Frank Zappa Conceptual Continuity |
||
---|---|---|
Nu, tientallen jaren verder luister ik nog steeds naar Zappa en diens muziek en volg ik elke nieuwe release op de voet. Door de jaren heen ben ik wel kritischer geworden, maar Zappa staat wat mij betreft nog steeds op de eerste plek. Tijdens zijn leven heeft Zappa talloze albums gemaakt, met talloze musici en ook nog eens in een scala aan stijlen. In zijn hart maakte hij het liefst modern klassiek, maar hij had zijn groep, het ‘Rockin’ Teenage Combo’, nodig om die droom te realiseren. Later had hij de beschikking over een Synclavier en kon hij in feite alles zelf maken. Lees hier het hele verhaal over Zappa’s leven. Het is een lang
verhaal, maar er is dan ook veel te vertellen.
Muziek doet iets met je hersenen. De technische kant daarvan kan heel goed uitgelegd worden door mensen als Dick Swaab of Erik Scherder. Maar de grote vraag blijft niet alleen hoe het komt dat de een bevattelijker is voor muziek dan een ander, maar ook nog welk soort muziek en op welke leeftijd. Ik werd als twaalfjarige getroffen door de muziek van Frank Zappa and the Mothers of Invention. Waarom? Bij ons thuis was geen muziek in huis, niemand speelde een instrument, er werd alleen wat gezongen bij familiefeestjes, maar dat was het dan wel. Zappa’s muziek maakte iets in mij los, waarvan ik niet wist dat ik het in mij had. Maar waarom die deviante, complexe muziek en niet de Beatles om maar iemand te noemen? Die Beatles waren leuk, maar deden mij niets, Zappa’s muziek wel, die wilde ik dan ook allemaal zelf hebben en dat is tot op de dag van vandaag zo gebleven. Zappa werd voor mij vervolgens een soort muziekdocent die vertelde waarnaar ik moest luisteren, (free-)jazz, modern-klassiek, etnisch, ga maar door. Ik deed het allemaal, zette mijn oren wagenwijd open en mijn muziekkennis verspreidde zich als een olievlek. Een van die gevolgen is deze website, maar ook de Zappa-site, ‘little umbrellas’ punt NL, waar ik nu al twintig jaar mee bezig ben. Daar staat veel, heel veel, op, maar één verhaal ontbrak al die jaren, de tekst die altijd nog eens geschreven moest worden, zo een als die hier op de LemonTree. Het verhaal lag al tijden op de loer, er was geen ontkomen aan. Elke keer als ik begon met iets nieuws hier kwam er een signaal uit mijn hersenen “en dat Zappa-verhaal dan?”. ‘Finally he did give in, all he needed was some discipline’. Eindelijk, hier is die dan; hier zijn de Paul Lemmens Zappa-variaties: Frank Vincent Zappa (1940-1993) is geboren in Baltimore. Moeder Rosemarie
– ook wel Rose Marie - Collimore (1912-2004) is Italiaans/ Frans, vader
Francis Vincent Zappa (1905-1973) is Italiaans/Grieks/Arabisch. Ze wonen in
Partinico, Sicilië. Het echtpaar besluit echter hun heil in Amerika te
zoeken en komt na wat omzwervingen terecht in Baltimore. Frank is de eerste
van vier kinderen, na hem komen broer Charles Robbert – Bobby - (1943-
2018), Carl Lewis (1948- ) en de jongste, een zus, Patrice JoAnne (1951- ).
Patrice kennen we vooral als Candy, de naam die ze kreeg van broer Carl,
omdat ze zo ‘sweet’ was. Voordeel van het verhuizen naar warmere gebieden was dat het beter ging met de gezondheid. Zappa vond naast het doen van allerlei chemische proefjes tijd om met muziek bezig te zijn. Hij was een allesvreter, maar hield vooral van doo-wop en (rhythm &) blues. Hij hoorde en kocht singletjes van Johnny ‘Guitar’ Watson, Guitar Slim, The Channels, The Velvets enzovoorts. Zijn ouders hadden net een pick-up gekocht, de muziek mocht hij in de huiskamer afspelen. Vanaf zijn twaalfde toonde hij interesse in het drumstel en leerde de basisvaardigheden op een snaardrum. Later kochten zijn ouders een goedkoop drumstel voor hem. Op de middelbare school werd Zappa lid van de Mission Bay High School Band. Zo bekwaamde hij zichzelf verder in het spelen van drums en percussie. Tot zover niks bijzonders eigenlijk. Maar dan krijgt hij een tijdschrift in zijn vingers: ‘Look’. Daarin staat een verhaal over Sam Goody’s Record Store. De essentie van het verhaal is dat Goody alles kan verkopen. Bij het artikel staat een fotootje van een album met daarop een soort gekke professor met wild haar. Ene Edgard Varèse, wiens werk omschreven werd als: "a weird jumble of drums and other unpleasant sounds". Zappa’s interesse was meteen gewekt. Zo ging dat bij hem dus ook. Iets triggerde hem om juist van dit album met deze muziek iets te vinden. De plaat was op EMS Records, EMS 401. Ongeveer een jaar later bezocht hij een platenzaak op zoek naar goedkope singles. Bij het afrekenen liet hij bijna alles uit zijn handen vallen. Daar voor hem, op de toonbank, stond dé plaat, The Complete Works of Edgard Varèse, Volume One, EMS 401. De eigenaar van de zaak gebruikte die om diverse audio installaties aan klanten te laten horen. Zappa keerde zijn zakken om, maar had niet voldoende geld bij zich. Toch wist hij de verkoper zover te krijgen dat hij hem de plaat verkocht voor al het geld dat hij bij zich had. De man zal wel gedacht hebben dat hij die anders toch nooit zou kunnen verkopen. Thuis werd tot ongenoegen van zijn moeder de muziek hard afgespeeld op de huiskamer-pick-up. Uiteindelijk verhuisde de pick-up naar Zappa’s tienerkamer en kon hij ongestoord genieten. Met krijt markeerde hij de ‘interessante passages’ om die aan schoolvrienden te laten horen. Na Varèse volgde albums van Igor Strawinsky, Anton Webern en vele anderen. De pick-up kwam niet meer terug in de huiskamer. Die geschiedenis herhaalde zich later bij mij thuis, maar toen wist ik nog niets van deze overeenkomst. Opnieuw was er een verhuizing, nu naar Lancaster, Antelope Valley. Dat
ligt in de Mojave Desert en dichtbij Edwards Air Force Base. Allemaal namen,
elementen die zouden terugkeren in Zappa’s songteksten. Luister maar eens
naar ‘Village of the Sun’ op ‘Roxy & Elsewhere’ (1974) of ‘Billy the
Mountain’ op ‘Just Another Band from L.A. (1972). Zappa, die voor zijn leeftijd veel ouder uitzag, lang, snor, komt op de
Antelope High School een gelijkgestemde ziel tegen, Don Vliet (1941-2010).
Die kennen we beter als Don van Vliet of Captain Beefheart. Vliet en Zappa
luisterde bij Vliet thuis naar muziek van hun singles en tussendoor
schreeuwde Vliet naar zijn moeder, Sue, om een Pepsi. ‘Why Doesn't Somebody
Get Him a Pepsi? Is de originele naam van een nummer dat Zappa schreef, maar
bekend werd als ‘The Torture Never Stops’ (‘You Can’t Do That on Stage
Anymore, volume 4’, 1991). In een kast thuis lag de gitaar van broer Bobby. Die speelde er nauwelijks op en zo ging de gitaar van de ene naar de andere broer. Zappa’s interesse in dat instrument nam toe, ondanks het feit dat het een goedkoop ding was met snaren hoog boven de fretten. Zappa luisterde natuurlijk al langer naar allerlei gitaristen, lees hierboven, maar de klank van met name Johnny Guitar Watson fascineerde hem. Hij leerde zichzelf gitaar spelen, in het begin nog volgens het blues en R&B-stramien, maar gaandeweg ontwikkelde hij een heel eigen stijl. Ondanks het feit dat hij heel goed ritmegitaar kon spelen, speelde hij het liefst solistisch. Elke solo van hem is nieuw, geen herhalingen en zijn in feite composities op zichzelf. Daardoor hield hij zichzelf ‘fris’. Waarom gitaar? “Let’s be realistic about this, the guitar can be the single most blasphemous device on the face of the earth. That’s why I like it . . . The disgusting stink of a too-loud electric guitar: now that’s my idea of a good time.” Hij noemde zijn solo’s ‘air sculptures’, omdat die alleen op dat moment bestond, daarna niet meer: “Music, in performance, is a type of sculpture. The air in the performance is sculpted into something.” Veel solo’s zijn terecht gekomen op latere albums als de ‘Shut Up and Play Yer Guitar’ reeks (1981), ‘Guitar’ (1988) en ‘Trance-Fusion’ (2006) en natuurlijk op de vele reguliere albums. Zappa kon koel en berekenend overkomen in zijn muziek, maar zo gauw hij een gitaarsolo ging spelen namen de emoties toe en zag je soms een glimp van een andere kant van zijn karakter. Zappa was een goede tekenaar, maar muziek hield hem meer bezig. Gedurende
zijn middelbare schoolperiode begon hij met schrijven van zijn eigen
‘Varèse’-achtige muziek, die vervolgens door het schoolorkest uitgevoerd
werd. Zappa kon goed noten op papier zetten en had een idee van hoe het
ongeveer moest klinken, maar hij had toch echt een orkest nodig om het ook
te laten klinken en soms te ontdekken dat hij een en ander moest aanpassen.
