Rykodisc deed er alles aan om het album op cd uit te brengen in hun reeks Zappa-heruitgaven in de jaren negentig. Dat lukte, maar ze gingen er bijna failliet door. Het resultaat mocht er echter wezen (1997). De weduwe van Zappa, Gail dus, had er wat kritiek op, maar dat mocht de pret niet deren. Ter gelegenheid van het Holland Festival (2000) werd de complete versie, niet de film-versie, van 200 Motels uitgevoerd in aanwezigheid van Gail. Iedereen had verwacht dat die uitvoering op cd zou worden gezet, maar er was achter de schermen gedoe en wantrouwen. Uiteindelijk werd het 2015. Esa-Pekka Salonen dirigeert dan de Los Angeles Philharmonic en Los Angeles Master Chorus. Op het podium een verrassende aanwezige: Ian Underwood en een verrassend afwezige, Dweezil. Het hoe en waarom daarvan werd later pas duidelijk. De uitgave klinkt als een klok, maar heeft weinig te maken met de uitgave uit 1971. Die blijven dus naast elkaar bestaan.

Na het werken aan ‘200 Motels’ maakte Zappa met The Mothers een tournee door Europa. Een tournee waar de pech de band achtervolgt. Het begint in Montreux, waar tijdens het concert brand uitbreekt en zowel publiek als band de zaal in allerijl moet verlaten. Iedereen komt veilig het pand uit, maar dat brandt volledig af en alle apparatuur is verloren. De ook aanwezige band Deep Purple vereeuwigt de gebeurtenis in hun nummer ‘Smoke on the Water’: “We all came out to Montreux on the Lake Geneva shoreline to make records with a mobile. We didn't have much time. Frank Zappa and the Mothers were at the best place around. But some stupid with a flare gun burned the place to the ground. Smoke on the water, fire in the sky.” (1971). Met gehuurde en geleende spullen gaat de band alsnog verder naar Londen, het Rainbow Theatre. Daar duwt een dolgedraaide aanwezige Zappa van het podium met ernstige gevolgen: een reeks breuken, kneuzingen in rug, armen en benen, hersenschudding en gebroken stembanden. Iedereen ter plekke dacht dat hij het niet overleefd had. Zappa verbleef lange tijd in het ziekenhuis voordat hij naar huis kon vliegen. Daar moest hij nog geruime tijd in een rolstoel zitten en van alles opnieuw leren, zoals lopen, praten en gitaarspelen. Door de val was een been korter, iets dat hij later zelf zou parodiëren in ‘Dancin’ Fool’ (1979). Zijn stem kwam terug, maar was wel lager dan eerst. De gebeurtenis leidde opnieuw tot het eind van The Mothers, Zappa kon niet anders en wenste iedereen het beste en wie weet tot ziens.

Om de tijd te overbruggen bracht hij een live-album uit: ‘Just Another Band from L.A.’ (1972); een album met slechts vijf tracks, waaronder een lp-kant vullende: ‘Billy the Mountain’. Het is het hilarische verhaal van een berg, Billy, die met zijn vrouw, een boom genaamd Ethel, door Amerika trekt om zijn royalty’s te halen. Onderweg gebeurt er van alles. De teksten werden aangepast aan de omgeving waar de band optrad. Op kant twee, twee oude bekenden: ‘Call Any Vegetable’ en ‘Dog Breath’, maar dan in spetterende, versnelde rockuitvoering met dito gitaarsolo. Tussendoor komt self-made man ‘Eddy Are You Kidding’ langs en de Canadese ‘Magdalena’ die door haar vader misbruikt wordt :” My daughter dear, do not be concerned when your Canadian daddy comes near…” Niet bepaald een alledaags onderwerp om over het voetlicht te brengen. Na ‘Fillmore East’ was dit album, qua klank en uitvoering een verademing, het klonk een stuk beter.

Vier maanden later mochten we naar de winkel voor Waka/Jawaka (1972) en weer vier maanden later nog eens voor ‘’ The Grand Wazoo’ (1972). Dat Zappa ondanks alle handicaps niet kon stilzitten bewijzen deze twee albums. Met de gitaar op schoot, zittend in de rolstoel, dirigeerde hij een, wat het best te omschrijven is als, bigband. Beide albums zijn vooral instrumentaal en bestaan in de bezetting uit een flinke verzameling uitstekende studiomuzikanten. Op ‘Waka/Jawaka’ staan een paar bekende namen: George Duke, Don Preston, Jeff Simmons (!) en Aynsley Dunbar, maar ontbreekt Underwood. Opvallend is de uitgebreide blazerssectie. Bij ‘The Grand Wazoo zijn dat er nog veel meer, maar ontbreekt nu ook Simmons. Op de hoes van ‘Waka/Jawaka’ is op de kranen te lezen ‘Hot’ en ‘Rats’, waarmee Zappa aangeeft dat het hier gaat om een vervolg op Hot Rats. In zekere zin klopt dat, in andere zin zijn deze twee albums misschien meer jazz dan rock, waarbij het accent bij ‘Hot Rats’ meer ligt op het rockelement. De twee/drie Turtles waren niet meer te bekennen en ik moet zeggen dat ik dat op dat moment niet heel erg vond. Wat ze deden was niet slecht, ze zongen uitstekend, maar soms ging dat ten koste, vond ik, van de muziek. Deze twee albums was toch meer ‘mijn’ muziek en ik genoot dan ook met volle teugen. Daarbij vroeg ik me wel af waarom Zappa niet bekender werd in jazzkringen met stukken muziek als ‘Blessed Relief’. De Fender Rhodes-solo van Duke, dat is echt pure jazz. Meteen werd ook duidelijk dat Zappa het gitaarspelen niet verleerd had, de verschillende solo’s zijn een genoegen om naar te luisteren. Ter gelegenheid van ‘The Grand Wazoo’ maakte Zappa een heel korte tournee door Europa met een twintigmansband, waarin Duke was vervangen door Underwood. In de Houtrusthallen in Den Haag, of all places, kreeg die een staande ovatie.

Zoals al eerder geschreven, bij Zappa was het altijd ‘expect the unexpected’. Die houding bleek hard nodig voor ‘Over-Nite Sensation’ (1973). Wat stond er op die schijf achter die prachtige tekening van David B. McMacken? Was dit soul, funk? Was dit Zappa? Het was in ieder geval een enorme ommezwaai. Het volledig vocaal gedomineerde album had een heel andere klank, dieper, warmer en Zappa’s lagere stem was nogal op de voorgrond gemixt. Hij zong zelf veel meer en werd begeleid door een heel nieuwe band: beide Underwoods, George Duke, Jean-Luc Ponty, Ralph Humphrey (1944- /drums), Sal Marquez (?/trompet, zang) en de broers Fowler, Tom (1951- / bas) en Bruce (1946- / trombone). Op twee tracks horen we de nogal typische stem van Ricky Lancelotti en idem die van Kin Vassey. Maar wie waren die zangeressen? De Zappaettes? Dat stond nergens, maar je hoorde ze overal op het album. Jaren later werd duidelijk dat dit Tina Turner was, geflankeerd door enkele Ikettes: Debbie Wilson en Linda 'Lynn' Sims. Het album was opgenomen in Bolic Studios, de nieuwe studio van Ike Turner. De dames hingen daar rond en wilden best meezingen. Ike vond het minder en verbood een naamsvermelding op de hoes, bang voor gezichtsverlies of zo. Als dat wel was gebeurd was de sensatie van het album waarschijnlijk nog groter geweest. ‘Over-Nite Sensation’ heeft een groot aantal tracks die later zouden blijven terugkeren tijdens liveshows: ‘Camarillo Brillo’, ‘I’m the Slime’, ‘Dirty Love’, maar vooral ‘Montana’ en ‘Dinah-Moe Humm’. De eerste gaat over een ‘dental floss ranch’ (hoe verzin je zoiets?) de tweede is wat pikanter: “I couldn't say where she's coming' from, but I just met a lady named Dinah-Moe Humm. She stroll on over, say look here, bum, I got a forty-dollar bill say you can't make me cum (Y'jes can't do it)’. De muzikale emoties lopen hoog op, net als het taalgebruik. Een langere, slepender, geilere en broeierigere versie staat op ‘Have I Offended Someone’, het verzamelalbum uit 1997.
Al met start hier een nieuwe fase in het werk van Zappa. Dat geldt ook voor de muziek, George Duke komt hier prominenter in het geluidsbeeld en dat zal nog even zo blijven.
‘Over-Nite Sensation’ was het eerste album op Zappa’s nieuwe label ‘Discreet’, de andere twee labels waren inmiddels opgeheven. Wel jammer van dat lelijke logo op die prachtige tekening voorop de hoes.

Het meest succes had Zappa met ‘Apostrophe(‘)’ (1974), het album kwam zelfs in de hitlijsten (10e plek). Dat was nog niet eerder gebeurd. Dat had niet alleen te maken met de sound van het album, maar ook het verhaal van ‘Nanook’ en de ‘Yellow Snow’ aan de ene zijde en ‘Stinkfoot’ aan de andere zijde van het album. ‘The Yellow snow’ gaat over een droom waarin de hoofdpersoon, Nanook, een Eskimo is. Zijn lievelingszeehond wordt door een pelsjager neergeknuppeld met een loden sneeuwschoen. Daarop wordt Nanook zo boos dat hij de man met gele sneeuw (sneeuw met urine) inpepert. Die raakt blind en moet om daarvan te genezen uren over de toendra lopen richting Saint Alfonzo waar Father O’Blivion werkt. ‘Stinkfoot’ is hilarisch: “Y'know, my python boot is too tight, I couldn't get it off last night. A week went by, an' now it's July, I finally got it off an' my girl-friend cry "You got stink foot!”
‘Apostrophe(‘)’ is vreemd genoeg een soloalbum. Zappa zette zijn musici in op plekken die nodig waren, met als gevolg een waslijst aan mensen die meegeholpen hebben. Daar zitten bijdragen bij die op de plank lagen en nu goed gebruikt, zoals de stem van Collins en baswerk van Dmochowski, de bassist ten tijde van ‘Waka/Jawaka’ en ‘The Grand Wazoo’. Maar er duikt ook iemand op als Jack Bruce (bassist van The Cream) en beide violisten, Sugercane Harris en Ponty. Zappa knutselde in de studio een prachtig geluidsbeeld en presenteerde ons dat aldus. Niet meteen opvallend in de rij was de naam van Napoleon Murphy Brock (1945- /sax, fluit, zang), maar dat zou gauw veranderen. Voor zowel ‘Over-Nite Sensation’ als ‘Apostrophe(‘)’ ontving Zappa een gouden plaat, de naam Zappa was bekend aan het worden bij een groter publiek.
Een kleine verjaardagsuitbreiding van ‘Apostrophe(!)’ was ‘The Crux of the Biscuit’ (2016) met alternatieve takes en mixen én een nieuw nummer ‘Energy Frontier’.