Na de middelbare school, Zappa was toen negentien, vertrok hij naar een eigen ruimte. Tijdens de vervolgstudie ‘compositieleer’ bij Prof. Karl Kohn aan het Pomona College ontmoette hij Kathryn ‘Kay’ Sherman. Ze werden verliefd, woonden samen en trouwden uiteindelijk (1960). Zappa werkte in die tijd als reclameschrijver/tekenaar. Kay steunde Zappa in zijn muzikale carrière, Zappa trad nog namelijk nog steeds op met The Blackouts, en zag de artistieke potentie van haar man. Het huwelijk hield echter niet lang stand; vier jaar later, 1964, was het voorbij. Naast muziek componeren en spelen met The Blackouts kreeg Zappa, op voordracht van zijn oud-docent Cerveris, de kans om muziek te schrijven voor een film: ‘The World’s Greatest Sinner’ van, én door Timothy Carey. Zappa had al wat muziek liggen en kon die gebruiken voor deze film. De soundtrack laat zich beluisteren als een blauwdruk voor Zappa’s latere werk. Dat geldt net zo voor de muziek voor de tweede film: ‘Run Home Slow’ (1965). Thema’s uit die film werden gebruikt voor Zappa’s latere soloalbums en albums met The Mothers. Zappa verdiende aardig wat geld met beide films. Van de opbrengst van ‘The World’s Greatest Sinner’ kocht hij een fatsoenlijke gitaar, van die van ‘Run Home Slow’ de studio waar hij op dat moment werkte als studiomusicus. Via vrienden was Zappa namelijk terecht gekomen in de ‘PAL Studio’ van Paul Buff in Cucamonga. Buff was een visionair en gebruikte de studio met zijn zelf gebouwde 5-sporen recorder - uniek voor die tijd - als uitvalsbasis voor een scala muziekstijlen en gefingeerde groepen, die hij zelf uitbracht op diverse, eigen labels. Die groepen waren in feite steeds dezelfde mensen; klein groepje musici binnen de studio, soms de PAL-studioband genoemd. Daarin ‘zaten’ onder anderen Buff, Dave Aerni, Ronnie Williams, Chuck Glave, Tony Rodriquenz, Chuck Foster en Zappa. Het trio, Buff, Aerni, Zappa maakte de meeste tracks. Zappa speelde allerlei instrumenten, nam op en produceerde. Hier in PAL-Studios leerde hij de beginselen van het vak, de opnametechnieken, het verkopen, eigenlijk alles wat hij nodig had om zijn eigen stijl en muziek te ontwikkelen. Hier werkte hij bijvoorbeeld al met Ray Collins (1936-2012), de latere zanger van The Mothers, maar knutselde hij, soms letterlijk, eigen songs in elkaar. Knutselt, omdat hij alles zelf speelt en experimenteert met geluiden, tapesnelheden en effecten. Dat en meer is te horen op de 5cd-set "Paul Buff Presents Highlights From The Pal And Original Sound Studio Archives." (2012). Zappa’s eerste publieke optreden onder eigen naam was voor de Steve Allen Show in maart 1963. Allen was altijd op zoek naar nieuw talent en stuitte bij die zoektocht op de jonge componist. Zappa. ‘clean-shaven, and wearing a suit and a tie’ nam de oude fiets van zus Candy mee en liet zijn ‘Concert for Bicycle’ horen. Dat was met het aanwezige ensemble en eerder opgenomen tapes. Zappa en Allen bespeelden de op de kop staande fiets op diverse manieren: “"It's very funny, you play a bicycle by plucking the spokes and blowing through the handle bars. Other methods of producing "cyclophony" is to stroke the spokes with the bow of a bass fiddle (strijkstok van een contrabas), twirl the pedals and let air out of the tires.” Daarbij dirigeerde Zappa het orkest en dat alles tot grote hilariteit, maar ook enthousiasme van Allen. De geweldige beelden zijn te zien op Youtube. Het concert is tevens te vinden in de eerder genoemde box met werk uit PAL-Studios. De uiterst voorkomende en nette Zappa is daar nog best bescheiden en vriendelijk. Dat zou later wel anders worden. Zappa’s eerste klassieke concert was in mei 1963, tijdens een festival
genaamd: "Music Sets the Mood For May at the Mount"; The View, Mount St.
Mary's. Tijdens het festival waren er diverse symposia voor hedendaagse
muziek en concerten van regionale musici en componisten. Op 4 mei liet Zappa
zijn ‘Piece II Of Visual Music (1957) for jazz ensemble and 16 mm.
projector’ horen, op 19 mei was er een heel programma met ruimte voor de
nieuwe avant-garde componist onder de naam ‘The Experimental Music of Frank
Zappa’. Op het programma stond: ‘Variations II for Orchestra’, ‘Variables I
for any five instruments’, ‘Opus 5 for Orchestra’, ‘Rehearsalism’ en
afsluitend ‘Three Pieces of Visual Music with Jazz Group’. Na het concert
werd het publiek in de gelegenheid gesteld de componist te bevragen. Met jeugdvriend Vliet nam Zappa onder de naam ‘The Soots’ muziek op en stuurde die naar Dot Records. Hij kreeg een briefje terug met een afwijzing: ‘no commercial potential’. Die zinsnede werd een onvergetelijke, nadat Zappa die hergebruikte op het eerste album met The Mothers; Freak Out (1966). In 1964 was het voorbij met het huwelijk met Sherman, waarop Zappa
noodgedwongen intrek nam in PAL-Studios. In de vrije studio-uren
experimenteerde hij dat het een lieve lust was. Buff, die inmiddels ander
werk had bij geluidsonderzoeker/DJ Art Laboe, verkocht logischerwijs de
studio aan Zappa, die toen net het geld van de filmmuziek binnen had en de
som van 2000 dollar wel kon betalen. Zappa noemde de studio vanaf dat moment
‘Studio Z.’ Er kwamen meer mensen in de studio wonen, zoals jeugdvriend
James ‘Motorhead’ Sherwood (1942-2011), Don Vliet en Zappa’s nieuwe vriendin
Lorraine ‘Pete’ Belcher (? onbekend). Met Vliet werkte hij aan een ‘science
fiction movie’, ‘Captain Beefheart versus the Grunt People’. De naam Captain
Beefheart komt uit deze periode en deze ‘film’. Eenmaal weer op vrije voeten bleek dat de meeste tapes uit de studio meegenomen waren door de politie. Sommige kreeg hij terug, maar niet alles. Zonder klanten kon hij de huur niet meer betalen en dat betekende het einde van Studio Z. Niet veel later werd het pand afgebroken om de weg te kunnen verbreden. Belcher, de ‘buxom red-haired companion’, zoals ze in de krant werd beschreven, verdwijnt hier uit het verhaal. Ze zou later opduiken als de vrouw van een tekenaar van ‘underground comics’. Na het debacle van zijn studio zoekt Zappa een andere manier om zijn muziek kwijt te kunnen. De opmaat daarvoor is een uitnodiging van Ray Collins om in de The Soul Giants te komen spelen. De gitarist, Ray Hunt, beviel niet zo en Collins kende Zappa’s kwaliteiten uit PAL-studio. Dit stukje van het verhaal begint echter eerder met ‘The Viscounts’. Die zijn begin jaren zestig opgericht door Roy Estrada (1943- /bas, zang) en Dave Coronado (?/sax) . Na het opstappen van de drummer kwamen ze toevallig Jimmy Carl Black (1938-2008) tegen, die wilde wel. Meteen werd de naam veranderd in The Soul Giants. Ze vonden een baantje als clubband in The Broadside, Inglewood, maar wel met de restrictie dat ze Ray Collins als zanger inzetten. Collins was een zingende timmerman, maar had al enkele succesjes gehad als zanger, vandaar. Zappa kwam, zag en overwon. Black: "Frank came down and tried out with the band and he liked what we did, and we liked what he did, so he joined. A month later the saxophone player Davey Coronado left the band, leaving the position of leadership wide open. Frank took over as leader, and his very words were, "If you will play my music, I will make you rich and famous." In ieder geval is daar een deel van uitgekomen. Zappa bracht vervolgens zijn eigen muziek in, veel van wat hij al
geschreven had in PAL-Studios en Studio Z. Niet bepaald muziek voor een band
in een club. Al snel werden ze er dan ook uitgegooid. Andere clubs waren ook
niet bepaald happig op Zappa’s muziek. In Zappa’s filosofie moest je de zaak
dan omdraaien, de doelgroep bij je muziek zoeken. Als je je zou verkopen als
een ‘ugly’ groep met dito muziek zou daar heus wel iemand op afkomen.
Halverwege de jaren zestig verandert de wereld in hoog tempo, zeker als we
het hebben over de jeugdcultuur. Jongeren zoeken meer en meer hun eigen weg
en zetten zich af tegen de gevestigde orde. Dat is Zappa’s niche. The Soul
Giants, de naam, past daar niet in, dus kiest Zappa voor ‘The Mothers’.
Volgens geruchten op moederdag, maar dat wordt nergens bevestigd. De naam is
voor velerlei uitleg vatbaar: letterlijk, de ‘moeders’ als tegenhanger van
het mannelijk imago, maar ook als uiting van een uitstekend muzikant,
’mothers’ was de afkorting van ‘motherfucker’, een term die vooral in
jazzkringen gebruikt werd als iemand of een band in positieve zin
presteerde, ‘that’s a pair of motherfuckers’. Zappa, die wel hield van
taalspelletjes en suggestieve opmerkingen, koos niet voor niets deze naam. Ondertussen zijn producers van platenmaatschappijen op zoek naar nieuwe
muziek, bang om de nieuwe stroom (lees inkomsten) te missen. Tom Wilson
(1931-1978), producer van onder anderen Bob Dylan en Simon and Garfunkel,
komt langs en luistert naar The Mothers. Volgens het verhaal spelen ze
‘Trouble Every Day’, een blues-achtige song over de rassenrellen in de wijk
Watts. Het verhaal gaat dat Wilson daarop besluit de groep te tekenen voor
Verve, een sublabel van MGM. Verve is in feite een jazzlabel met wat
blues-artiesten. Het is een wat dubieus verhaal, want Wilson is op dat
moment niet zomaar iemand, maar iemand met een uitstekende reputatie. Hij
zal zeker niet zomaar een band na het horen van één nummer onder contract
nemen. Maar, het is wel een mooi verhaal. Er waren wel wat aanloopproblemen.
MGM/Verve ging niet akkoord met de bandnaam, ietsje te ‘obsceen’ vonden ze.