Alle muzikale ontwikkelingen uit deze periode komen samen op ‘Roxy & Elsewhere” (1974); de virtuositeit, de humor, de gelaagdheid, het tempo. Zappa had inmiddels topmusici om hem heen verzameld, mensen die alles konden én wilden spelen. Voor de concerten in de Roxy had hij de band uitgebreid met een extra drummer: Chester Thompson (1948- ). Op een enkel concert doen ex-Mothers Simmons en Preston mee. ‘Roxy’ heeft een warme klank, maar belangrijker, je hoort meteen dat hier met plezier gemusiceerd wordt. Zappa vertelt in de diverse inleidingen, de ‘Preambles’, uitgebreid over de inhoud van de songs, zoals over zijn jeugd in ‘Village of the Sun’ en zijn voorliefde voor goedkope monsterfilms in ‘Cheepnis’. Hij trakteert ons op een ‘medley’ van oud werk in ‘Son of Orange County’ en ‘More Trouble Every Day’. De vroegere lp-kant vier wordt gevuld met ‘Be-bop Tango’, een stuk complexe jazzmuziek, uitgevoerd door Duke, met daarbij een grote ruimte voor ‘audience participation’. Dat wordt vervolgens op het verkeerde been gezet, want als iedereen toch bezig is, is het tijd voor de blues. In het begin horen we de onvergetelijke quote van Zappa: “Jazz is not dead, it just smells funny!” Het album is een van de hoogtepunten van Zappa’s werk. De bijbehorende film kon vanwege een synchronisatiefout pas in 2015 gepresenteerd worden. Vanwege de blijvende populariteit werd in 2014 ‘Roxy by Proxy’ uitgebracht, nieuw, nog onbekend en onbewerkt werk uit de drie concerten. Maar dat was nog niet genoeg, De bijna ultieme uitvoering kwam vier jaar later: ‘The Roxy Performances’ (2018), een 7-cd box (!) met alle muziek van de drie dagen en wat extra’s in de vorm van de studio sessies daarna. Wat wil een mens nog meer.

Na zo’n album kan een volgende alleen maar tegenvallen en dat deed ‘One Size Fits All’ (1975) dan ook. De meningen zijn erg verdeeld, veel vinden dit een van de beste albums, ik denk daar heel anders over, ik vond en vind het ondanks de prachtige hoes te ‘populair’ klinken, Zappa ‘goes commercial’, zoiets. ‘Inca Roads’ is een geweldige track net als ‘Florentine Pogen’, maar dan had ik had wel gehad. Met ‘Inca Roads’ was wel iets aan de hand: “ The basic tracks for Inca Roads and Florentine Pogen were recorded live at KCET TV, L.A. during the production of our TV-special. The guitar solo in Inca Roads was recorded live during our 1974 concert in Helsinki, Finland.” Zappa plakte de solo van het ene concert in die van het andere. Dat werd iets dat hij nog veel vaker zou gaan doen, hij had er zelfs een naam voor: ‘Xenochrony’. Als luisteraar had je het niet eens in de gaten, zo goed kon hij dat. Een album als ‘Sheik Yerbouti’ hangt aan elkaar van de ‘Xenochrony’.
De band blijkt wat uitgedund: Duke, Brock, Thompson, Ruth Underwood en Tom Fowler. Omdat die laatste zijn hand had gebroken is als vervanger James ‘Bird Legs’ Youman (?, onbekend) aangetrokken. Zappa zal heel blij geweest zijn met de bijdrage van zijn voormalige gitaarheld ‘Johnny Guitar Watson, die hier echter alleen zingt op ‘San Ber’dino’ en ‘Andy’. En wie is ‘Bloodshot Rollin’ Red op mondharmonica? Nooit eerder van gehoord. Later hoorden we dat dat niemand minder was dan Captain Beefheart. Daar ging het niet zo goed mee en ondanks eerdere verwijten hielp Zappa zijn oude jeugdkameraad op weg door hem op te nemen in de band. Die actie krijgt een vervolg op ‘Bongo Fury’ (1975), een voornamelijk live-album met, inderdaad, Don van Vliet als special guest star. Dat is een voornamelijk bluesgericht album, met genoeg weirdness van Beefheart, zowel in poëtische vorm als met sopraaansaxbijdragen. Magic! Er staan schitterende tracks op als ‘Carolina Hard-core Ecstasy’, ‘Advance Romance’, maar de knaller is ‘Muffin Man’ met een enorme gitaaruitspatting aan het slot. De twee niet live tracks, ‘200 Years Old’ en ‘Cucamonga’ vind ik wat gezapige tracks die Zappa er van mij wel af had mogen laten. Het is het laatste album waar de naam ‘The Mothers’ op prijkt, alle albums hierna gaan onder Zappa’s eigen naam. The Mothers staan er in opnieuw gewijzigde bezetting: Duke, Brock, Thompson (alleen de studiotracks) en beide Fowlers. Nieuw zijn Denny Walley (1943- /gitaar) en ‘cute little drummer’ Terry Bozzio (1950- ).

En net als je denkt dat alles weer loopt gaat het opnieuw gruwelijk mis. Zappa had ontdekt dat compagnon Herb Cohen iets teveel geld uit de pot haalde en bovendien artiesten waar Zappa niet achter kon staan aantrok voor hun Discreet-label. Het kwam tot een breuk en een wederzijdse rechtszaak, met behoorlijk nare gevolgen. Het geld dat beiden, na een andere rechtszaak, hadden gekregen van de opbrengsten van de oude Mothers albums, werd bevroren én Zappa mocht en kon niet meer bij zijn al opgenomen werk. Daarom maakte hij een nieuw, feitelijk een solo-, album, en overhandigde de tapes direct aan Warner Bros, de distributeur van Discreet: ‘Zoot Allures’ (1976). De naam komt uit het Frans ‘Zut Alors’, zoiets als ‘shit’ hier. In feite is de enige muzikant die op elk nummer meedoet Bozzio, voor de andere bijdragen maakt Zappa gebruik van een dertiental musici, waaronder oudgediende Ian Underwood (saxen), Don van Vliet, Roy Estrada en Andre Lewis (keyboards). Met die laatste twee plus Bozzio had Zappa in opmerkelijk kleine bezetting een korte tournee door Australië en Japan gemaakt. Enkele tracks, gitaarsolo’s, komen op ‘Zoot Allures’: ’Black Napkins’ en het titelnummer. Beide gitaarsolo’s worden inmiddels gerekend tot de ‘signature pieces’, die strikt voorbehouden zijn aan Zappa. (Het derde en laatste signatuurwerk is ‘Watermelon in Eastern Hay’). Nog meer significants hier: ‘The Torture Never Stops’ en ‘Disco Boy’. De laatste over iemand op zoek naar een date en de roos uit het haar kamt: “Disco Boy, run to the toilet, honey, comb your hair, pucker yer lip, 'n check yer shoulder, 'cause some dandruff might be hidin' there!” Maar uiteindelijk gaat ze er met een ander vandoor. Het lange ‘The Torture Never Stops’ was ooit bedoeld voor Captain Beefheart, maar die kreeg het niet goed onder de knie. De ‘song’ heette toen nog ‘Night of the Iron Sausage’ (en daarvoor ‘Why Doesn't Somebody Get Him a Pepsi?). Een van zijn betere versies is te horen op ‘You Can’t Do That On Stage Anymore, vol. 4’. Deze versie met ‘recreational activities’ lijkt uit een fantasyfilm te komen met martelkamers in de kerkers. Auditief en tekstueel en prachtige track.
Vier van de negen tracks op ‘Zoot Allures’ zouden vaak live gespeeld (gaan) worden.

Onder de ban van de rechtszaken had Zappa nog het oude contract lopen bij Warner/WEA. Hij moest daar nog vier albums via Discreet Records maken. De tapes lagen in feite klaar en daarom besloot hij ze allemaal ineens te presenteren. In eerste instantie wilde WEA daar niet aan en zocht Zappa zijn heil elders, bij Phonogram. De vier albums werden gevoegd in een box, genaamd ‘Läther’. Een speciaal project als dit kon de rechterlijke claims omzeilen. Er waren al proefpersingen gemaakt toen WEA lucht kreeg van het plan en Phonogram op het matje riep. De geschiedenis, denk Lumpy Gravy, herhaalt zich hier. Zappa besloot in een woedende reactie alle albums via de radio te laten horen, met als gevolg een reeks inferieure bootlegboxen onder de naam ‘Lather’. Zappa’s ‘Läther’ werd in 1996 alsnog uitgebracht en vervolgens nog eens in 2012. Vreemd genoeg zijn die twee niet hetzelfde in vormgeving en samenstelling. Dat geeft dan weer te denken.
WEA koos nu eieren voor hun geld en bracht in eerste instantie ‘Zappa in New York’ uit (1978). In eerste instantie volgens de deal, maar bij mij was de dubbel-lp merkwaardig kort, de binnenhoes merkwaardig leeg. Nog een geschiedenisherhaling, want WEA had na die eerste worp (nu collectors items)een aantal tracks gecensureerd en verwijderd, met bovengenoemde gevolgen. ’Titties & Beer’ werd beknot, ‘Punky’s Whips’ verwijderd. Die laatste ging over een zogenaamde dweperij van Bozzio met het haar van Punky Meadows van diens Angel. “His hair's so shiny and it's done real nice 'til I squirm with ecstasy! Punky, Punky, give me your lips to die on . . .” WEA voelde nattigheid, ook al had Zappa toestemming van Meadows. Ondanks dat alles is het toch een prachtig album, met oude en nieuwe gezichten en bandleden uit het orkest van The Saturday Night Show. On stage in New York: Ray White (?/zang, gitaar), Eddie Jobson (1955- /keyboards, viool), Patrick O'Hearn (1954- /bas, zang), Terry Bozzio en Ruth Underwood en de vele gastmusici, waaronder de Brecker bros. Populair tijdens concerten werden: “Honey, Don't You Want A Man Like Me?’, ‘Big leg Emma’(!) en ‘The Illinois Enema Bandit’. Die laatste geweldig gezongen door White. Het is een waar verhaal: “This is a true story about a famous criminal from right around Chicago. This is the story of Michael Kenyon, a man who's serving time at this very moment for the crime of armed robbery. It so happens, that at the time of these robberies, Michael decided to give his female victims a little enema—apparently, there was no law against that. But his name lives on—Michael Kenyon, the Illinois Enema Bandit!”
Meest opvallende track is ‘The Black Page’. Wonderdrummer Bozzio kreeg van Zappa een papier voorgeschoteld, waarop het werkelijk zwart zag van de noten. “Can you play that?”. Na enkele weken studeren kon hij het! Gelukkig bestaat er voor de simpele lieden in het publiek een ‘easy teenage version’.
In 1993 werd ‘New York’ uitgebracht met vijf extra tracks: ‘Punky’s Whips’, ‘I’m the Slime’, ‘Pound for a Brown’, ‘Cruisin’ for Burgers’ en ‘The Torture Never Stops’. Twee van de vijf zijn Uncle Meat gerelateerd.
Zappa had nog de gelegenheid het album te bewerken met talloze overdubs voordat het uitkwam. Ruth Underwood zorgde daarbij voor 'various humanly impossible overdubs' en werd bijgestaan door ene Ed Mann. Die naam zou snel terugkeren.
In 2019 verscheen een luxe 5cd-versie van het concert in New York, aangevuld met ‘bonus concert performances’ en’ vault content’. Deze 40e verjaarseditie was verpakt in een doos in de vorm van een New Yorks putdeksel.

De resterende drie albums werden door WEA afgeraffeld en lieten ons indertijd in verbijstering zitten: ‘Studio Tan’, ‘Sleep Dirt’ en ‘Orchestral Favorites’. Allemaal verpakt in ‘crisishoezen’ met werk van Gary Panter en nul informatie op de hoes. ‘Studio Tan’ (1978) is ondanks dat een heel sterk album met vier nummers, het kantlange ‘Greggery Peccary’ en ‘Let Me Take You To The Beach’, ‘Revised Music For Guitar & Low Budget Orchestra’ en ‘REDUNZL’. ‘Greggery Peccary’ gaat door in de traditie van ‘Billy the Mountain’, alleen hebben we hier te maken met een zakenzwijn en de uitvinding van de kalender. Het is een geweldige tekst gezet op fantastische muziek. ‘Let Me Take You To The Beach’ is een zomers nummer met meezingbare tekst: “Lemme take you to the beach La-la-la-la-la-la-la-la-lahhh. Bring the weenies, I'll bring the soft drinks and the cookies. Everybody's in love!” Een hit hier in huis. Serieuzer gaat het er aan toe in ‘Revised Music For Guitar & Low Budget Orchestra’. Dat is een bewerking van de track die eigenlijk Jean-Luc Ponty ons liet horen op zijn album ‘King Kong. Net als toen wordt deze versie vooral uitgevoerd door studiomusici. ‘REDUNZL’, later ook ‘RDNZL’ past qua geluid een beetje na ‘The Grand Wazoo’, maar is dan weer meer rock. Opvallend is het duizelingwekkende intro dat iets heeft van de muziek van Conlon Nancarrow. Even heel simpel: Nancarrow perste gaatjes in papier en liet dat afspelen door pianola’s, maar dan wel in een absurde hoeveelheid en snelheid. Het werk van Nancarrow is zonder meer terug te horen in Zappa’s werk.