Nu is er een mooi Engels gezegde, ‘Necessity is the mother of invention’ en
met die in het achterhoofd werd de naam van de groep ‘The Mothers of
Invention’. Voor mij was en is dat een soort iconische benaming. Zappa verhuisde tussen de opnames door naar Laurel Canyon om samen te
wonen met een nieuwe vriendin Pamela Zarubica. Zarubica werd de tweede Suzy
Creamcheese. Hun huis werd een ontmoetingsplek voor een horde aan musici uit
Amerika, Europa en tal van creatievelingen. Zarubica ging mee op tournee,
maar niet voor heel lang, want Zappa kwam al vrij snel Adelaide Gail
Sloatman (1945-2015) tegen. Sloatman had een rolletje gehad in de film
‘Mondo Hollwyood’ en werd omschreven als een ‘hot chick’; een knappe
verschijning. Zappa beschrijft de ontmoeting heel grappig in zijn boek ‘The
Real Zappa Book’ (1989): ‘Within a couple of minutes – don’t laugh – I fell
in love.” Gail, ‘my pumpkin’ komt meteen terecht op de hoes van het tweede album,
‘Absolutely Free’ (1967). De wat eigenwijze verpakking, de hoes is door de
lengte van de fotocollage en de titel een kwartslag gedraaid, is opnieuw
gedaan door Zappa en heeft daardoor in stijl zichtbare overeenkomsten met
die van ‘Freak Out’. De tekening op de achterzijde is een typische
Zappa-tekening. Ik heb daar uren naar zitten kijken. Naast Gail zien we ook
de bandleden. Behalve bekende Collins, Black en Estrada staan er maar liefst
vier nieuwe namen bij: Billy Mundi (1942-2014/drums), Don Preston (1932-
/keyboards, electronics), Bunk Gardner (1933- /saxen, klarinet, fluit) en
Jim Sherwood (baritonsax). De muziek op het album is bestaat uit twee
stukken: (oude) lp-kant A: ‘Absolutely Free’ (#1 in a series of underground
oratorios)’, een kant B: ‘The M.O.I. American Pegeant ((#2 in a series of
underground oratorios)’. Muzikaal gezien gaan we met ‘Absolutely Free’
richting Twintigste Eeuwse klassiek en (free-)jazz, meer dan het ‘eenvoudig’
poplied, dat nog op ‘Freak Out’ te vinden was. Zappa’s muzikale kennis was
gegroeid en hij had mensen als Preston en Gardner nodig om die te vertolken.
Rondom ‘Absolutely Free’ verhuisde Zappa met Gail en The Mothers naar New York om daar een reeks van meerdere optredens per dag te verzorgen in Garrick Theatre. Wegens succes duurde die reeks maar liefst een half jaar. In Garrick Theatre perfectioneerde Zapppa zijn ‘theatre of the absurd’. Hij leerde The Mothers te reageren op handgebaren, een soort dirigent voor de troepen. Op het podium stond een wisselende groep musici, soms was Sandy Hurvitz er als de nieuwe Suzy Creamcheese, soms was er toneel, soms muziek. Als de grapjes voorbij waren ging de muziek onafgebroken door, “als een dag aan zee, later hoor je de ruis nog in je oren”. Op een dag laat hij mariniers uit het publiek een pop molesteren, een andere dag spuit een giraf slagroom op de eerste rijen, soms ‘vechten’ Collins en Creamcheese met een wortel en slablad, Dada live. In het publiek zit vaak een universitair opgeleide muzikant, Ian Underwood (1939- /keyboards, saxen, dwarsfluiten, klarinet, basklarinet, gitaar). Hij is heel enthousiast en vraagt of hij niet mee kan spelen. Zappa vraagt volgens de anekdote op het album Uncle Meat: "What can you do that's fantastic?" “I (Underwood) said, I can play alto saxophone and piano." He said, "All right, whip it out." Nick Venet, producer van Capitol Records, dacht dat het mogelijk was dat
Zappa onder hun vlag een instrumentaal album uit kon brengen mits hij zelf
niet meespeelde. Zappa, meteen enthousiast, ging aan de slag, knipte,
plakte, maakte een boeiende collage, daarbij ondersteund door een aantal
studiomusici, die we inmiddels kennen als de Wrecking Crew. Op de hoes
worden die aangeduid als ‘Abnuceals Emuukha Electric Symphony Orchestra’.
Toen het album klaar was, de hoes er bij wijze van spreken al omheen zat
greep MGM in. Capitol, niet happig op een rechtszaak, overhandigde de
mastertape aan MGM. De tape was echter dermate slecht dat Zappa besloot het
project over te doen, maar dan anders. Het gevolg was wel dat Lumpy Gravy
daardoor pas ná ‘We’re Only in it for the Money’ uitkwam. ‘We’re Only in it for the Money’ (1968) was in alle opzichten een
vooruitstrevend album. De originele hoes is een persiflage op het net
verschenen Beatle-album ‘Sgt. Pepper's Lonely Hearts Club Band’ (1967), met
eenzelfde indeling en opstelling. Zijn The Beatles nog netjes in de dan net
populaire oud-militaire-mode gekleed, The Mothers staan er in diverse jurken
met een hoogzwangere Gail naast Jimi Hendrix. In plaats van bloemen ligt
groente op de voorgrond. Prachtig gedaan door Cal Schenkel. Alleen mocht het
niet van MGM, bang voor copyrights, en dus werd de binnenkant de buitenkant.
Verwarrend, want de teksten op de hoes waren niet aangepast. Er was wel iets
anders aangepast. Zappa hoorde later pas dat er met de banden geknoeid was,
omdat MGM vond dat sommige woorden niet door de beugel konden. Zo werd in
‘Absolutely Free’ in de zin: "I don't do publicity balling for you anymore"
het word ‘balling’ verwijderd en in ‘Let's Make The Water Turn Black’ de
tekst: "…and I still remember Mama, with her apron and her pad, feeding all
the boys at Ed's Cafe" gewoon helemaal geknipt. MGM dacht dat ‘pad’
‘maandverband’ was, maar Zappa had hier haar orderblokje bedoeld. Tsja. Er
was meer, technicus Gary Kellgren fluistert her en der wat, maar door
ingrijpen van MGM’s censor lijkt het nu dat hij in ‘Concentration Moon’ zegt
dat de Velvet Underground "Frank Zappa's group" is. Zappa ontving in
Nederland een Edison voor het album, dat was het moment dat hij het
gecensureerde album hoorde. In zijn dankwoord zei hij: "I prefer that the
award be presented to the guy who modified this record, because what you're
hearing is more reflective of his work than mine." Na zo’n album zou je er minstens nog zo een verwachten, maar ik had
inmiddels al geleerd dat je bij Zappa niet van tevoren wist wat er aan zou
komen. Dat klopte helemaal, want in plaats van een album in het stramien
kregen we zomaar ‘Cruising with Ruben & the Jets’ (1968). Op de hoes is te
lezen: “This is an album of greasy love songs & cretin simplicity. We made
it because we really like this kind of music (just a bunch of old men with
rock & roll clothes on sitting around in the studio, mumbling about the good
old days). Ten years from now you'll be sitting around with your friends
someplace doing the same thing if there's anything left to sit on.” Die
hoes, opnieuw van Cal Schenkel, is opgezet als een parodie van een band in
actie. De man met de langste neus en de gitaar stelt Zappa voor. Op de
achterkant is hij ook te zien, maar dan met een foto van Zappa uit diens
highschool-periode. In de eerste oplage van het album zat een papiertje met
daarop instructies hoe je een goede ‘jelly roll’ (haarlok) moest maken en op
de achterzijde van het papier: ‘dance step instructions’, zodat je ‘real
close’ kon dansen op deze muziek. Bij het remasteren van de muziek in 1984 richting cd’s bleek dat de moederbanden van zowel ‘We’re Only in it for the Money’ en ‘Ruben & the Jets’ zo slecht waren dat er nieuwe bas- en drumpartijen ingevoegd moesten worden om een acceptabel geluid te krijgen. Zappa schakelde daarop twee toenmalige bandleden, Arthur Barrow (bas) en Chad Wackerman (drums) in, alsmede studiomuzikant Jay Anderson (contrabas). Dat nam hij allemaal digitaal op en mixte dat met de oude, analoge tapes. Hij vond het prachtig, de meeste fans vonden het verschrikkelijk, het klonk voor geen meter en had niets van de originele, warme klank. Gelukkig werd van ‘We’re Only in it for the Money’ een goede tape gevonden en werd die omissie in 2009 met de uitgave van ‘Lumpy Money’ hersteld. Op die van ‘Ruben & the Jets’ moesten we nog een jaartje wachten, maar ook dat kwam goed met ‘Greasy Love Songs’ (2010). ‘Phew’. Daarop staat het originele album plus een achttal extra tracks, waaronder een veel langere gitaarsolo voor ‘Stuf Up the Cracks’ en een ‘Love of my Life’ afkomstig uit Studio Z. met Ray Collins en zangeres Mary Gonzales. Kleinoden om ergens op zittend van te genieten. Tussen alle muziekbedrijven door timmert Zappa met businesspartner Herb
Cohen aan eigen platenlabels: Bizarre voor eigen werk en Straight, het label
voor derden. Op die laatste verschijnen albums van Alice Cooper, The
Persuasions, Lenny Bruce, Wild Man Fisher, Sandy Hurvitz, Jeff Simmons, the
G.T.O’s (de groupies waarmee Zappa nauwe banden onderhield) en,
waarschijnlijk het meest populaire: ‘Trout Mask Replica’ (1969) van oude
kameraad Captain Beefheart. MGM maakte, omdat Zappa vertrok naar zijn eigen label, een compilatiealbum: ‘Mothermania’ (1969). De naam was naar analogie van Beatlemania. Zappa stelde het zelf samen en noemde het altijd als het enige compilatiealbum waar hij achter kon staan. Wel haalde hij een kleine stunt uit, want ‘Mother People’, de track van ‘We’re Only in it for the Money’ was nu in de ongecensureerde versie. ‘The Idiot Bastard Son’ presenteerde hij in een andere mix, waardoor dit album een vaste plek kreeg in de collectie. Pas in 2012 werd het voor het eerst op cd uitgebracht, toen eigenlijk overbodig, maar leuk voor de completisten onder de fans en dat zijn er eigenlijk best veel. In april 1969 werd ‘Uncle Meat’ uitgebracht, een dubbel-lp. Het album
bracht hem faam in kringen van muziekkenners. Dit was vergaande muziek,
elektrische kamermuziek met jazzelementen in een heel eigen stijl en vooral
heel veel percussie. De muziek van leermeester Varèse omgebouwd tot een
hedendaagse variant. Het is mijn favoriete Zappa-album, juist door de hele
opzet en constructie. De muziek is soms bijna filmisch, dan weer pure
doo-wop. Ian Underwood laat horen dat hij ook als Albert Ayler kan soleren
en dat staat dan weer naast een strakkere compositie als ‘Dog Breath’ of
‘Mr. Green Genes’. Als tussenwerpsels horen we een stuk muziek live
opgenomen in The Royal Albert Hall. Zappa nam altijd alles op, alle
concerten, maar ook vaak gesprekken van bandleden. Hij zag dat als een
antropologische aanpak. Zij waren er niet altijd even blij mee, want zo
horen we ook op "If We'd All Been Living In California . . . " Jim Black
klagen over zijn gebrek aan financiën en pleit hij voor meer optredens. Suzy
Creamcheese is present in ‘The Voice of Chees’: “Hello, teenage America, My
name is Suzy Creamcheese, I'm Suzy Creamcheese because I've never worn fake
eyelashes in my whole life. And I never made it on surfing set And I never
made it on beatnik set And I couldn't cut the groupie set either And, um.