Met ‘Sleep Dirt’ (1979) ging het ook richting Wazoo of ‘Hot Rats’ met een aantal prachtige tracks en solo’s: ‘Filthy Habits’ (wat een begin), ‘Flambay’, ‘Spider of Destiny’, ‘Regyptian Strut’, ‘Time is Money’, ‘Sleep Dirt’ en ‘The Ocean is the Ultimate Solution’. De grootste verrassing in eerste instantie is het titelnummer, Zappa soleert op een akoestische gitaar! De enige begeleiding kwam van Youmans op een andere akoestische gitaar. Een bijzondere parel in Zappa’s werk. Een van de meer onderzoekende, diepgaande tracks is ‘The Ocean is the Ultimate Solution’, opgenomen met O’Hearn en Bozzio. Een track voor gitaartovenaars.
Een tweede verrassing kwam in 1995 bij de rerelease op cd; op drie instrumentale tracks werd plotseling gezongen door Thana Harris. Beetje vreemd, maar wel okay. Ze waren onderdeel van een project dat het nooit bracht tot een releaseversie, de musical ‘Hunchentoot’. Waarschijnlijk had Zappa de vocalen weggelaten met het idee de musical nog ooit nog eens uit te brengen.

Met het derde lelijke eendje was deze serie klaar: ‘Orchestral Favorites’. Zappa had nogmaals zijn muziek door een orkest laten uitvoeren en wel In Royce Hall, UCLA, September 18-19, 1975. Een flinke sectie studiomusici vormde een tijdelijk orkest: Abnuceals Emuukha Electric Symphony Orchestra, met Michael Zearott, afgewisseld met Zappa, als dirigent. Andere bekenden op het podium: Ian Underwood, Terry Bozzio en Bruce Fowler. Sommige namen kom je tegen op ‘The Grand Wazoo’. Op het menu: ‘Strictly Genteel’, ‘Pedro's Dowry’, ‘Naval Aviation In Art’, Duke Of Prunes’’ en ‘Bogus Pomp’. De eerste twee en de laatste zijn ‘bewerkingen’ van de muziek van 200 Motels. De ‘Duke of Prunes’ is hier een heel statige en de enige met gitaarsolo. Ondanks alle karigheid is dit een mooi album. De ‘waarheid’ kwam aan het licht in 2019 met de release van een 3-cd set: ‘Orchestral Favorites 40th Anniversay’. Daarop staat alles dat er gespeeld is zonder de studio-ingrepen en ‘numerous overdubs’, van Zappa. Daarin was hij heel sterk, maar ook heel stellig. De lat lag immers heel hoog bij hem. Uit het boekje bleek dat Captain Beefheart in de toegift had gespeeld, maar dat bleek helaas niet opgenomen, tenminste niet legaal. Op bootlegs is hij wel te horen. Het was aardig geweest als ze daarvan alsnog iets hadden toegevoegd, nu loopt de tape, lees de cd, plotseling af.

Verwarrend was het als fan wel. ‘Zoot Allures’ was in feite jonger dan de drie albums hierboven, maar kwam eerder. Nog meer verwarring was er bij het concert in Ahoy in 1978. Daar hoorden we niets dan onbekend werk, wisten wij veel. Zappa bleek inmiddels de rechtszaken gewonnen te hebben en had daardoor al zijn materiaal terug. Dat niet alleen, hij had ook een nieuwe platenmaatschappij opgezet, Zappa Records. Die werd gedistribueerd door Phonogram. Ook bleek hij een nieuwe band te hebben én een nieuw album: ‘Sheik Yerbouti’ (1979). Verwarrend was ook dat ‘Orchestral Favorites’ ná ‘Sheik Yerbouti’ uitkwam. ‘Sheik Yerbouti’ (shake your body) is opnieuw een dubbelalbum, maar dan met een heel nieuw geluid, beetje punkerig, new-wave-achtig, maar helemaal in Zappa-stijl. Het album is een van Zappa’s betere en kent nauwelijks een zwak moment. Ook de band is een ijzersterke met in de ritmesectie de bekende Patrick O’Hearn en Terry Bozzio en daarbij de nieuwelingen: Adrian Belew (1949- /gitaar, zang), Tommy Mars (1951- /keyboards, zang), Peter Wolf (1952- /keyboards) en de al in New York opduikende Ed Mann (1954- /percussie). Op diverse plekken horen we in de achtergrond: Davey Moire, Andre Lewis, Napoleon Murphy Brock en Randy Thornton. David Ocker speelt klarinet op ‘Wild Love’. Op het album staat een hele reeks ‘klassiekers’ (in Zappakringen dan): ‘I Have Been in You’, ‘Broken Hearts Are for Assholes’, Bobby Brown’, Baby Snakes’, ‘City of Tiny Lights’, ‘Dancin’ Fool’, ‘Jewish Princess’, ‘Wild Love’ en ‘Yo Mama’. ‘City of Tiny Lights’ is zelfs het meest gespeelde live-werk, met ’Bobby Brown’ op de vierde plek en ‘Dancin’ Fool’ als negende. ’Bobby Brown’ werd een hit (!) in Duitsland en Noorwegen, wat Zappa opnieuw deed opmerken dat ze waarschijnlijk niet naar de tekst luisterden of die niet begrepen, alhoewel die toch best duidelijk is: ´”… Got a job doin' radio promo. An' none of the jocks can even tell I'm a homo. Eventually me 'n a friend sorta of drifted along into S&M. I can take about an hour on the tower of power 'long as I gets a little golden shower…” Teksten over seks kwamen steeds vaker voor bij Zappa. Het was iets dat de Amerikanen bezighield vond hij en een onderwerp waarover je het best gewoon kon hebben. Niet iedereen was het met hem eens, soms lag het accent er wel iets teveel op. ‘Dancin’ Fool’ is dan leuker en gaat over hemzelf: “I don't know much about dancin' that's why I got this song. One of my legs is shorter than the other 'n both my feet's too long…”. Na de val van het podium had Zappa een verschil in beenlengte. Uiteindelijk gaat het niet zo goed met de ‘dancing fool’, hij heeft heroïne nodig om te dansen en het aan te leggen met iemand. In dit geval is ze Joods, “love your nails”.’ Jewish Princess’, de aansluitende track, ging een stapje verder: “I want a nasty little Jewish Princess (La-la-la) with long phony nails and a hairdo that rinses (Wee-oo-oo), a horny little Jewish Princess… I just want a Princess to ride…”. Het leverde hem venijnig commentaar en klachten op van de conservatieve Joodse organisatie B'nai B'rith en ADL (Anti-Defamation League). In een reactie liet Zappa weten: “It’s a noisemaking organization that tries to apply pressure on people in order to manufacture a stereotype image of Jews that suits their idea of a good time." ‘Yo Mama’ is een magistrale afsluiter van het album, wat een solo! Door de opzet, muziek, afgewisseld met geluids- en tekstfragmenten zou je ‘Sheik Yerbouti’ een moderne variant van Uncle Meat kunnen noemen. Op dat album maakte hij nog melding van alle overdubs, hier maakt hij veel gebruik van ‘Xenochrony’, de gitaarsolo’s van een concert plakken op een ritmetrack uit een ander. Zappa was altijd erg vooruitstrevend en steeds op zoek naar nieuw geluid, nieuwe technieken. Dit album is daarvan een uitstekend voorbeeld.

Even recapituleren: in maart 1979 kwam ‘Sheik Yerbouti’ uit, in mei ‘Orchestral Favorites’ en in november ‘Joe’s Garage Act. 1’. Een druk jaar dus. ‘Joe’s Garage’ bestaat uit drie delen, respectievelijk act 1 en act 2&3, of het geheel gebundeld op een dubbel-cd. ‘Joe’s Garage’ is een "cheap kind of highschool play" (Zappa). De kern van het verhaal wordt verteld door de ‘Central Scrutinizer’; dat is een stem van de dictatoriale overheid; beetje Big Brother-achtig. Joe, een wat oudere puber, speelt graag gitaar, vormt een garagerockband met vrienden en heeft weinig succes met vriendinnen. Allemaal heel normaal. Het verhaal draait als de regering muziek verbiedt en het spelen of luisteren ervan illegaal wordt. Joe loopt vast, raakt in de put en komt er bovenop door de hulp van een religieus genootschap aan wie hij vervolgens al zijn geld geeft. De seksuele behoefte worden vervuld door van overheidswege ter beschikking gesteld robots. Maar, als Joe in een roes van opwinding, een robot molt wordt hij gevangen genomen. Eenmaal vrijgelaten komt hij in een wereld waar muziek inmiddels wordt gezien als crimineel handelen of – gedrag. Echter in zijn hoofd speelt hij de ene na de andere imaginaire gitaarsolo - dat zijn natuurlijk al die prachtige solo’s die wij wel mogen horen. Uiteindelijk komt het, geheel volgens Amerikaanse traditie, allemaal goed. In ‘A Little Green Rosetta’ zet Joe muziek en zijn imaginaire gitaar aan de kant en krijgt een fatsoenlijke baan bij de ‘Utility Muffin Research Kitchen Facility’. Het is een Zappiaans grapje, want dat is de naam van Zappa’s gloednieuwe, eigen studio in de kelder van zijn huis.
Een bekend gegeven is, nieuw album, nieuwe band. Naast Zappa dit keer: Warren Cuccurullo (1956- /gitaar, zang), Denny Walley (slide), Ike Willis (1955- /zang, gitaar), Peter Wolf, Tommy Mars, Arthur Barrow (1952- /bas), Ed Mann en Zappa’s favoriete drummer Vinnie Colaiuta (1956- ). Dit 'goedkope' toneelstuk is een zoveelste hoogtepunt in Zappa’s werk. De muziek, de interacties, die prachtige gitaarsolo’ en dat zijn er voor dit album flink wat, je kunt er niet genoeg van krijgen en je hoort door de vele lagen elke keer wat nieuws. Een van mooiste solo’s is ‘Watermelon in Eastern Hay’ die later één van de drie signatuursolo’s werd. Tekstueel gaat weer veel over de "strange relationship Americans have with sex and sexual frankness", maar ook over moraal, vrijheid, religie, de ‘Catholic Girls’. Voldoende voor een paar uur vertier. Een album om (heel) vaak te luisteren en vervolgens een van Zappa’s meest aangehaalde quotes uit het hoofd te leren. Als wijze les krijgen we namelijk mee: “Information is not knowledge. Knowledge is not wisdom. Wisdom is not truth. Truth is not beauty. Beauty is not love. Love is not music. Music is the best.”

Ondertussen, thuis, was Zappa druk bezig met een filmproject, ‘Baby Snakes’; "a movie about people who do stuff that is not normal". “Baby Snakes’ bestaat uit concertregistraties, afgewisseld met waanzinnige klei-animaties van Bruce Bickford. Indrukwekkend hoe zo’n animatie een gitaarspelende Zappa verbeeldt. Bickford had al eens eerder (1974) met Zappa gewerkt voor een Tv-programma. Een dvd daarvan kwam later, illegaal en nauwelijks te zien wat er gebeurde, op de markt als ‘Dub Room Special’. In 1982 werd die officieel uitgebracht en was het beeld helderder.
Maar voordat wij iets van ‘Baby Snakes’ hoorden of zagen werd opnieuw een live-album uitgebracht: ‘Tinsel Town Rebellion’ (1981). “This album is dedicated to all our friends who have attended our concerts year after year, all over the world, without whose support these performances would not have been possible. thanks for coming to the show, hope you enjoyed it... see you at the next one.” ‘Tinseltown’ is een andere naam voor Hollywood. De hoes is een verrassing, want gedaan door Cal Schenkel. Je herkent de stijl meteen. De muziek is een aardige selectie uit het hele œvre van Zappa, met opvallend veel aandacht voor ouder werk: ‘Love of my Life’, ‘Ain’t Got No Heart’, ‘Brown Shoes’, ‘Peaches (en Regalia)’ en ‘Tell Me You Love Me’. ‘Fine Girl’ is de enige studiotrack, bedoeld om weer eens een liedje op de radio te krijgen. ’Easy Meat’ is een lange track waarin Zappa de ware dirigent is en de band harder, zachter, etc. laat spelen. Natuurlijk is er tijd voor ‘audience participation’ in ‘Panty Rap’ en ‘Dance Contest’. In de ‘Panty Rap’ vraagt hij het publiek ondergoed op het podium te gooien, omdat iemand daar een quilt van gaat maken. Daar denk je dan van alles bij, maar uiteindelijk blijkt dat gewoon waar en heeft kunstenares Emily James dat netjes gemaakt. Het werk hangt in Denver Art Gallery. Aan het eind van het album wordt een aantal mensen bedankt; Conlon Nancarrow (!), Al DiMeola en Alvin Lee, de laatste twee vanwege hun snelle gitaarspel. Op ‘Tinsel Town Rebellion’ spelen: Willis, White, Walley, Mars, Wolf, Barrow, Mann en Colaiuta. Nieuw zijn twee gitaristen: Stuntgitarist Steve Vai (1960- ) en Warren Cucurullo (1956- ) en keyboardspeler, trompettist en fantastische hoge zang van Bob Harris (1941- ). Dank Bob. Overigens niet verwarren met de Bob Harris van ‘Fillmore East’, dat is een andere met ‘toevallig’ dezelfde naam.

Tussendoor had Zappa nog even tijd om op te treden als acteur - niet zo’n beste vind ik - in de toen populaire politieserie ‘Miami Vice’. Zappa speelde, tot grote hilariteit van de fans, drugsmokkelaar.

Er was nog iets: : ‘Tinsel Town Rebellion’ was het eerste op (weer) een nieuw eigen label: ‘Barking Pumpkin Records’. Dat had te maken met het feit dat Phonogram een nieuwe single, ‘I Don't Wanna Get Drafted’ (1981) niet wilde uitbrengen. CBS wilde dat wel en dus werd er een nieuwe deal gesloten, met noodgedwongen, een nieuwe naam. Voordat we de single überhaupt te horen kregen was er in Amerika iets gaande met een gitaarsoloplaat: ‘Shut Up 'N Play Yer Guitar’ (1981). Via de spaarzame mail, fans waren ‘geabonneerd’ op een papieren nieuwsbrief, of door bijsluiters bij de albums, konden we lezen dat er een album was met alleen gitaarsolo’s. Alleen te bestellen bij Barfko Swill in Los Angeles. Niet in Nederland verkrijgbaar. Bestellen in die tijd was ingewikkeld, duur, moeizaam, het duurde verschrikkelijk lang en dan wist je ook nog niet wat je had gekocht. Het album kreeg gezelschap van twee ‘broers’: ‘Shut Up 'N Play Yer Guitar Some More’ en 'Return Of The Son Of Shut Up 'N Play Yer Guitar'. Bestellen toch maar? Plotseling stond er in de platenwinkel een flinke box met drie lp’s: ‘Shut Up 'N Play Yer Guitar ‘. Gewoon alles in één én in eigen land. De box werd zo populair dat hij vervolgens door de Amerikanen geïmporteerd werd, dat was eens een nieuwe beweging. Logisch dat die daarna overal in de handel kwam. In het cd-tijdperk kregen we de hele handel eerst nog een mooi, kartonnen doosje, daarna ging ook dit album achter plastic.
Zappa wilde zich met dit trio goed in de markt zetten als gitarist. Fans wisten dat al lang, maar de onwetenden van geest niet. Wat je hoort zijn alleen gitaarsolo’s die zijn geplukt uit liveshows en uit bekende nummers. Soms is dat goed te horen, soms wat lastiger, omdat Zappa het in deze periode leuk vond om over een reggaeritme te soleren. Elke solo is anders en een compositie op zichzelf. Dat was Zappa’s kracht. Het zijn prachtige solo’s, maar om in een keer te verteren wat veel, doseren was het motto. De meest ‘vreemde’ track in de box is ‘Canard du Jour’, waarin Zappa bouzouki speelt en wordt begeleid door Jean-Luc Ponty op viool. Voor bijna alle solo’s geldt dat het de band uit deze periode is die hem begeleidt.
De actie had succes, er werd flink over hem geschreven: “Frank Zappa was one of the finest and most underappreciated guitarists around." Jon Swenson die ook in het boekje bij de drie lp-set schreef zei: "the fact of the matter is that Zappa is one of the greatest guitarists we have and is sorely unappreciated as such." De fans vroegen terecht om ‘more’ en dat zouden ze (later) dan ook krijgen. De pers, ook al schreven ze uitgebreid over hem, begreep Zappa’s uitingen en/of muziek niet altijd. Zappa kan heel uitvoerig zijn in zijn uitleg, maar als hij door had dat de persoon tegenover hem niets wist kon hij iemand nogal in de hoek zetten: “Definition of rock journalism: People who can't write, doing interviews with people who can't think, in order to prepare articles for people who can't read.” Au!

Beneden in het huis aan Woodrow Wilson Drive had Zappa, genoeg van het geleur, een eigen high-tech studio gebouwd. Hij noemde die ‘UMRK’: Utility Muffin Research Kitchen. Hij was altijd erg goed in namen. Daar werd een nieuw album ‘gebakken’: ‘You Are What You Is’ (1981). Een geweldig en genadeloos album. Twee lp’s lang (toen) onafgebroken muziek, het thema in de staart van de een was de aankondiging van de volgende song. Songs, want daar staat het album vol mee en opnieuw haalt Zappa uit naar de maatschappij om hem heen en schuwt daarbij niets en niemand. Een greep: tv-predikanten, verslaving, cosmetica, tieners, zelfmoord, het gezinsleven, politiek, weelde en dienstplicht. Het album stikt van de muzieklagen, waarin steeds iets nieuws opduikt. Hij had er veel tijd en geld in gestoken, maar de hoge verwachtingen werden niet beloond. Jammer, want ook dit is een fantastisch album, dat steeds beter wordt naarmate je meer luistert.
Er staat één instrumentale track op: 'Theme From The 3rd Movement Of Sinister Footwear'. Dat gaf meteen een nieuwe richting aan, complexe muziek, denk Nancarrow, mét gitaarsolo. Deze stijl leunt eigenlijk op die van Uncle Meat, maar gaat door de uitstekende muzikanten een flinke stap verder. De band blijft voor de verandering redelijk stabiel: Willis, White, Harris, Vai, Mars, Barrow en Mann. Helaas blijkt Colaiuta vertrokken, diens kruk wordt tijdelijk ingenomen door David Logeman. Gasten zijn er natuurlijk ook: Ocker, Sherwood, Walley en ene Craig Stewart op mondharmonica.
De lp’s klonken goed, bij de remastering op cd ging het mis, het geluid werd opgepept, vooral in het hoog en er was nauwelijks naar te luisteren. Met de gitaarsolo in ‘Dumb All over’ werd behoorlijk gerommeld stukken eraf, een ‘las’ gemaakt naar de volgende track, een langere solo, de las weer verwijderd, tot de 2012 cd-versie was het niet in orde. Met die versie is het authentiek album hersteld en dat geeft rust. Het gedoe begon om bij de cd-versies het eind van lp-kant 3 (met de solo) te koppelen aan het begin van lp-kant vier. Dat lukt niet, want het was net als vroeger bij Willie the Pimp op de Fillmore-plaat: ze hadden niets met elkaar te maken. Zappa knipte er bij zijn geautoriseerde cd-versie gewoon een stuk uit onder het motto: "Ik hield toch al niet van die solo."

Na een reeks van geweldige albums moest het weer een keer misgaan, dat is namelijk een wet van de conceptuele continuïteit. Dat gebeurde met 'Ship Arriving too Late to Save a Drowning Witch' (1982). Mooie voorkant van Roger Price, strak, zakelijk. Dat geldt ook voor een deel van de muziek vind ik: ‘No Not Now’ en ‘I Come From Nowhere’ zijn saaie dreunen met weinig inhoud. Het ‘sprechgesang’ (dank Arnold Schönberg) klinkt in plaats van spannend slaapverwekkend. ‘Drowning Witch’ is complex en werd eigenlijk nooit goed gespeeld vond Zappa. Het is een aardig nummer, maar ook geen hoogtepunt. ‘Envelopes’ wel, een korte track vergelijkbaar met 'Theme From The 3rd Movement Of Sinister Footwear'. Zangeres en tijdelijk groepslid ‘Lisa Popeil’ brengt de ‘Teen-age Prostitute’ tot een hoogtepunt. De track die het album tot een succes maakte is ‘Valley Girl’. Het leek dochter Moon wel leuk om iets met haar vader te doen. Die maakte haar midden in de nacht wakker – Zappa werkte altijd ’s nachts want dan was het rustig in huis – en liet haar geïmproviseerde teksten voordragen. Ze deed dat met een op dat moment gangbare ‘slang’ van de meiden uit de vallei, de zogenaamde ‘Valspeak’ zoals: "fer sure, fer sure", "grody to the max", "barf out". Hier zouden we zeggen ‘bekakt’. Zappa zette er een aardige herkenbare en dansbare beat onder en bracht het uit op single. Onverwacht werd het een hit; 32e plek in de Billboard lijst. Het gevolg; kleurboeken, kleding en een film. Dochter Moon hield er nog wel een zakcentje aan over. Maar daarmee redde ze dit album niet, misschien komt het ook door het opnameprocedé, het klinkt te clean en niet ‘warm’.
Inmiddels was een nieuwe drummer aangetreden: Chad Wackerman (1960- ). Die man kon alles spelen wat Zappa hem vroeg, maar had dan weer niet dat elan van Colaiuta.

Misschien wel de minste van alle Zappa-albums is ‘The Man from Utopia’ (1983). Weinig spannende muziek, slaapverwekkend gezang, achterhaalde teksten. Is dit album misschien iets te geconstrueerd en heeft het te weinig de emotionele vonk? ‘Moggio’ is aardig, maar dat is een klein instrumentaal nummer in de stijl van ‘Envelopes’. Bij de cd-versie kregen we er ‘Luigi & the Wise Guys’ bij, maar zelfs dit doo-wop nummer hielp niet mee in de verbetering. Het mooist is de hoes van Tanino Liberatore. Afgebeeld is het debacle van een optreden in Palermo; een optreden waarbij van alles misging en de politie uiteindelijk ingreep met traangas. Einde concert. In de bezetting is er een kleine aanvulling, Scott Tunes (1960- ) is, naast Barrow aanwezig als bassist.