Actually I really fucked up in Europe. Now that I've done it all over and
nobody else will accept me I've come home to my Mothers.” Na ‘Uncle Meat’ was het ook voorbij met The Mothers of Invention. De groep was te groot geworden en daarom te duur, het publiek begreep de muziek niet meer en klapte op de verkeerde momenten, Zappa wilde andere dingen doen en had daarvoor betere musici nodig. Hij kondigde tot frustratie van de oude bandleden vrij abrupt het einde aan. Sommige keerden regelmatig terug, sommige eisten hun rechten, lees geld, op. Het gaf – later - gedoe tot in de rechtszaal. Zappa ging ondertussen onverdroten verder en had wilde plannen van een
tien-lp-box met outtakes, live-opnamen en van alles dat hij had liggen. Hij
benaderde ‘Playboy’ voor een deal, maar die werd op het laatst afgeblazen.
Het gevolg was dat er verschillende verzamelachtige albums op de markt
kwamen: ‘Burnt Weeny Sandwich’ (1970) en ‘Weasels Ripped My Flesh’ (1970).
Maar voordat die uitgebracht werden maakte hij een tweede soloalbum: ‘Hot
Rats’ (1969). Je zou de lijn van ‘Uncle Meat’ door kunnen trekken naar dit
album: kamermuziek, lange, jazzy stukken en lange solo’s en bijna helemaal
instrumentaal. Het is in die periode een van de eerste zogenaamde jazzrock
albums, misschien wel het eerste. Zappa omschrijft het in de hoes zo: “This
Movie for Your Ears was produced and directed by Frank Zappa”. ‘Hot Rats’ is
in feite een duo-album, gemaakt door Zappa en Underwood en is opgebouwd met
talloze overdubs. Naast Underwood speelde op het album mee: Suger Cane
Harris (viool/Zappa had zijn borg betaald om hem uit de cel te krijgen zodat
hij kon meespelen), Jean-Luc Ponty (viool/met hem had Zappa een album
gemaakt, genaamd King Kong. George Duke is daarop de pianist, een niet
onbelangrijke ontmoeting), John Guerin (drums), Paul Humphrey (drums), Ron
Selico (drums), Max Bennett (bas) en Shuggy Otis (bas). ‘Burnt Weeny Sandwich’ (1970) en ‘Weasels Ripped My Flesh’ (1970) komen
kort na elkaar op de markt van muziek en geluk. De hoes van ‘Burnt Weeny
Sandwich’ was eigenlijk bedoeld voor een jazzplaat van Eric Dolphy, maar de
platenmaatschappij vond die niet zo geschikt. Zappa wel. Het album is een
echte sandwich, met twee doo-wop tracks als opener en afsluiter: ‘WPLJ’ en
‘Valerie’ én het zijn niet eens Zappa-composities. ‘WPLJ’ is van The Four
Deuces, ‘Valerie’ is van Jackie and the Starlites. Daartussenin twee tracks
die we nog vaak zouden gaan horen: ‘Overture to a Holiday in Berlin’ en
‘Little House I Used to Live in’. Die laatste een beetje in de stijl van
‘King Kong’ en gevuld met solo’s. Het album sluit qua klank, percussie,
gitaar, blaasinstrumenten eigenlijk direct aan op Uncle Meat en ook hier
heeft Underwood naast Zappa een van de belangrijkste rollen. Sommige tracks
zijn outtakes van de sessies voor ‘Hot Rats’. Een nieuwe stap in die serieuze richting vindt plaats in 1970. Zappa had
kennis gemaakt met dirigent Zubin Mehta. Mehta voelde wel iets voor een
concert met een rockband. Zappa was al die jaren blijven componeren en wilde
daarvan graag iets laten horen. Opnieuw betaalde hij alles uit eigen zak.
Het evenement vond plaats in UCLA's Pauley Pavilion, een basketbalstadion
met zo’n veertienduizend bezoekers. Mehta dirigeerde het Los Angeles
Philharmonic Orchestra, Zappa een samengeraapt gezelschap van oude Mothers:
Collins, Mundi, Underwood, Preston, Sherwood en nieuw leden: Jeff Simmons
(1949- /bas, zang) en Aynsley Dunbar (1946- /drums). Op het programma staat
de ‘200 Motels Suite’, bestaande uit: ‘Pound for a Brown, Oh No, Envelopes,
Little House, Tuna Sandwich, Redneck Eats, World’s Greatest Sinner, Holiday
in Berlin, Inca Roads, Strictly Genteel, Duke of Prunes, Who Needs the Peace
Corps?, Pound for a Brown reprise, Oh No reprise en Eric Dolphy Memorial
Barbecue’. Een verrassende set, met oude titels, maar ook titels die pas
jaren later zouden opduiken. Zappa heeft het concert helaas nooit
uitgebracht, hij was er niet zo tevreden over. Er zijn wel bootlegs van in
omloop. Ik mag het niet zeggen, maar die zijn erg leerzaam ook al klinken ze
beroerd. Quote van de dag is Zappa’s opmerking als het hele spul begint:
“Hit it Zubin!”. De samenwerking met Simmons liep spaak tijdens de opnamen voor 200 Motels, dus kwam Jim Pons (1943- /bas), ook een ex-Turtle in de band. Hij is voor het eerst te horen op het wat ‘wilde’ album ‘Fillmore East, June 1971’. Het live opgenomen album werd uitgevoerd alsof het een bootleg was, karig dus, zowel in uitvoering als vormgeving. De muziek was rauw, primitief bijna. Een heel andere Zappa-stijl dan we gewend waren. Volman en Kaylan voerden letterlijk het hoogste woord, zongen geweldig, maar maakten vooral seksueel getinte praatjes voor tien. Ze speelde het theater van een muzikant op zoek naar vleselijke lusten en een groupie die wel wil, mits hij zijn hit zingt. "These girls wouldn't let just anybody spew on their vital parts. They want a guy from a group with a big hit single in the charts!" Na veel gesoebat zingt hij die dan ook: ‘Happy Together’. Je moet dan even weten dat dat een megahit is geweest van The Turtles. Lachen daar in de Fillmore. De instrumentale nummers als ‘Little House I Used to Live in’, ‘Willie the Pimp’ en Peaches en Regalia’ klinken hier een stuk steviger en minder subtiel dan we kennen, maar het werkt wel zo. George Duke was even uit de running, in zijn plek speelt voor een korte periode Bob Harris. Don Preston heeft een nieuw speeltje, de Mini-Moog die mag hij laten horen op ‘Lonesome Electric Turkey’. ‘Fillmore East’ was de warming-up voor ‘200 Motels’ (1971), het grote
project waar Zappa al maanden mee bezig was: een film over het leven van een
band ‘on the road’ met daarin, groupies, interviewers, achtergebleven
stadjes (Centerville), het gekmakende van tournees en het altijd onderweg
zijn en ga zo maar door. The Mothers spelen zichzelf. Daarnaast treden in de
film op: Theodore Bikel (verteller), Ringo Starr (een dwerg die Zappa
speelt), Keith Moon (een non) en G.T.O’s Miss Janet (Neville) en Miss Lucy
(Offerall). De muziek wordt verzorgd door The Royal Philharmonic Orchestra
onder leiding van dirigent Elgar Howarth, Top Score singers onder leiding
van David van Asch met Phyllis Bryn-Julson als solosopraan, The Classical
Guitar Ensemble onder leiding van John Williams, verder Ruth Underwood als
extra percussioniste en Zappa’s eigen band. Opgenomen wordt in Pinewood
Studios onder regie van Zappa en Tony Palmer. Palmer werkt als eerste met
een nieuw, goedkoper, procedé om alles met hulp van videocamera’s op te
nemen en later ‘op te blazen’ tot de noodzakelijke 35mm film. Weinig gaat
zoals gepland, deels door gebrek aan ervaring, deels door gebrek aan geld en
deels door gebrek aan compleetheid van het script. Het orkest muit, want de
partituur is pittiger dan ze verwacht hadden van zo’n rock ’n roll mannetje.
Simmons stapt op, omdat hij teveel zichzelf moet spelen en klaar is met die
‘comedy music’. Er wordt naarstig gezocht naar een vervanger, uiteindelijk
wordt dat de eerste die de deur binnenloopt en dat is Martin Lickert, de
chaufffeur van Starr. Lickert speelt met zijn sappig Engels accent meteen
een aardige rol in de film. Zappa speelt de baspartijen zelf in, bij gebrek
aan een goede bassist. Palmer neemt in alle chaos de regie iets strakker in
handen om het project niet te laten mislukken en denkt later dat hij de
enige regisseur was. Na het werken aan ‘200 Motels’ maakte Zappa met The Mothers een tournee door Europa. Een tournee waar de pech de band achtervolgt. Het begint in Montreux, waar tijdens het concert brand uitbreekt en zowel publiek als band de zaal in allerijl moet verlaten. Iedereen komt veilig het pand uit, maar dat brandt volledig af en alle apparatuur is verloren. De ook aanwezige band Deep Purple vereeuwigt de gebeurtenis in hun nummer ‘Smoke on the Water’: “We all came out to Montreux on the Lake Geneva shoreline to make records with a mobile. We didn't have much time. Frank Zappa and the Mothers were at the best place around. But some stupid with a flare gun burned the place to the ground. Smoke on the water, fire in the sky.” (1971). Met gehuurde en geleende spullen gaat de band alsnog verder naar Londen, het Rainbow Theatre. Daar duwt een dolgedraaide aanwezige Zappa van het podium met ernstige gevolgen: een reeks breuken, kneuzingen in rug, armen en benen, hersenschudding en gebroken stembanden. Iedereen ter plekke dacht dat hij het niet overleefd had. Zappa verbleef lange tijd in het ziekenhuis voordat hij naar huis kon vliegen. Daar moest hij nog geruime tijd in een rolstoel zitten en van alles opnieuw leren, zoals lopen, praten en gitaarspelen. Door de val was een been korter, iets dat hij later zelf zou parodiëren in ‘Dancin’ Fool’ (1979). Zijn stem kwam terug, maar was wel lager dan eerst. De gebeurtenis leidde opnieuw tot het eind van The Mothers, Zappa kon niet anders en wenste iedereen het beste en wie weet tot ziens. Om de tijd te overbruggen bracht hij een live-album uit: ‘Just Another Band from L.A.’ (1972); een album met slechts vijf tracks, waaronder een lp-kant vullende: ‘Billy the Mountain’. Het is het hilarische verhaal van een berg, Billy, die met zijn vrouw, een boom genaamd Ethel, door Amerika trekt om zijn royalty’s te halen. Onderweg gebeurt er van alles. De teksten werden aangepast aan de omgeving waar de band optrad. Op kant twee, twee oude bekenden: ‘Call Any Vegetable’ en ‘Dog Breath’, maar dan in spetterende, versnelde rockuitvoering met dito gitaarsolo. Tussendoor komt self-made man ‘Eddy Are You Kidding’ langs en de Canadese ‘Magdalena’ die door haar vader misbruikt wordt :” My daughter dear, do not be concerned when your Canadian daddy comes near…” Niet bepaald een alledaags onderwerp om over het voetlicht te brengen. Na ‘Fillmore East’ was dit album, qua klank en uitvoering een verademing, het klonk een stuk beter. Vier maanden later mochten we naar de winkel voor Waka/Jawaka (1972) en weer vier maanden later nog eens voor ‘’ The Grand Wazoo’ (1972). Dat Zappa ondanks alle handicaps niet kon stilzitten bewijzen deze twee albums. Met de gitaar op schoot, zittend in de rolstoel, dirigeerde hij een, wat het best te omschrijven is als, bigband. Beide albums zijn vooral instrumentaal en bestaan in de bezetting uit een flinke verzameling uitstekende studiomuzikanten. Op ‘Waka/Jawaka’ staan een paar bekende namen: George Duke, Don Preston, Jeff Simmons (!) en Aynsley Dunbar, maar ontbreekt Underwood. Opvallend is de uitgebreide blazerssectie. Bij ‘The Grand Wazoo zijn dat er nog veel meer, maar ontbreekt nu ook Simmons. Op de hoes van ‘Waka/Jawaka’ is op de kranen te lezen ‘Hot’ en ‘Rats’, waarmee Zappa aangeeft dat het hier gaat om een vervolg op Hot Rats. In zekere zin klopt dat, in andere zin zijn deze twee albums misschien meer jazz dan rock, waarbij het accent bij ‘Hot Rats’ meer ligt op het rockelement. De twee/drie Turtles waren niet meer te bekennen en ik moet zeggen dat ik dat op dat moment niet heel erg vond. Wat ze deden was niet slecht, ze zongen uitstekend, maar soms ging dat ten koste, vond ik, van de muziek. Deze twee albums was toch meer ‘mijn’ muziek en ik genoot dan ook met volle teugen. Daarbij vroeg ik me wel af waarom Zappa niet bekender werd in jazzkringen met stukken muziek als ‘Blessed Relief’. De Fender Rhodes-solo van Duke, dat is echt pure jazz. Meteen werd ook duidelijk dat Zappa het gitaarspelen niet verleerd had, de verschillende solo’s zijn een genoegen om naar te luisteren. Ter gelegenheid van ‘The Grand Wazoo’ maakte Zappa een heel korte tournee door Europa met een twintigmansband, waarin Duke was vervangen door Underwood. In de Houtrusthallen in Den Haag, of all places, kreeg die een staande ovatie. Zoals al eerder geschreven, bij Zappa was het altijd ‘expect the
unexpected’. Die houding bleek hard nodig voor ‘Over-Nite Sensation’ (1973).
Wat stond er op die schijf achter die prachtige tekening van David B.
McMacken? Was dit soul, funk? Was dit Zappa? Het was in ieder geval een
enorme ommezwaai. Het volledig vocaal gedomineerde album had een heel andere
klank, dieper, warmer en Zappa’s lagere stem was nogal op de voorgrond
gemixt. Hij zong zelf veel meer en werd begeleid door een heel nieuwe band:
beide Underwoods, George Duke, Jean-Luc Ponty, Ralph Humphrey (1944-
/drums), Sal Marquez (?/trompet, zang) en de broers Fowler, Tom (1951- /
bas) en Bruce (1946- / trombone). Op twee tracks horen we de nogal typische
stem van Ricky Lancelotti en idem die van Kin Vassey. Maar wie waren die
zangeressen? De Zappaettes? Dat stond nergens, maar je hoorde ze overal op
het album. Jaren later werd duidelijk dat dit Tina Turner was, geflankeerd
door enkele Ikettes: Debbie Wilson en Linda 'Lynn' Sims. Het album was
opgenomen in Bolic Studios, de nieuwe studio van Ike Turner. De dames hingen
daar rond en wilden best meezingen. Ike vond het minder en verbood een
naamsvermelding op de hoes, bang voor gezichtsverlies of zo. Als dat wel was
gebeurd was de sensatie van het album waarschijnlijk nog groter geweest.
‘Over-Nite Sensation’ heeft een groot aantal tracks die later zouden blijven
terugkeren tijdens liveshows: ‘Camarillo Brillo’, ‘I’m the Slime’, ‘Dirty
Love’, maar vooral ‘Montana’ en ‘Dinah-Moe Humm’. De eerste gaat over een
‘dental floss ranch’ (hoe verzin je zoiets?) de tweede is wat pikanter: “I
couldn't say where she's coming' from, but I just met a lady named Dinah-Moe
Humm. She stroll on over, say look here, bum, I got a forty-dollar bill say
you can't make me cum (Y'jes can't do it)’. De muzikale emoties lopen hoog
op, net als het taalgebruik. Een langere, slepender, geilere en broeierigere
versie staat op ‘Have I Offended Someone’, het verzamelalbum uit 1997. Het meest succes had Zappa met ‘Apostrophe(‘)’ (1974), het album kwam
zelfs in de hitlijsten (10e plek). Dat was nog niet eerder gebeurd. Dat had
niet alleen te maken met de sound van het album, maar ook het verhaal van
‘Nanook’ en de ‘Yellow Snow’ aan de ene zijde en ‘Stinkfoot’ aan de andere
zijde van het album. ‘The Yellow snow’ gaat over een droom waarin de
hoofdpersoon, Nanook, een Eskimo is. Zijn lievelingszeehond wordt door een
pelsjager neergeknuppeld met een loden sneeuwschoen. Daarop wordt Nanook zo
boos dat hij de man met gele sneeuw (sneeuw met urine) inpepert. Die raakt
blind en moet om daarvan te genezen uren over de toendra lopen richting
Saint Alfonzo waar Father O’Blivion werkt. ‘Stinkfoot’ is hilarisch:
“Y'know, my python boot is too tight, I couldn't get it off last night. A
week went by, an' now it's July, I finally got it off an' my girl-friend cry
"You got stink foot!” Alle muzikale ontwikkelingen uit deze periode komen samen op ‘Roxy & Elsewhere” (1974); de virtuositeit, de humor, de gelaagdheid, het tempo. Zappa had inmiddels topmusici om hem heen verzameld, mensen die alles konden én wilden spelen. Voor de concerten in de Roxy had hij de band uitgebreid met een extra drummer: Chester Thompson (1948- ). Op een enkel concert doen ex-Mothers Simmons en Preston mee. ‘Roxy’ heeft een warme klank, maar belangrijker, je hoort meteen dat hier met plezier gemusiceerd wordt. Zappa vertelt in de diverse inleidingen, de ‘Preambles’, uitgebreid over de inhoud van de songs, zoals over zijn jeugd in ‘Village of the Sun’ en zijn voorliefde voor goedkope monsterfilms in ‘Cheepnis’. Hij trakteert ons op een ‘medley’ van oud werk in ‘Son of Orange County’ en ‘More Trouble Every Day’. De vroegere lp-kant vier wordt gevuld met ‘Be-bop Tango’, een stuk complexe jazzmuziek, uitgevoerd door Duke, met daarbij een grote ruimte voor ‘audience participation’. Dat wordt vervolgens op het verkeerde been gezet, want als iedereen toch bezig is, is het tijd voor de blues. In het begin horen we de onvergetelijke quote van Zappa: “Jazz is not dead, it just smells funny!” Het album is een van de hoogtepunten van Zappa’s werk. De bijbehorende film kon vanwege een synchronisatiefout pas in 2015 gepresenteerd worden. Vanwege de blijvende populariteit werd in 2014 ‘Roxy by Proxy’ uitgebracht, nieuw, nog onbekend en onbewerkt werk uit de drie concerten. Maar dat was nog niet genoeg, De bijna ultieme uitvoering kwam vier jaar later: ‘The Roxy Performances’ (2018), een 7-cd box (!) met alle muziek van de drie dagen en wat extra’s in de vorm van de studio sessies daarna. Wat wil een mens nog meer. Na zo’n album kan een volgende alleen maar tegenvallen en dat deed ‘One
Size Fits All’ (1975) dan ook. De meningen zijn erg verdeeld, veel vinden
dit een van de beste albums, ik denk daar heel anders over, ik vond en vind
het ondanks de prachtige hoes te ‘populair’ klinken, Zappa ‘goes
commercial’, zoiets. ‘Inca Roads’ is een geweldige track net als ‘Florentine
Pogen’, maar dan had ik had wel gehad. Met ‘Inca Roads’ was wel iets aan de
hand: “ The basic tracks for Inca Roads and Florentine Pogen were recorded
live at KCET TV, L.A. during the production of our TV-special. The guitar
solo in Inca Roads was recorded live during our 1974 concert in Helsinki,
Finland.” Zappa plakte de solo van het ene concert in die van het andere.
Dat werd iets dat hij nog veel vaker zou gaan doen, hij had er zelfs een
naam voor: ‘Xenochrony’. Als luisteraar had je het niet eens in de gaten, zo
goed kon hij dat. Een album als ‘Sheik Yerbouti’ hangt aan elkaar van de
‘Xenochrony’. En net als je denkt dat alles weer loopt gaat het opnieuw gruwelijk mis.