In de reclamefolder bij de albums werd duidelijk dat er een gelimiteerde picture disc bestelbaar was van de soundtrack van de film ‘Baby Snakes’ (1983). Die kwam na enkele weken binnen. Prachtig ding, die hangt hier aan de muur. Op de toenmalige lp stond een kort verslag van een optreden in The Palladium, New York, 1977 met ‘New York’s Finest Crazy Persons’. Met in de band: Bozzio, Estrada, Belew, Mann, O’Hearn, Mars en Wolf, krijgen we een smaakvol concert: ‘Baby Snakes, Titties ’n Beer, The Black Page, Jones Crusher, Disco Boy, Dinah Moe Humm en Punky’s Whips’. Dat was voor het eerst dat ik ‘Punky’s Whips’ hoorde. Die stond niet op New York toen en het cd-tijdperk moest nog komen. Aardige track, mooie wendingen, maar waarom al die ophef? Er zijn wel ergere dingen om je druk over te maken. In 2012 kwam Baby Snakes nog wel op cd, maar in 2017 werd die uitgave obsoleet door diverse uitvoeringen van diezelfde concerten: ‘Halloween 77 – costume box set’, een stick met masker (sic), of de 3-cd versie: ‘Halloween 77’. Die laatste past iets meer in de rij en pak je makkelijker. Alsof dat nog niet genoeg is, is de geluidsband van de film, inclusief alle gesprekken te downloaden: ‘Baby Snakes – the complete soundtrack’ (2012). Maar of dat nou zo leuk is? Francesco Zappa – hierover later meer - zou opmerken: “Who gets this one?”

Een stuk serieuzer werd het met een reeks van drie albums: ‘The London Symphony Orchestra - Vol. 1 (1983), ‘The Perfect Stranger’ (1984) en ‘The London Symphony Orchestra - Vol. 2’ (1987). Beide ‘LSO’s’ werden later samengevoegd op een dubbel-cd, simpelweg: ‘The London Symphony Orchestra (2012). Op LSO staan zeven werken, waarvan een paar bekende: ‘Bob In Dacron, Sad Jane, Mo 'N Herb’s Vacation, Envelopes, Pedro’s Dowry, Bogus Pomp en Strictly Genteel. Het geheel werd gedirigeerd door Kent Nagano. Nagano was een ‘fan’ van Zappa’s werk en voerde dat graag uit: "Frank is a genius. That's a word I don't use often ... In Frank's case it is not too strong ... He is extremely literate musically. I'm not sure if the general public knows that." Zappa regelde én betaalde alles zelf met het geld dat hij verdiend had met ‘Valley Girl’. Ed Mann en Chad Wackerman werden ingezet in de ritmesectie, David Ocker verzorgde de klarinetsolo.
Zappa wilde de stukken die hij al eerder had geschreven nu eindelijk wel eens goed uitgevoerd horen. Dat viel een beetje tegen, want het orkest zat niet te wachten op deze complexe muziek - "in fairness to the orchestra, the music is humanly very, very difficult" - en de trompetsectie vond het nodig in de pauze wat ‘lagers’ te drinken en daarna niet zo exact meer te spelen. Zappa was woest, maar ja, vakbondsregels. In de UMRK-studio werd er een goed geheel van gemaakt, met maar liefst ’forty edits’, zoals hij liet weten. Ook draaide hij een nummer weg, alsof het een rock’n roll track was. In de klassieke wereld wordt dat als een blamage gezien. Een zoete wraak dus. De nabewerking was de reden dat de opnames in twee delen kwamen. De hoes van het eerste album en de uiteindelijke cd-versie is in stemmig grijs, precies wat je toen zou kunnen verwachten van een hoes op de afdeling klassieke muziek. Zappa mikte heel bewust op die doelgroep, want hij wilde immers serieus genomen worden. Het lukte voor een deel, maar veel liefhebbers van zijn rockmuziek wisten deze setting net zo goed te waarderen. Het zijn immers Zappanummers, weliswaar met een symfonieorkest, maar de muziek is typisch Zappa; snelle wisselingen, complexe stukken, veel percussie en blazers.
Een stapje verder ging de samenwerking met de gerenommeerde muzikant en componist Pierre Boulez op ‘The Perfect Stranger’. In feite een win-win-situatie, Boulez zocht wat meer jong publiek, Zappa zocht erkenning in de gevestigde klassieke hoek. Beide heren spraken al dan niet gemeend lovend over elkaars werk. Boulez regelde zijn Ensemble InterContemporain met Peter Eötvös als dirigent. Er werden drie stukken opgenomen: ‘The Perfect Stranger’, ‘Naval Aviation in Art?’ en ‘Dupree’s Paradise’. De rest van het album werd aangevuld met stukken muziek gespeeld met hulp van Zappa’s nieuwe, helse machine, de Synclavier. Dat is een megadure, zeer geavanceerde synthesizer. De output daarvan was hier te beluisteren als een soort orkest. Een ‘orkest’ dat Zappa zelfs van een naam voorzien had: ‘Barking Pumpkin Digital Gratification Consort’. Het album klonk beter dan die met het LSO, ondanks het feit dat Zappa stiekem vond dat er ook hier beter geoefend had moeten worden. Dan liever de machine. Opvallend, voor een klassiek album was de hoes van Donald Roller Wilson met een afbeelding van een hond, Patricia, in een kinderstoel met een fles Heinz tomatenketchup onder pootbereik. Prachtig kunstwerk. ‘The Perfect Stranger’ was overigens Zappa eerste digitale opname. Hij liep daarmee voorop. In 1980 had hij al een 'two-track digital recorder' in huis.

Patricia met ketchup en nu ook melk keerde terug op ‘Them or Us’ (1984). Heel slecht is dat album niet, maar op een of andere manier blijft het niet ‘hangen’, zoals ‘Joe’s Garage’ en ‘You Are What You Is’ wél doen. Waar dat aan ligt weet ik nog steeds niet. Er zijn meezingers zoals ‘The Closer You Are’ en ‘Sharleena’ (met gitaarsolo van zoon Dweezil), voor de diehards zijn er complexe stukken als ‘Sinister Footwear II’ (ballet for rockband) en ‘Truck Driver Divorce’ en er zijn verrassingen zoals Johnny Guitar Watson die weer eens meezingt op ‘In France’ en zoon Ahmet die het liedje ‘Frogs With Dirty Little Lips’ bedacht. Natuurlijk wordt er ook tegen van alles geageerd, maar dat is niets nieuws, zelfs niet dat Laurel Fishman Steve Vai laat zien wat ze allemaal in haar lijf kan stoppen. Klinkt allemaal bekend, vertrouwd, misschien iets té?
De band is nauwelijks gewijzigd, wel duidelijk is nu dat Thunes meer bas speelt dan Barrow, die daarmee het plectrum lijkt over te geven.

In November 1984 kwam er nog een nieuwe Zappa-release: ’Thingfish’, 3lp’s in een box met flink boekwerk. Ik zag allemaal bekende namen van tracks op de schreeuwend dure doos en ik luisterde voor het eerst een Zappa-album in de winkel voordat ik dat kocht. Het viel tegen. De prijs hielp daar ook aan mee. Maar toch, het is een Zappa en je hebt de rest allemaal compleet. Dus na veel wikken en wegen toch maar gekocht, bovendien hadden ze er maar één op voorraad. Eenmaal thuis viel het nog steeds niet mee, veel, heel veel al bekende muziek voorzien van nieuwe teksten in een nauwelijks te volgen verhaal. Veel geklets ook (Willis) in een vreemd soort dialect. Dat is afkomstig ui de jaren vijftig van een Amerikaanse radio- en tv-komedie die zich afspeelde in Harlem, genaamd 'Amos 'n' Andy'. Was Zappa zijn werk aan het recyclen? Sommige stukken waren gedaan op de Synclavier, maar toch. Ging het wel goed met hem, de laatste uitingen waren eigenlijk allemaal niet zo geweldig. Begon er een Zappa-moeheid op te duiken? Ik weet het niet, wel dat ik jaren later iets positiever over ‘Thingfish’ ben, maar het album nog steeds weinig beluister. Het verhaal is wel duidelijk inmiddels. Zappa: "The simple thought behind Thing-Fish is that somebody manufactured a disease called AIDS and they tested it. They were developing it as a weapon and they tested it on convicts, the same way as they used to do experiments on black inmates, using syphilis. That's documented. They used to do these experiments with syphilis on black inmates in US prisons. That's fact. So we take it one step further and they're concocting the special disease which is genetically specific to get rid of 'all highly rhythmic individuals and sissy boys.' So I postulate that they do this test in a prison and part of the test backfires and these mutants are created." Waarvan acte. Het Broadway-achtige stuk heeft zo zijn charmes, maar ook hier geldt dat net de vonk ontbreekt die een vergelijkbaar geheel als ‘Joe’s Garage’ wel zo aantrekkelijk maakt. Met de kennis van nu vind ik de albums uit deze periode allemaal iets machinaals hebben, het is allemaal te perfect, de band, het geluid, de opnametechnieken. Soms kun je te ver gaan in perfectionisme. Ik denk dat dat hier gaande was.

Gail, de lezeres van de familie, vond in een muziekbibliotheek werk van iemand genaamd Francesco Zappa (1763-1788). Die was een virtuoze cellospeler en werkte een tijd als muziekmeester in Den Haag. Hij componeerde zijn barokke werken vooral voor trio’s en was in die tijd een graag geziene muzikant. Zappa zou Zappa niet zijn als hij niet iets deed met de ontdekking. Hij gooide de muziek in de Synclavier met hulp van David Ocker en aan de andere kant kwam er een plaatje uit: ‘Francesco Zappa’ (1984). Er staat nog waarschuwend op de hoes ‘Who Gets This One?’, maar de Zappafans hadden die allang gekocht. Je draait hem een keer en dan heb je het wel gehoord. Dank Francesco/Frank!

Nee, dan toch liever ‘Frank Zappa Meets the Mothers of Prevention’ (1985). De vrouw van een Amerikaans presidentskandidaat geeft haar dochter een cd van Prince. Als die blij luistert valt moeder over de schunnige teksten. Met vriendinnen, verenigd in de ‘PMRC’ (Parents, Music Resource Center) begint ze een campagne om waarschuwingsstickers op albums te krijgen; die zwarte, ‘Parental Advisory’, met de vermelding ‘Explicit Lyrics’, om de onschuldige kinderziel niet te hoeven kwetsen. Soms kom je ze wel eens tegen. Veel artiesten, waaronder Zappa, protesteerden tegen deze beperking van de vrijheid van meningsuiting. Zappa knipte zijn haar, trok een pak aan en toog naar de zitting om de potentiële wet, ‘HR 2911’ tegen te houden. Zappa’s soms hilarische bijdragen zijn gebruikt bij het samenstellen van dit album en met name de track ‘Porn Wars’. Zappa op zijn best. Voorbeeld: Senator Hawkins: “I'd be interested to see what toys your kids ever had.” Zappa: “Why would you be interested?” Senator Hawkins: “Just as a point of interest in this . . .” Zappa: Well, come on over to the house. I'll show 'em to you . . . Really!” Senator Hawkins: “I . . . I might do that.” Onder alle commentaar bubbelt de Synclavier door. Dat apparaat werd veelvuldig ingezet, overigens naast de gebruikelijke band met in plaats van Wolf, de tot het eind blijvende Bobby Martin (1948- /keyboards, sax, hoorn, zang).
Omdat Zappa dacht dat wij in Europa niet zo geïnteresseerd waren in het Amerikaanse gekonkel, werd er een afwijkend album gemaakt: ‘Frank Zappa Meets the Mothers of Prevention – European Version’. Daarop in plaats van ‘Porn Wars’ drie andere stukken, ‘I Don't Even Care, One Man - One Vote en H.R. 2911’. Uiteindelijk komt er een soort uitwisseling op gang tussen de fans, want iedereen wil alles toch? Op de uiteindelijke cd-versie staan alle tracks bij elkaar. In de band geen veranderingen dit keer. Al met al is dit album prettiger dan de reeks vorige. De dames, PRMC, verloren de zaak, maar desondanks werd her en der alsnog de sticker ingevoerd. Zappa had dat al voorzien en had vast zijn eigen sticker op de hoes afgebeeld, een Warning/Guarantee. De waarschuwing: “this album containes content "which a truly free society would neither fear nor suppress" en de garantie: “ the lyrics would not "cause eternal torment in the place where the guy with the horns and pointed stick conducts his business."