Zappa had ontdekt dat compagnon Herb Cohen iets teveel geld uit de pot
haalde en bovendien artiesten waar Zappa niet achter kon staan aantrok voor
hun Discreet-label. Het kwam tot een breuk en een wederzijdse rechtszaak,
met behoorlijk nare gevolgen. Het geld dat beiden, na een andere rechtszaak,
hadden gekregen van de opbrengsten van de oude Mothers albums, werd bevroren
én Zappa mocht en kon niet meer bij zijn al opgenomen werk. Daarom maakte
hij een nieuw, feitelijk een solo-, album, en overhandigde de tapes direct
aan Warner Bros, de distributeur van Discreet: ‘Zoot Allures’ (1976). De
naam komt uit het Frans ‘Zut Alors’, zoiets als ‘shit’ hier. In feite is de
enige muzikant die op elk nummer meedoet Bozzio, voor de andere bijdragen
maakt Zappa gebruik van een dertiental musici, waaronder oudgediende Ian
Underwood (saxen), Don van Vliet, Roy Estrada en Andre Lewis (keyboards).
Met die laatste twee plus Bozzio had Zappa in opmerkelijk kleine bezetting
een korte tournee door Australië en Japan gemaakt. Enkele tracks,
gitaarsolo’s, komen op ‘Zoot Allures’: ’Black Napkins’ en het titelnummer.
Beide gitaarsolo’s worden inmiddels gerekend tot de ‘signature pieces’, die
strikt voorbehouden zijn aan Zappa. (Het derde en laatste signatuurwerk is
‘Watermelon in Eastern Hay’). Nog meer significants hier: ‘The Torture Never
Stops’ en ‘Disco Boy’. De laatste over iemand op zoek naar een date en de
roos uit het haar kamt: “Disco Boy, run to the toilet, honey, comb your
hair, pucker yer lip, 'n check yer shoulder, 'cause some dandruff might be
hidin' there!” Maar uiteindelijk gaat ze er met een ander vandoor. Het lange
‘The Torture Never Stops’ was ooit bedoeld voor Captain Beefheart, maar die
kreeg het niet goed onder de knie. De ‘song’ heette toen nog ‘Night of the
Iron Sausage’ (en daarvoor ‘Why Doesn't Somebody Get Him a Pepsi?). Een van
zijn betere versies is te horen op ‘You Can’t Do That On Stage Anymore, vol.
4’. Deze versie met ‘recreational activities’ lijkt uit een fantasyfilm te
komen met martelkamers in de kerkers. Auditief en tekstueel en prachtige
track. Onder de ban van de rechtszaken had Zappa nog het oude contract lopen bij
Warner/WEA. Hij moest daar nog vier albums via Discreet Records maken. De
tapes lagen in feite klaar en daarom besloot hij ze allemaal ineens te
presenteren. In eerste instantie wilde WEA daar niet aan en zocht Zappa zijn
heil elders, bij Phonogram. De vier albums werden gevoegd in een box,
genaamd ‘Läther’. Een speciaal project als dit kon de rechterlijke claims
omzeilen. Er waren al proefpersingen gemaakt toen WEA lucht kreeg van het
plan en Phonogram op het matje riep. De geschiedenis, denk Lumpy Gravy,
herhaalt zich hier. Zappa besloot in een woedende reactie alle albums via de
radio te laten horen, met als gevolg een reeks inferieure bootlegboxen onder
de naam ‘Lather’. Zappa’s ‘Läther’ werd in 1996 alsnog uitgebracht en
vervolgens nog eens in 2012. Vreemd genoeg zijn die twee niet hetzelfde in
vormgeving en samenstelling. Dat geeft dan weer te denken. De resterende drie albums werden door WEA afgeraffeld en lieten ons indertijd in verbijstering zitten: ‘Studio Tan’, ‘Sleep Dirt’ en ‘Orchestral Favorites’. Allemaal verpakt in ‘crisishoezen’ met werk van Gary Panter en nul informatie op de hoes. ‘Studio Tan’ (1978) is ondanks dat een heel sterk album met vier nummers, het kantlange ‘Greggery Peccary’ en ‘Let Me Take You To The Beach’, ‘Revised Music For Guitar & Low Budget Orchestra’ en ‘REDUNZL’. ‘Greggery Peccary’ gaat door in de traditie van ‘Billy the Mountain’, alleen hebben we hier te maken met een zakenzwijn en de uitvinding van de kalender. Het is een geweldige tekst gezet op fantastische muziek. ‘Let Me Take You To The Beach’ is een zomers nummer met meezingbare tekst: “Lemme take you to the beach La-la-la-la-la-la-la-la-lahhh. Bring the weenies, I'll bring the soft drinks and the cookies. Everybody's in love!” Een hit hier in huis. Serieuzer gaat het er aan toe in ‘Revised Music For Guitar & Low Budget Orchestra’. Dat is een bewerking van de track die eigenlijk Jean-Luc Ponty ons liet horen op zijn album ‘King Kong. Net als toen wordt deze versie vooral uitgevoerd door studiomusici. ‘REDUNZL’, later ook ‘RDNZL’ past qua geluid een beetje na ‘The Grand Wazoo’, maar is dan weer meer rock. Opvallend is het duizelingwekkende intro dat iets heeft van de muziek van Conlon Nancarrow. Even heel simpel: Nancarrow perste gaatjes in papier en liet dat afspelen door pianola’s, maar dan wel in een absurde hoeveelheid en snelheid. Het werk van Nancarrow is zonder meer terug te horen in Zappa’s werk. Met ‘Sleep Dirt’ (1979) ging het ook richting Wazoo of ‘Hot Rats’ met een
aantal prachtige tracks en solo’s: ‘Filthy Habits’ (wat een begin),
‘Flambay’, ‘Spider of Destiny’, ‘Regyptian Strut’, ‘Time is Money’, ‘Sleep
Dirt’ en ‘The Ocean is the Ultimate Solution’. De grootste verrassing in
eerste instantie is het titelnummer, Zappa soleert op een akoestische
gitaar! De enige begeleiding kwam van Youmans op een andere akoestische
gitaar. Een bijzondere parel in Zappa’s werk. Een van de meer onderzoekende,
diepgaande tracks is ‘The Ocean is the Ultimate Solution’, opgenomen met
O’Hearn en Bozzio. Een track voor gitaartovenaars. Met het derde lelijke eendje was deze serie klaar: ‘Orchestral Favorites’. Zappa had nogmaals zijn muziek door een orkest laten uitvoeren en wel In Royce Hall, UCLA, September 18-19, 1975. Een flinke sectie studiomusici vormde een tijdelijk orkest: Abnuceals Emuukha Electric Symphony Orchestra, met Michael Zearott, afgewisseld met Zappa, als dirigent. Andere bekenden op het podium: Ian Underwood, Terry Bozzio en Bruce Fowler. Sommige namen kom je tegen op ‘The Grand Wazoo’. Op het menu: ‘Strictly Genteel’, ‘Pedro's Dowry’, ‘Naval Aviation In Art’, Duke Of Prunes’’ en ‘Bogus Pomp’. De eerste twee en de laatste zijn ‘bewerkingen’ van de muziek van 200 Motels. De ‘Duke of Prunes’ is hier een heel statige en de enige met gitaarsolo. Ondanks alle karigheid is dit een mooi album. De ‘waarheid’ kwam aan het licht in 2019 met de release van een 3-cd set: ‘Orchestral Favorites 40th Anniversay’. Daarop staat alles dat er gespeeld is zonder de studio-ingrepen en ‘numerous overdubs’, van Zappa. Daarin was hij heel sterk, maar ook heel stellig. De lat lag immers heel hoog bij hem. Uit het boekje bleek dat Captain Beefheart in de toegift had gespeeld, maar dat bleek helaas niet opgenomen, tenminste niet legaal. Op bootlegs is hij wel te horen. Het was aardig geweest als ze daarvan alsnog iets hadden toegevoegd, nu loopt de tape, lees de cd, plotseling af. Verwarrend was het als fan wel. ‘Zoot Allures’ was in feite jonger dan de drie albums hierboven, maar kwam eerder. Nog meer verwarring was er bij het concert in Ahoy in 1978. Daar hoorden we niets dan onbekend werk, wisten wij veel. Zappa bleek inmiddels de rechtszaken gewonnen te hebben en had daardoor al zijn materiaal terug. Dat niet alleen, hij had ook een nieuwe platenmaatschappij opgezet, Zappa Records. Die werd gedistribueerd door Phonogram. Ook bleek hij een nieuwe band te hebben én een nieuw album: ‘Sheik Yerbouti’ (1979). Verwarrend was ook dat ‘Orchestral Favorites’ ná ‘Sheik Yerbouti’ uitkwam. ‘Sheik Yerbouti’ (shake your body) is opnieuw een dubbelalbum, maar dan met een heel nieuw geluid, beetje punkerig, new-wave-achtig, maar helemaal in Zappa-stijl. Het album is een van Zappa’s betere en kent nauwelijks een zwak moment. Ook de band is een ijzersterke met in de ritmesectie de bekende Patrick O’Hearn en Terry Bozzio en daarbij de nieuwelingen: Adrian Belew (1949- /gitaar, zang), Tommy Mars (1951- /keyboards, zang), Peter Wolf (1952- /keyboards) en de al in New York opduikende Ed Mann (1954- /percussie). Op diverse plekken horen we in de achtergrond: Davey Moire, Andre Lewis, Napoleon Murphy Brock en Randy Thornton. David Ocker speelt klarinet op ‘Wild Love’. Op het album staat een hele