In Europa kregen we een exclusieve primeur, Zappa’s eerste release op cd alleen: ‘Does Humor Belong in Music’ (1986). Ook al had je toen geen cd-speler, de erg dure cd moest natuurlijk wel aangeschaft. Het was ook mijn eerste cd. Humor had Zappa wel, het album klonk als een live album, maar eigenlijk was het één groot geknutsel. Een voorbeeld: “Let's Move to Cleveland: intro from Los Angeles, piano solo from St. Petersburg, drum solo from Vancouver, guitar solo from Amherst College, out chorus from Los Angeles. Oftewel, hoe maak ik mijn ideale plaatje. Met een computer kan dat makkelijker dan vroeger met tapes en scheermesjes. Ondanks alle digitaliteit klonk het album niet eens geweldig. Dat ging een stuk beter in 1995 met de remaster, maar al met al gaat het zo werken ten koste van iets belangrijks: ‘sfeer’. Zappa’s musici zijn zo goed dat ze eigenlijk niets slechts kunnen neerzetten, maar met al dat gerommel en geknip en geplak raak je een soort concertwarmte kwijt en krijg je een wat kille, berekend gebeuren terug en dat ondanks klassiekers als ’WPLJ’, ‘Zoot Allures’, ‘Trouble Every Day’. Opvallend en grappig (?) was ‘Whippin’ Post’. Een compositie van Gregg Almann van The Allman Brothers. Tijdens een concert in Helsinki hand iemand uit het publiek gevraagd nummer te spelen: "Whipping Post". Zappa: “Say that again please.” "Whipping Post"! Zappa: "Whipping Post"? Ok, just a second . . . (Do you know that?) Oh sorry, we don't know that one. Anything else? Hum me a few bars of it, please, just show me how it goes, please. Just sing, sing me "Whipping Post" and then maybe we'll play it with you.” “Ooh-ooh-ooh . . .”. Zappa: “ Thank you very much. And now . . . Judging from the way you sang it, it must be a John Cage composition, right? Het verhaal staat op ‘You Can’t Do That on Stage Anymore, vol. 2’ (1988). Geïntrigeerd door de vraag zocht hij het nummer op en trakteerde het publiek op zijn versie. Zoon Dweezil speelt hier de gitaarsolo. Tommy Maris is vervangen voor de kortblijvende Allan Zavod (1945-2016). In 1995 werd de cd wereldwijd uitgebracht met een grappige, nieuwe voorkant van Cal Schenkel, helaas werd dat in 2012 met de remaster-serie weer teruggedraaid.

De instrumentale ‘Jazz from Hell’ (1986) is een album dat desondanks het gebrek aan zang toch de sticker ‘explicit lyrics’ opgeplakt kreeg. Dat bewees gelijk de onzinnigheid van die plakkers. Van de acht tracks zijn er zeven uitgevoerd met hulp van de Synclavier, één is een gitaarsolo met band, ‘St. Etienne’. Het semi-modern-klassieke album viel goed in de smaak en Zappa bleek een meer dan uitstekend bediener van de machine. De track’ G-spot Tornado’ is een pittig snelle, volgens Zappa onmogelijk om door mensen te spelen. Dat zou later en uitdaging worden voor het Ensemble Modern. Conlon Nancarrow’s invloeden waren op dit album wel heel duidelijk aan te wijzen. Zappa kreeg, ondanks de sticker, een Grammy Award voor ‘Jazz from Hell in de categorie ‘Best Instrumental Performance’. Wat toen nog niet bekend was, was dat dit het een-na-laatste studioalbum zou zijn.

‘Guitar’ (1988) is het vervolg op de ‘Shut Up’-reeks. Twee cd’s/lp’s lang gitaarsolo’s. De cd, het ding op zich, is rond het uitkomen van ‘Guitar’ vrij nieuw, met als voordeel dat er maar liefst dertien extra solo’s op stonden. Net als bij ‘Shut Up’ prachtige solo’s, zoals bijvoorbeeld ‘Sexual Harassment in the Workplace’, ‘It Ain't Necessarily The Saint James Infirmary’, ’In-A-Gadda-Stravinsky’ (die namen al), ‘Variations On Sinister #3’, ‘Watermelon in Eastern Hay’, de originele ‘Outside Now-solo’, ’For Duane’ en ‘Jim & Tammy's Upper Room’. Ook dit album is zo vol met informatie, lees solo’s, dat het lastig is die allemaal zonder meer achter elkaar te draaien, maar het is zonder meer een prachtig album.

Ondertussen werd en wordt er flink opgeruimd in de studio. Oude tapes worden opgepoetst om op cd uitgebracht te worden en, zoals hier ver boven te lezen was, niet altijd tot genoegen van de fans. Parallel hierin werd alles ook maar meteen op lp nog eens uitgebracht, maar dan beter dan toen. Dat gebeurde in drie kloeke boxen: The Old Masters’. Box 1 had iets irritants extra’s, een lp genaamd ‘Mystery Disc’ vol historische opnamen. Daar zat je dan met je nieuwe cd-speler en alle albums die je gewoon la had. Gelukkig kwam dat album later alsnog op cd (1998). In Box 1 zat een aardig boekwerk en als je wilde kon je een T-shirt bestellen met gepaste opdruk. Bij de twee andere boxen was geen plaats voor iets extra’s. Jaja.

Omdat Zappa bewust koos voor kwaliteit, cd’s dus, bracht hij een zestal 2-cd boxen op de markt onder de noemer ‘You Can’t Do That on Stage Anymore, vol. 1-6’ (1988, 1989, 1991, 1992). De wervende tekst erbij: "This series took 20 years to put together. It provides for those interested in my music, a comprehensive collection of previously unreleased live material (absolutely no overdubs), recorded in every available medium (7½ ips analog two-track, up through 24-track digital), beginning with the earliest tapes (October, 1968, Royal Festival Hall, London, England), to the most recent (featuring material from our 1988 "Broadway The Hard Way" world tour)." Samen 181 tracks. Het is niet een bepaald evenwichtige serie, Vol. 1 is wat de tekst hierboven beloofd. Vol. 2 is één concert van één band en wel in Helsinki 1974. Vol. 3 en 4 bevatten weinig historisch materiaal, maar meer recent, Vol. 4 iets meer dan 3. Vol. 5 bevat één cd met alleen maar historisch, jaren zestig, werk en een cd met de 1982-band. Vol. 6 heeft één cd met het thema seks, wel over verschillende periodes en de ander met meestal weer recent werk. Soms schrijft Zappa uitgebreid over wat we horen en een stuk geschiedenis, soms niets en soms klopt wat hij schrijft niet helemaal en zelfs helemaal niet. Daar zijn hele websites aan gewijd. Volume 5 en 6 kwamen tegelijk uit in een ‘limited edition’ paarse mini-flightcase met opdruk. De ‘fat boxes’, zoals ze nu genoemd worden, konden daar alle zes in opgeborgen. Nu bijna vintage, want er zijn alleen slim-line doosjes. Als je de flightcase kocht, had je deel 6 veel eerder dan in de losse verkoop. Met de ‘Stage’- serie ging een oude wens, lp’s in boxen of ander soorten boxen, in vervulling. Welbeschouwd is het een mooie serie met voor elk wat wils/wilds. Het geeft een goede kijk in de grote lijn van zijn werk en geeft uitvoering aan het idee dat al zijn werk eigenlijk één werk is en onderling uitwisselbaar. Dat is in het kort Zappa’s theorie over de ‘conceptual continuity’. Die is ontstaan uit het idee van ‘the big note’; alles is muziek, want alles trilt en dat begint al bij de atomen. De serie werd over vier jaar uitgespreid en liep parallel met een nieuw band en nieuwe reeks optredens.

In mei 1988 zat het vol in Ahoy, Rotterdam, twee avonden lang met veel, heel veel Zappa-muziek. Op het podium een bigband: Ike Willis, Bobby Martin, Ed Mann, Scott Thunes, Chad Wackerman, Mike Keneally (1961- /gitaar, synthesizers, zang) en een vijfkoppige blazerssectie, bestaande uit: Walt Fowler (1955- /trompet, bugel), Bruce Fowler (trombone), Paul Carman (1955- /alt, sopraan en baritonsax), Albert Wing (?/tenorsax) en Kurt McGettrick (?-2007/baritonsax, contrabasklarinet). De muziek was een grote live collage: eigen stukken, oude en nieuwe, stukken van The Beatles, weliswaar met nieuwe teksten, ‘Stairway to Heaven’ van Led Zeppelin, maar dan in Zappastijl, maar ook de Bolero van Ravel. Bijna elke avond werd er een ander repertoire neergezet, veelal instrumentaal, omdat wij de teksten toch niet begrepen. Zappa was trots op deze band, want die kon écht alles spelen. Alleen, de band was niet trots op Zappa. Achter de schermen was gedoe en gemopper, bijvoorbeeld over de hoeveelheid instrumentals, niet te doen voor de blazers, de onenigheden tijdens oefensessie onder leiding van ‘clownmeister’ Thunes. Er kwam muiterij, Thunes eruit of wij. Wat wij toen nog niet wisten was dat Zappa al een tijd ziek was. Daardoor zat hij er niet zo bovenop als anders. Toen hij hoorde van al dat gedoe kapte hij onmiddellijk de hele tournee af en vertrok naar huis. Einde band, einde tournees. Daarna kregen de muiters spijt, maar het was te laat. Ondanks het vroegtijdige einde kwamen er drie albums uit met werk van deze band: ‘Broadway the Hard Way’ (1988) en twee 2cd-sets: ‘The Best Band You Never Heard In Your Life’ (1991) en ‘Make a Jazz Noise Here’ (1991). Zappa laat horen goed bij de tijd te zijn, want zelfs Michael Jackson krijgt het om zijn oren, ’Promiscuous’ is een heuse rap en tekstueel zijn we weer bij de regering en evangelisten die hij op de korrel neemt. De cd-versie van ‘Broadway the Hard Way’ telde acht extra tracks, waarvan een met Mr. Sting, maar indrukwekkender vond ik de versie van ‘Stolen Moments’, een jazzcompositie van Olivier Nelson. ‘Bacon Fat’ stond ook op het menu, het is een nummer dat Zappa al met de eerste Mothers speelde. Zegt toch ook wel iets, toch? Op de dubbelcd’s een scala aan werk, waaronder Ring of Fire (Johnny Cash), ‘I Left my Heart in San Francisco (Cory/Cross), de Rotterdamse ‘Bolero’ (ik klap mee), ‘Purple Haze’ (Hendrix), ‘Sunshine of Your Love’(Cream), ‘When Irish Eyes are Smiling (Ball/Graff/ Alcott), ‘Theme from Bonanza’(Evans/Livingstone), Stairway to Heaven’(Page/Plant), ’Royal March from Histoire du Soldat’ (Strawinsky) en ‘Theme From The Bartok Piano Concerto #3 (Bartók). En dat allemaal naast jong en oud eigen werk, zoals ‘Cosmik Debris, Who Needs the Peace Corps?, Zomby Woof, Zoot Allures, Mr. Green Genes, The Torture Never Stops, Lonesome Cowboy Burt en More Trouble Every Day. Er werd nog veel meer gespeeld, maar niet alles mocht uitgebracht worden. Daaronder zat een medley van Beatles-tracks. Op dat moment had Michael Jackson de rechten daarop en die vond Zappa’s teksten niet kunnen. Zappa had eens moeten weten wat er zich bij Jackson thuis afspeelde. De Bolero mocht eerst ook niet, toen weer wel, etc. De naam ‘The Best Band You Never Heard In Your Life’ is niet voor niets gekozen, de helft van de tournee werd immers geschrapt. Op de hoes van dat album stond een kleine bandfoto, maar helaas waren de rechten niet goed geregeld. In de plek daarvan kwam een zeer fraaie van – jawel – Cal Schenkel, een hoes vol ‘mystery clues’. Die verdween weer in de 2012 hausse om plaats te maken voor de originele, maar nu zonder band. Een zwarte rechthoek op de hoes, ‘niet erg’ claimde men, je zag toch niets. Maar ja, die sfeerbeelden doen ook wat toch? ‘Make a Jazz Noise Here’ is wat de naam zegt, jazzier, meer instrumenteel en opnieuw wat stukken uit Rotterdam. Wij blij! Op het menu onder anderen: ‘Stinkfoot, Let’s Make the Water Turn Black, Harry, You’re a Beast, The Orange County Lumber Truck, Oh No, Theme from Lumpy Gravy, Eat that Question, Black Napkins, Big Swifty, King Kong, City of Tiny Lights, Alien Orifice, Cruisin’ for Burgers en Strictly Genteel. Mooie voorkant ook, wel tijdgebonden, want wie weet nu nog wat die symboliek betekent?