reeks ‘klassiekers’ (in Zappakringen dan): ‘I Have Been in You’, ‘Broken Hearts Are for Assholes’, Bobby Brown’, Baby Snakes’, ‘City of Tiny Lights’, ‘Dancin’ Fool’, ‘Jewish Princess’, ‘Wild Love’ en ‘Yo Mama’. ‘City of Tiny Lights’ is zelfs het meest gespeelde live-werk, met ’Bobby Brown’ op de vierde plek en ‘Dancin’ Fool’ als negende. ’Bobby Brown’ werd een hit (!) in Duitsland en Noorwegen, wat Zappa opnieuw deed opmerken dat ze waarschijnlijk niet naar de tekst luisterden of die niet begrepen, alhoewel die toch best duidelijk is: ´”… Got a job doin' radio promo. An' none of the jocks can even tell I'm a homo. Eventually me 'n a friend sorta of drifted along into S&M. I can take about an hour on the tower of power 'long as I gets a little golden shower…” Teksten over seks kwamen steeds vaker voor bij Zappa. Het was iets dat de Amerikanen bezighield vond hij en een onderwerp waarover je het best gewoon kon hebben. Niet iedereen was het met hem eens, soms lag het accent er wel iets teveel op. ‘Dancin’ Fool’ is dan leuker en gaat over hemzelf: “I don't know much about dancin' that's why I got this song. One of my legs is shorter than the other 'n both my feet's too long…”. Na de val van het podium had Zappa een verschil in beenlengte. Uiteindelijk gaat het niet zo goed met de ‘dancing fool’, hij heeft heroïne nodig om te dansen en het aan te leggen met iemand. In dit geval is ze Joods, “love your nails”.’ Jewish Princess’, de aansluitende track, ging een stapje verder: “I want a nasty little Jewish Princess (La-la-la) with long phony nails and a hairdo that rinses (Wee-oo-oo), a horny little Jewish Princess… I just want a Princess to ride…”. Het leverde hem venijnig commentaar en klachten op van de conservatieve Joodse organisatie B'nai B'rith en ADL (Anti-Defamation League). In een reactie liet Zappa weten: “It’s a noisemaking organization that tries to apply pressure on people in order to manufacture a stereotype image of Jews that suits their idea of a good time." ‘Yo Mama’ is een magistrale afsluiter van het album, wat een solo! Door de opzet, muziek, afgewisseld met geluids- en tekstfragmenten zou je ‘Sheik Yerbouti’ een moderne variant van Uncle Meat kunnen noemen. Op dat album maakte hij nog melding van alle overdubs, hier maakt hij veel gebruik van ‘Xenochrony’, de gitaarsolo’s van een concert plakken op een ritmetrack uit een ander. Zappa was altijd erg vooruitstrevend en steeds op zoek naar nieuw geluid, nieuwe technieken. Dit album is daarvan een uitstekend voorbeeld. Even recapituleren: in maart 1979 kwam ‘Sheik Yerbouti’ uit, in mei
‘Orchestral Favorites’ en in november ‘Joe’s Garage Act. 1’. Een druk jaar
dus. ‘Joe’s Garage’ bestaat uit drie delen, respectievelijk act 1 en act
2&3, of het geheel gebundeld op een dubbel-cd. ‘Joe’s Garage’ is een "cheap
kind of highschool play" (Zappa). De kern van het verhaal wordt verteld door
de ‘Central Scrutinizer’; dat is een stem van de dictatoriale overheid;
beetje Big Brother-achtig. Joe, een wat oudere puber, speelt graag gitaar,
vormt een garagerockband met vrienden en heeft weinig succes met
vriendinnen. Allemaal heel normaal. Het verhaal draait als de regering
muziek verbiedt en het spelen of luisteren ervan illegaal wordt. Joe loopt
vast, raakt in de put en komt er bovenop door de hulp van een religieus
genootschap aan wie hij vervolgens al zijn geld geeft. De seksuele behoefte
worden vervuld door van overheidswege ter beschikking gesteld robots. Maar,
als Joe in een roes van opwinding, een robot molt wordt hij gevangen
genomen. Eenmaal vrijgelaten komt hij in een wereld waar muziek inmiddels
wordt gezien als crimineel handelen of – gedrag. Echter in zijn hoofd speelt
hij de ene na de andere imaginaire gitaarsolo - dat zijn natuurlijk al die
prachtige solo’s die wij wel mogen horen. Uiteindelijk komt het, geheel
volgens Amerikaanse traditie, allemaal goed. In ‘A Little Green Rosetta’ zet
Joe muziek en zijn imaginaire gitaar aan de kant en krijgt een fatsoenlijke
baan bij de ‘Utility Muffin Research Kitchen Facility’. Het is een Zappiaans
grapje, want dat is de naam van Zappa’s gloednieuwe, eigen studio in de
kelder van zijn huis. Ondertussen, thuis, was Zappa druk bezig met een filmproject, ‘Baby
Snakes’; "a movie about people who do stuff that is not normal". “Baby
Snakes’ bestaat uit concertregistraties, afgewisseld met waanzinnige
klei-animaties van Bruce Bickford. Indrukwekkend hoe zo’n animatie een
gitaarspelende Zappa verbeeldt. Bickford had al eens eerder (1974) met Zappa
gewerkt voor een Tv-programma. Een dvd daarvan kwam later, illegaal en
nauwelijks te zien wat er gebeurde, op de markt als ‘Dub Room Special’. In
1982 werd die officieel uitgebracht en was het beeld helderder. Tussendoor had Zappa nog even tijd om op te treden als acteur - niet zo’n beste vind ik - in de toen populaire politieserie ‘Miami Vice’. Zappa speelde, tot grote hilariteit van de fans, drugsmokkelaar. Er was nog iets: : ‘Tinsel Town Rebellion’ was het eerste op (weer) een
nieuw eigen label: ‘Barking Pumpkin Records’. Dat had te maken met het feit
dat Phonogram een nieuwe single, ‘I Don't Wanna Get Drafted’ (1981) niet
wilde uitbrengen. CBS wilde dat wel en dus werd er een nieuwe deal gesloten,
met noodgedwongen, een nieuwe naam. Voordat we de single überhaupt te horen
kregen was er in Amerika iets gaande met een gitaarsoloplaat: ‘Shut Up 'N
Play Yer Guitar’ (1981). Via de spaarzame mail, fans waren ‘geabonneerd’ op
een papieren nieuwsbrief, of door bijsluiters bij de albums, konden we lezen
dat er een album was met alleen gitaarsolo’s. Alleen te bestellen bij Barfko
Swill in Los Angeles. Niet in Nederland verkrijgbaar. Bestellen in die tijd
was ingewikkeld, duur, moeizaam, het duurde verschrikkelijk lang en dan wist
je ook nog niet wat je had gekocht. Het album kreeg gezelschap van twee
‘broers’: ‘Shut Up 'N Play Yer Guitar Some More’ en 'Return Of The Son Of
Shut Up 'N Play Yer Guitar'. Bestellen toch maar? Plotseling stond er in de
platenwinkel een flinke box met drie lp’s: ‘Shut Up 'N Play Yer Guitar ‘.
Gewoon alles in één én in eigen land. De box werd zo populair dat hij
vervolgens door de Amerikanen geïmporteerd werd, dat was eens een nieuwe
beweging. Logisch dat die daarna overal in de handel kwam. In het
cd-tijdperk kregen we de hele handel eerst nog een mooi, kartonnen doosje,
daarna ging ook dit album achter plastic. Beneden in het huis aan Woodrow Wilson Drive had Zappa, genoeg van het
geleur, een eigen high-tech studio gebouwd. Hij noemde die ‘UMRK’: Utility
Muffin Research Kitchen. Hij was altijd erg goed in namen. Daar werd een
nieuw album ‘gebakken’: ‘You Are What You Is’ (1981). Een geweldig en
genadeloos album. Twee lp’s lang (toen) onafgebroken muziek, het thema in de
staart van de een was de aankondiging van de volgende song. Songs, want daar
staat het album vol mee en opnieuw haalt Zappa uit naar de maatschappij om
hem heen en schuwt daarbij niets en niemand. Een greep: tv-predikanten,
verslaving, cosmetica, tieners, zelfmoord, het gezinsleven, politiek, weelde
en dienstplicht. Het album stikt van de muzieklagen, waarin steeds iets
nieuws opduikt. Hij had er veel tijd en geld in gestoken, maar de hoge
verwachtingen werden niet beloond. Jammer, want ook dit is een fantastisch
album, dat steeds beter wordt naarmate je meer luistert. Na een reeks van geweldige albums moest het weer een keer misgaan, dat is
namelijk een wet van de conceptuele continuïteit. Dat gebeurde met 'Ship
Arriving too Late to Save a Drowning Witch' (1982). Mooie voorkant van Roger
Price, strak, zakelijk. Dat geldt ook voor een deel van de muziek vind ik:
‘No Not Now’ en ‘I Come From Nowhere’ zijn saaie dreunen met weinig inhoud.
Het ‘sprechgesang’ (dank Arnold Schönberg) klinkt in plaats van spannend
slaapverwekkend. ‘Drowning Witch’ is complex en werd eigenlijk nooit goed
gespeeld vond Zappa. Het is een aardig nummer, maar ook geen hoogtepunt.