In 1990 werd ongeneeslijke prostaatkanker bij Zappa vastgesteld. Hij had echter nog een paar jaar te leven. Die gebruikte hij om als een bezetene door te werken aan zijn nieuwe werk, veelal Synclavier materiaal. Dat werken deed hij toch al, onophoudelijk rokend van zijn Winstons en slurpend aan zijn sterke koffie: “Tobacco is my favorite vegetable.”
Tussendoor had hij tijd om naar Praag te gaan, na de politieke omwenteling daar. De nieuwe president Václac Havel was een enorme fan van Zappa’s muziek. De twee konden het goed met elkaar vinden en Havel vroeg zelfs aan Zappa of die niet zijn "Special Ambassador to the West on Trade, Culture and Tourism" wilde worden. Daar stak de Amerikaanse regering een stokje voor. Zappa speelde wel voor een horde fans. Voor het eerst sinds drie jaar kwam de gitaar uit de koffer en speelde hij met zijn ‘gypsy friends’ in Praag en Budapest een aantal stukken. Het zou zijn laatste publieke optreden zijn. Zelf heeft hij of zijn familie dat niet op cd gezet, er is wel een in omloop: ‘Frank Zappa – Farewell Concerts ( Prague Jun 24th , 1991 – Budapest , June 30th , 1991)’. Zappa zinspeelde in de pers meerdere malen op het idee om zich kandidaat te stellen voor de presidentsverkiezingen. In de jaren zestig had hij al gezegd dat je de maatschappij het best kon veranderen van binnenuit. Kort haar, pak aan. Hij bracht dat in praktijk bij de zitting rondom de PMRC. Op veel hoezen staat dan ook: ’Don’t forget to register to vote’. Je kon je zelfs, in Amerika dan, tijdens zijn concerten registreren. De stickers ‘Zappa for President’ zijn nu nog te koop.

In 1992 werd ‘Playground Psychotics’ uitgebracht, een soort ‘post-Stages-album’ met daarop veel ‘talk’ door de Mothers ten tijde van Flo & Eddie (Volman en Kaylan). De dubbel-cd laat zich beluisteren als een documentaire en belicht het ‘life on the road’ in feite nog meer en beter dan 200 Motels. Dit is echt. Er is ook nog plek voor muziek, waaronder een prachtige, andere uitvoering van ‘Billy the Mountain’ en een verslag van het concert in Fillmore East met John Lennon en Yoko Ono. Lennon had van Zappa een mastertape gekregen om zelf uit te brengen, dat werd: ‘Some Time In New York City’ (1972) met een persiflage op Zappa’s hoes van ‘Fillmore East’. Van die release werd Zappa niet vrolijk, zijn band werd naar de achtergrond gemixt en zijn composities bleken plotseling van Lennon te zijn. Niet heel netjes van die overigens sympathieke Beatle. Zappa liet ons hier zijn versie van de avond horen. Die klinkt heel anders en vooral veel beter, ondanks het gegil van Ono, iets dat Zappa omschrijft als ‘A Small Eternity With Yoko Ono’. Het klopt helemaal. ‘Playground Psychotics’ is door de opzet een mooie ‘rockumentaire’. De hoes van Schenkel is gebaseerd op een concertaffiche uit die periode.

Een beetje vergelijkbaar is ‘Ahead of Their Time (1993). Hiermee gaan we nog verder terug in de historie en wel naar 1968. Dit album is het verslag van het concert dat Zappa & the Mothers gaven in de Royal Festival Hall in Londen. Daar stonden op het podium: Underwood, Gardner, Sherwood, Preston, Estrada, Black en Tripp. Een heel klein stukje van dit concert was al te horen op Uncle Meat, enkele tracks op de ‘Mystery Disc’ en fragmenten op ‘Weasels Ripped My Flesh’. Dit is het hele concert, zonder geknip. Zappa: "A fair – not outstanding – 1968 Mothers of Invention rock concert performance". Het is een grappig concert, waarbij enkele leden van The BBC Symphony Orchestra meespelen in een klein stukje cabaret. Estrada, een autodidact, wil maar al te graag meedoen met de geschoolde musici in de band. Underwood laat zijn Mozart horen en Estrada smeekt om mee te mogen doen. Hij wordt geweigerd, maar keert terug als ‘The Mexican Pope’ die (anti conceptie-)pillen, lees M&M’s, het publiek instrooit. Het tweede deel van het concert is overwegend instrumentaal en gaat onafgebroken door. Zoals Doon Arbus ooit schreef: “het gaat maar door en door, het volume en de aandrang maken het luisteren er naar als een dag aan de oceaan. Naderhand kan er niets meer gehoord worden dan golven… “ Het concert is plotseling afgelopen als de gong gaat, het signaal voor de laatste metro. Zo ging dat toen. Het is een prachtig album, maar, zoals een aritkel uit 1967 al schrijft: "The Pepsi-generation might find them a little hard to take!”

Ondertussen in Duitsland. Daar was in 1991 bedacht om Zappa uit te nodigen voor het Frankfurter Festival. Dat Festival stond in het teken van moderne muziek en deze editie met die van Zappa, John Cage en Karlheinz Stockhausen. Een mooi gezelschap dus. Het Ensemble Modern zou Zappa’s klassieke muziek graag willen uitvoeren. Ditmaal geen gedoe, het hele gezelschap vloog naar Los Angeles en oefende daar onder leiding van Zappa. Met enorme inzet en passie werden ook de moeilijkste stukken, zoals ‘G-Spot Tornado’ ingestudeerd. Zappa leerde natuurlijk de mens achter de muzikant kennen en lokte ze, net als bij zijn Rockin’ Teen Combo’, uit de tent. Met het gevolg dat Herman Kretzschmar net als Hilary Sturt bijvoorbeeld ging declameren en Catherine Milliken een didgeridoo in een emmer water stak en onaardse geluiden produceerde. Het concert in Frankfurt werd bijgewoond door Zappa, maar zijn ziekte verhinderde hem om de tweede avond aanwezig te zijn. De avond dat hij er wel was kreeg hij een twintig minuten lange, staande ovatie. Het verslag van het concert kwam terecht op de cd ‘The Yellow Shark’ (1993). Die naam was naar aanleiding van een gemodificeerd surfboard dat Zappa ooit van een fan had gekregen en in zijn studio hing. Op ‘The Yellow Shark’ staan maar liefst drie stukken afkomstig van Uncle Meat: ‘Dog Breath Variations’, ‘Uncle Meat’ en ‘Pound for a Brown’, daarmee nog maar eens het belang van dat album onderstrepend. Van zijn klassieke albums keert alleen ‘The Girl in the Magnesium Dress’ terug, van andere albums: ‘Be-Bop Tango’ en de al genoemde ‘’ G-Spot Tornado’ in de toegiftsectie. Alle andere stukken, een twaalftal, zijn nieuw, met prachtige stukken als ‘Outrage at Valdez’, ‘Get Whitey’, ‘Times Beach’ en ‘Ruth is Sleeping’. De humor treedt in met ‘Food Gathering in Post-Industrial America, 1992’ en ‘Welcome to the United States’. In die laatste leest Kretzschmar het formulier voor dat je moet invullen als je als toerist Amerika in wil. Hilarisch.

‘The Yellow Shark’ was net een maand uit toen op 4 december 1993 het bericht kwam dat: "Composer Frank Zappa left for his final tour just before 6:00 pm on Saturday". Zijn overlijden bracht een storm aan reacties los, tv-programma’s, documentaires werden ingelast, de kranten stonden er de dag erna vol mee. Het was een memorabel afscheid voor iemand die niet eens herinnerd wilde blijven.

Voor zijn overlijden was Zappa blijven werken aan zijn allerlaatste album: ‘Civilization Phaze III’ (1994). Het zou zijn eerste postume album worden. In aanvang kon dat alleen via postorders besteld worden, maar dan had je ook wat, een mooi verzorgd ‘digibook’ met twee cd’s. ‘Civilization Phaze III’ is eigenlijk de opvolger van ‘Lumpy Gravy’. Door nieuwe studiotechnieken konden de opnames uit de tijd van ‘Lumpy Gravy’ nu voor het eerst be- en verwerkt worden en keren hier dan ook terug. Praten in een piano, zoals toen, kreeg een recenter vervolg met leden van het Ensemble Modern en zo worden beide albums ‘gephazed’: "In 1967, we spent about four months recording various projects […]. One day I decided to stuff a pair of U-87's in the piano, cover it with a heavy drape, put a sand bag on the sustain pedal and invite anybody in the vicinity to stick their head inside and ramble incoherently about the various topics I would suggest to them via the studio talk-back system. This set-up remained in place for several days. During that time, many hours of recordings were made, most of it useless. some of this dialog - after extensive editing - found its way into the "Lumpy Gravy" album. The rest of it sat in my tape vault for decades, waiting for the glorious day when audio science would develop tools which might allow for its resurrection. In "Civilization Phaze III" we get a few more clues about the lives of the piano-dwellers and note that the external evils have only gotten worse since we first met them. The bulk of the musical material comes from Synclavier sequences (all music in act one). In the second act, the music is a combination of Synclavier (70%) and live performance (30%), along with a new generation of piano people. The new residents […] were recorded in a Bösendorfer Imperial at UMRK during the summer of 1991."
De muziek komt vooral uit de Synclavier, met hier en daar, de 30%, werk van het Ensemble Modern. Het is een fascinerend werk met een enorme diepgang. Het laat horen hoe Zappa zich de laatste jaren nog verder ontwikkeld heeft richting abstractere muziek. Hij zag dit album als zijn ‘magnum opus’. Mooi is in ieder geval dat met dit slotakkoord zijn hele werk met elkaar verbonden wordt, daarmee de essentie van zijn filosofie van ‘the conceptual continuity’ tot het eind toe uitdragend.

Daarmee is aan het verhaal over Frank Zappa een eind gekomen. Maar, geheel in Amerikaanse tradie, komt er een vervolg, en nog een en nog een. Dat beschrijf ik hieronder voor de volledigheid, soms met een kleine anekdote of verduidelijking. Dat is ook meteen de reden dat deze albums niet hier rechts in de zijbalk afgebeeld zijn. Zappa was heel kritisch op wat hij uitbracht, maar ook hoe hij dat uitbracht. Sommige releases uit de rij hieronder had hij zelf waarschijnlijk nooit uitgebracht. Helaas zijn de Zappafans zo geconditioneerd dat ze eigenlijk alleen maar meer willen. Dat pakt vaak goed uit, maar enkele keren slaan de erven de plank toch goed mis. Misschien ga ik al die releases nog wel eens uitgebreider beschrijven, maar aan de andere kant, ik ben Nederlander en hou niet zo van herhalingen.

Ook al had Zappa nog voor zijn overlijden aan Gail aangegeven dat ‘I want you out of this business’, het bleek voor haar in de praktijk lastig. Zij wilde zijn erfenis koesteren en met respect uitdragen. Gail werd niet altijd goed begrepen en schopte menigeen tegen het onbegrepen been door haar harde opstelling. Ondanks dat zorgde zij ervoor dat na Zappa’s dood bijna vijftig (!) albums uitgebracht werden. Vaker vroeg ze de fans om tips en werden wensen ingewilligd. Zo kwam de ‘Mystery Disc’ alsnog op cd (1998) en ging zelfs vergezeld van een soort broer ‘The Lost Episodes’ (1996). Allebei albums met totaal vijfenzestig tracks uit de beginperiode, waaronder geweldige tracks als ‘Sharleena’ in een vroege fase. Ook werd ‘Läther’ uitgebracht (1996), een restje ‘Yellow Shark’: ‘Everything is Healing Nicely’ (1999).

Fijn was een reeks complete concerten, zoals: ‘FZ:OZ’ (2002), live in Sydney 1976 met een kleine band, bestaande uit Brock, Estrada, Bozzio en Lewis; Buffalo (2007), een concert uit 1980; ‘Imaginairy Diseases’ (2006) en ‘Little Dots’ (2016) met een kleine Wazoo-band; ‘Wazoo’ (2007) een prachtige cd met de twintigmansband van 1972; ‘Philly’ (2009), met een andere kleine band (1976): White, Jobson, O’Hearn, Bozzio en een van de drie dames die kort in de band speelden, Bianca Odin; ‘Hammersmith Odeon’ (2010), een 3cd-set maar liefst van een show uit 1978 met Belew, Mars, Wolf, O’Hearn, Mann en Bozzio; ‘Chicago 78’ (2016) met: Willis, Walley, Mars, Wolf, Barrow, Mann en Colaiuta, ’Carnegie Hall’(2011), een 4cd-set met een optreden uit 1971 met Volman, Kaylan, Underwood, Preston, Pons en Dunbar, teruggevonden werk van deze band met het VPRO Piknik concert uit Uddel, ’The Mothers 1970’ (2020) en een reeks complete Halloweenshows, inclusief aankleding: ‘Halloween 73’ (2019) en ’Halloween 77’ (2017). De verpakking daarvan grensde aan het begrip ‘kinderachtig’, de muziek was ‘fine’.

Daar tussendoor de helaas kortlopende ‘serie’: ‘Road Tapes’ met wat inferieure (bedenk de lat ligt hoog) opnames: ‘Venue #1’ (2012) uit Vancouver, 1968 (Sherwood, Estrada, Preston, Underwood, Gardner, Tripp en Black); ‘Venue #2’ (2012) uit Helsinki, 1973 (Ponty, Duke, Ian Underwood, Ruth Underwood, Tom Fowler, Bruce Fowler en Humphrey) en de laatste: ‘Venue #3’ (2016) uit Minneapolis, 1970 (Kaylan, Volman, Underwood, Duke, Simmons en Dunbar).

Net zo kortlopend was de ‘Joe’-reeks, een serie met een reeks bijzondere ontdekkingen, al dan niet van goede kwaliteit. De naam ‘Joe’ komt van Joe Travers, degene die door de familie is aangesteld als ‘Vaultmeister’ en in de kelders alle tapes van Zappa archiveert. Zijn ontdekkingen zijn vaak de bron voor een nieuw album: ‘Joe’s Corsage’ (2004) met werk uit de periode voor Freak Out (Collins, Estrada, Black en Henry Vestine); ‘Joe’s Domage’ (2004) met oefensessies voor kleine Wazooband; ‘Joe’s XMasage’ (2005) met werk uit Studio Z. en PAL Studio; ‘Joe’s Menage’ (2008) met een concertje uit 1975 van de band met daarin de tweede dame, Norma Jean Bell, naast Brock, Lewis, Estrada en Bozzio en als laatste ’Joe’s Camouflage’ (2014), een beetje vergelijkbaar met de menage: een reeks studio-opnames uit 1975 dit keer met de laatste van de dames is de band Novi Novog, naast Brock, Estrada, Bozzio en gast Robert ‘Frog’ Camarena. Die laatste kende Zappa van Camarena’s project ’Ruben & the Jets for Real’ (1973).

Buiten deze reeksen vallen albums als: ‘Trance-fusion’ (2006), het derde gitaarsolo-only-album; de ‘Dub Room Special’ (2007) en ‘A Token of His Extreme’ (2013), beide cd’s met iets soms afwijkende muziek uit de gelijknamige films; Feeding the Monkies at Ma Maison (2011); een Synclavier-album, in feite een ‘brug’ tussen ‘Jazz from Hell’ en ‘Civilization Phase III’ en ‘Dance Me This’ (2015), ook een synclavieralbum met de allerlaatste opnames gemaakt in de studio, Zappa, assistent Todd Yvega en Anatoli Kuular, Kaigl-Ool Khovalyg en Kongar-Ool Ondar: drie Tuvaanse keelzangers. Zappa hield van authentieke volksmuziek en had gehoord dat deze drie in de buurt waren. Dit is het verslag, zijn laatste. Todd Yvega: "It is remarkable that Frank was able to construct such a cohesive arc, juxtaposing and superimposing such disparate materials, some of which had been in the works for years, while others were the fruit of the previous week's happenstance. Thrown into the creative mix were the incidentals (it was FZ's bent to be open to changing course and making use of whatever happens along). Earlier that year, the Zappas were graced with a visit from a trio of throat singers from the Republic of Tuva in southern Siberia who were on a US concert tour. Naturally a recording session ensued, and the Tuvans' vocals ultimately became prominent on several tracks. Dweezil had set up his guitar rig in the studio, and Frank decided to take it for a spin overdubbing on the piece we were tracking that day. As far as we know, that was the last time he played guitar".

Als laatste in deze opsomming een aantal verzamelalbums, de een meer geslaagd dan de ander: ‘Frank Zappa Plays the Music of Frank Zappa: A Memorial Tribute’ (1996), diverse shows met de drie signatuur gitaarsolo’s, allemaal in tweevoud met als tussenwerpsel ‘Merely a Blues in A’ en een zachte knuffel-sik-snor (Zappa’s ‘handelsmerk’) op de voorkant; ‘One Shot Deal’ (2008), een schot in de roos; “Congress Shall Make No Law…” (2010), al het ‘geklets’ van de H.R. 2911 hoorzittingen, mwah; ‘Understanding America’ (2012), thema is politiek, hmmm; ‘Finer Moments’ (2012), een hele fijne, ondanks de tracks die we al hadden; ‘Frank Zappa for President’ (2016), helaas en de vreselijke en overbodige ‘Zappatite’ (2016).

Buiten al deze cd’s zijn er twee ‘randprojecten’: ‘Halloween’ (2003) en ‘QuAUDIOPHILIAc’ (2004). Het zijn allebei dvd-A(udio)’s en dus alleen op een dvd-speler af te draaien. Goed geluid en een enkele video. ‘Halloween’ is een compilatie van de concerten uit 1978, ‘QuAUDIOPHILIAc’ meer een verzamelset. Leuk en aardig, maar ze komen nauwelijks uit de kast.

Gail Zappa overleed in 2016. Voor die tijd was vooral Ahmet al ingezet als haar rechterhand, met wat steun van Diva. De erfenis werd merkwaardig genoeg niet gelijk verdeeld onder de vier kinderen, waardoor Moon en Dweezil enigszins ongelijk terzijde werden geschoven en zelfs hun eigen naam ‘Zappa’ niet meer mochten gebruiken. Het leidde tot rechtszaken en uitspattingen op de social media. Niet fijn om te lezen hoe een familie uit elkaar wordt gedreven. Inmiddels is de rust teruggekeerd en gaat Ahmet door met het uitbrengen van het werk van zijn vader. Dweezil die al geruime tijd met eigen bands rondtrok en zo zijn vaders’ muziek levend houdt mag dat blijven doen.

Zappa creëerde zijn eigen geluidswereld en verwierf daarmee hoon en faam. Nu zijn sarcastische stem niet meer hoorbaar is in de hedendaagse, Amerikaanse politiek wordt er meer gekeken naar zijn muzikale erfenis. Dan is er alom waardering. Nicolas Slonimsky, pianist, componist, dirigent en schrijver van een drietal muziekreferentieboeken: "I admire everything Frank does, because he practically created the new musical millennium. He does beautiful, beautiful work ... It has been my luck to have lived to see the emergence of this totally new type of music."
Een jaar na Zappa’s overlijden werd hij opgenomen in Downbeat’s (jazzblad) ‘Hall of Fame’ en in 1995 kwam hij dan ook terecht in de Rock and Roll Hall of Fame met omschrijving: “Frank Zappa was rock and roll's sharpest musical mind and most astute social critic. He was the most prolific composer of his age, and he bridged genres—rock, jazz, classical, avant-garde and even novelty music—with masterful ease". In 1997 ontving Zappa de ‘Grammy Lifetime Achievement Award’, in 2005 werd hij door het muziektijdschrift Rolling Stone gekozen als 71ste van de “100 Greatest Artists of All Time. En in 2011 als 22e in de lijst van ‘100 Greatest Guitarists of All Time’.
Misschien nog wel het meest bijzonder, aangrijpend zelfs, was de actie in Italië. Bij een bezoek van de familieleden, minus Ahmet, aan de geboortegrond van de Zappa’s is Sicilië kondigde de burgemeester aan dat de straat waar de Zappa’s hadden gewoon, Via Zammatà, werd omgedoopt tot Via Frank Zappa.

De Frank Zappa Weg, eigenlijk een mooi einde aan dit lange verhaal. Voor mij was en is Frank Zappa de weg zelf. Tegenwoordig iets realistischer, want ik vind niet alles (meer) goed, vroeger vroeg ik me dat niet eens af. Ik hou het meest van het oude werk, dat is misschien nostalgie, ervaring, leeftijd? Die vroege muziek heeft iets bruisends, gedrevens, urgents, nieuws, maar ook sfeer én emotie. In het latere werk verdwijnen die elementen soms ten gunste van de technische vooruitgang. Gelukkig heeft de man in zijn toch korte leven zoveel muziek geproduceerd dat je er, afhankelijk van je stemming, met gemak uit kan kiezen. Hij had er een prachtige ‘formule’ voor: ‘AAAFNRA’. Dat staat voor ‘Anything Anytime Anywhere For No Reason At All’. Misschien was er geen reden om als twaalfjarige juist op die muziek uit te komen, maar gelukkig speelde het ‘toeval?’ een rol en ben ik zijn muziek blijven volgen. Overigens net als zoveel anderen, want Zappa-fans, ik noem ze de ‘Zappanaten’, zijn erg trouw. In die zin heeft Zappa onbewust een parallelle vorm van zijn filosofie gecreëerd, immers “the crux of Zappa is conceptual continuity!”.’Arf’, zou hij dan geantwoord hebben.

 
tekst: Paul Lemmens, mei 2020
plaatjes: © Zappa Records/UMe
Grote foto: Bill Gubbins