‘Envelopes’ wel, een korte track vergelijkbaar met 'Theme From The 3rd
Movement Of Sinister Footwear'. Zangeres en tijdelijk groepslid ‘Lisa
Popeil’ brengt de ‘Teen-age Prostitute’ tot een hoogtepunt. De track die het
album tot een succes maakte is ‘Valley Girl’. Het leek dochter Moon wel leuk
om iets met haar vader te doen. Die maakte haar midden in de nacht wakker –
Zappa werkte altijd ’s nachts want dan was het rustig in huis – en liet haar
geïmproviseerde teksten voordragen. Ze deed dat met een op dat moment
gangbare ‘slang’ van de meiden uit de vallei, de zogenaamde ‘Valspeak’
zoals: "fer sure, fer sure", "grody to the max", "barf out". Hier zouden we
zeggen ‘bekakt’. Zappa zette er een aardige herkenbare en dansbare beat
onder en bracht het uit op single. Onverwacht werd het een hit; 32e plek in
de Billboard lijst. Het gevolg; kleurboeken, kleding en een film. Dochter
Moon hield er nog wel een zakcentje aan over. Maar daarmee redde ze dit
album niet, misschien komt het ook door het opnameprocedé, het klinkt te
clean en niet ‘warm’. Misschien wel de minste van alle Zappa-albums is ‘The Man from Utopia’ (1983). Weinig spannende muziek, slaapverwekkend gezang, achterhaalde teksten. Is dit album misschien iets te geconstrueerd en heeft het te weinig de emotionele vonk? ‘Moggio’ is aardig, maar dat is een klein instrumentaal nummer in de stijl van ‘Envelopes’. Bij de cd-versie kregen we er ‘Luigi & the Wise Guys’ bij, maar zelfs dit doo-wop nummer hielp niet mee in de verbetering. Het mooist is de hoes van Tanino Liberatore. Afgebeeld is het debacle van een optreden in Palermo; een optreden waarbij van alles misging en de politie uiteindelijk ingreep met traangas. Einde concert. In de bezetting is er een kleine aanvulling, Scott Tunes (1960- ) is, naast Barrow aanwezig als bassist. In de reclamefolder bij de albums werd duidelijk dat er een gelimiteerde picture disc bestelbaar was van de soundtrack van de film ‘Baby Snakes’ (1983). Die kwam na enkele weken binnen. Prachtig ding, die hangt hier aan de muur. Op de toenmalige lp stond een kort verslag van een optreden in The Palladium, New York, 1977 met ‘New York’s Finest Crazy Persons’. Met in de band: Bozzio, Estrada, Belew, Mann, O’Hearn, Mars en Wolf, krijgen we een smaakvol concert: ‘Baby Snakes, Titties ’n Beer, The Black Page, Jones Crusher, Disco Boy, Dinah Moe Humm en Punky’s Whips’. Dat was voor het eerst dat ik ‘Punky’s Whips’ hoorde. Die stond niet op New York toen en het cd-tijdperk moest nog komen. Aardige track, mooie wendingen, maar waarom al die ophef? Er zijn wel ergere dingen om je druk over te maken. In 2012 kwam Baby Snakes nog wel op cd, maar in 2017 werd die uitgave obsoleet door diverse uitvoeringen van diezelfde concerten: ‘Halloween 77 – costume box set’, een stick met masker (sic), of de 3-cd versie: ‘Halloween 77’. Die laatste past iets meer in de rij en pak je makkelijker. Alsof dat nog niet genoeg is, is de geluidsband van de film, inclusief alle gesprekken te downloaden: ‘Baby Snakes – the complete soundtrack’ (2012). Maar of dat nou zo leuk is? Francesco Zappa – hierover later meer - zou opmerken: “Who gets this one?” Een stuk serieuzer werd het met een reeks van drie albums: ‘The London
Symphony Orchestra - Vol. 1 (1983), ‘The Perfect Stranger’ (1984) en ‘The
London Symphony Orchestra - Vol. 2’ (1987). Beide ‘LSO’s’ werden later
samengevoegd op een dubbel-cd, simpelweg: ‘The London Symphony Orchestra
(2012). Op LSO staan zeven werken, waarvan een paar bekende: ‘Bob In Dacron,
Sad Jane, Mo 'N Herb’s Vacation, Envelopes, Pedro’s Dowry, Bogus Pomp en
Strictly Genteel. Het geheel werd gedirigeerd door Kent Nagano. Nagano was
een ‘fan’ van Zappa’s werk en voerde dat graag uit: "Frank is a genius.
That's a word I don't use often ... In Frank's case it is not too strong ...
He is extremely literate musically. I'm not sure if the general public knows
that." Zappa regelde én betaalde alles zelf met het geld dat hij verdiend
had met ‘Valley Girl’. Ed Mann en Chad Wackerman werden ingezet in de
ritmesectie, David Ocker verzorgde de klarinetsolo. Patricia met ketchup en nu ook melk keerde terug op ‘Them or Us’ (1984).
Heel slecht is dat album niet, maar op een of andere manier blijft het niet
‘hangen’, zoals ‘Joe’s Garage’ en ‘You Are What You Is’ wél doen. Waar dat
aan ligt weet ik nog steeds niet. Er zijn meezingers zoals ‘The Closer You
Are’ en ‘Sharleena’ (met gitaarsolo van zoon Dweezil), voor de diehards zijn
er complexe stukken als ‘Sinister Footwear II’ (ballet for rockband) en
‘Truck Driver Divorce’ en er zijn verrassingen zoals Johnny Guitar Watson
die weer eens meezingt op ‘In France’ en zoon Ahmet die het liedje ‘Frogs
With Dirty Little Lips’ bedacht. Natuurlijk wordt er ook tegen van alles
geageerd, maar dat is niets nieuws, zelfs niet dat Laurel Fishman Steve Vai
laat zien wat ze allemaal in haar lijf kan stoppen. Klinkt allemaal bekend,
vertrouwd, misschien iets té? In November 1984 kwam er nog een nieuwe Zappa-release: ’Thingfish’, 3lp’s in een box met flink boekwerk. Ik zag allemaal bekende namen van tracks op de schreeuwend dure doos en ik luisterde voor het eerst een Zappa-album in de winkel voordat ik dat kocht. Het viel tegen. De prijs hielp daar ook aan mee. Maar toch, het is een Zappa en je hebt de rest allemaal compleet. Dus na veel wikken en wegen toch maar gekocht, bovendien hadden ze er maar één op voorraad. Eenmaal thuis viel het nog steeds niet mee, veel, heel veel al bekende muziek voorzien van nieuwe teksten in een nauwelijks te volgen verhaal. Veel geklets ook (Willis) in een vreemd soort dialect. Dat is afkomstig ui de jaren vijftig van een Amerikaanse radio- en tv-komedie die zich afspeelde in Harlem, genaamd 'Amos 'n' Andy'. Was Zappa zijn werk aan het recyclen? Sommige stukken waren gedaan op de Synclavier, maar toch. Ging het wel goed met hem, de laatste uitingen waren eigenlijk allemaal niet zo geweldig. Begon er een Zappa-moeheid op te duiken? Ik weet het niet, wel dat ik jaren later iets positiever over ‘Thingfish’ ben, maar het album nog steeds weinig beluister. Het verhaal is wel duidelijk inmiddels. Zappa: "The simple thought behind Thing-Fish is that somebody manufactured a disease called AIDS and they tested it. They were developing it as a weapon and they tested it on convicts, the same way as they used to do experiments on black inmates, using syphilis. That's documented. They used to do these experiments with syphilis on black inmates in US prisons. That's fact. So we take it one step further and they're concocting the special disease which is genetically specific to get rid of 'all highly rhythmic individuals and sissy boys.' So I postulate that they do this test in a prison and part of the test backfires and these mutants are created." Waarvan acte. Het Broadway-achtige stuk heeft zo zijn charmes, maar ook hier geldt dat net de vonk ontbreekt die een vergelijkbaar geheel als ‘Joe’s Garage’ wel zo aantrekkelijk maakt. Met de kennis van nu vind ik de albums uit deze periode allemaal iets machinaals hebben, het is allemaal te perfect, de band, het geluid, de opnametechnieken. Soms kun je te ver gaan in perfectionisme. Ik denk dat dat hier gaande was. Gail, de lezeres van de familie, vond in een muziekbibliotheek werk van iemand genaamd Francesco Zappa (1763-1788). Die was een virtuoze cellospeler en werkte een tijd als muziekmeester in Den Haag. Hij componeerde zijn barokke werken vooral voor trio’s en was in die tijd een graag geziene muzikant. Zappa zou Zappa niet zijn als hij niet iets deed met de ontdekking. Hij gooide de muziek in de Synclavier met hulp van David Ocker en aan de andere kant kwam er een plaatje uit: ‘Francesco Zappa’ (1984). Er staat nog waarschuwend op de hoes ‘Who Gets This One?’, maar de Zappafans hadden die allang gekocht. Je draait hem een keer en dan heb je het wel gehoord. Dank Francesco/Frank! Nee, dan toch liever ‘Frank Zappa Meets the Mothers of Prevention’
(1985). De vrouw van een Amerikaans presidentskandidaat geeft haar dochter
een cd van Prince. Als die blij luistert valt moeder over de schunnige
teksten. Met vriendinnen, verenigd in de ‘PMRC’ (Parents, Music Resource
Center) begint ze een campagne om waarschuwingsstickers op albums te
krijgen; die zwarte, ‘Parental Advisory’, met de vermelding ‘Explicit
Lyrics’, om de onschuldige kinderziel niet te hoeven kwetsen. Soms kom je ze
wel eens tegen. Veel artiesten, waaronder Zappa, protesteerden tegen deze
beperking van de vrijheid van meningsuiting. Zappa knipte zijn haar, trok
een pak aan en toog naar de zitting om de potentiële wet, ‘HR 2911’ tegen te
houden. Zappa’s soms hilarische bijdragen zijn gebruikt bij het samenstellen
van dit album en met name de track ‘Porn Wars’. Zappa op zijn best.
Voorbeeld: Senator Hawkins: “I'd be interested to see what toys your kids
ever had.” Zappa: “Why would you be interested?” Senator Hawkins: “Just as a
point of interest in this . . .” Zappa: Well, come on over to the house.
I'll show 'em to you . . . Really!” Senator Hawkins: “I . . . I might do
that.” Onder alle commentaar bubbelt de Synclavier door. Dat apparaat werd
veelvuldig ingezet, overigens naast de gebruikelijke band met in plaats van
Wolf, de tot het eind blijvende Bobby Martin (1948- /keyboards, sax, hoorn,
zang). In Europa kregen we een exclusieve primeur, Zappa’s eerste release op cd alleen: ‘Does Humor Belong in Music’ (1986). Ook al had je toen geen cd-speler, de erg dure cd moest natuurlijk wel aangeschaft. Het was ook mijn eerste cd. Humor had Zappa wel, het album klonk als een live album, maar eigenlijk was het één groot geknutsel. Een voorbeeld: “Let's Move to Cleveland: intro from Los Angeles, piano solo from St. Petersburg, drum solo from Vancouver, guitar solo from Amherst College, out chorus from Los Angeles. Oftewel, hoe maak ik mijn ideale plaatje. Met een computer kan dat makkelijker dan vroeger met tapes en scheermesjes. Ondanks alle digitaliteit klonk het album niet eens geweldig. Dat ging een stuk beter in 1995 met de remaster, maar al met al gaat het zo werken ten koste van iets belangrijks: ‘sfeer’. Zappa’s musici zijn zo goed dat ze eigenlijk niets slechts kunnen neerzetten, maar met al dat gerommel en geknip en geplak raak je een soort concertwarmte kwijt en krijg je een wat kille, berekend gebeuren terug en dat ondanks klassiekers als ’WPLJ’, ‘Zoot Allures’, ‘Trouble Every Day’. Opvallend en grappig (?) was ‘Whippin’ Post’. Een compositie van Gregg Almann van The Allman Brothers. Tijdens een concert in Helsinki hand iemand uit het publiek gevraagd nummer te spelen: "Whipping Post". Zappa: “Say that again please.” "Whipping Post"! Zappa: "Whipping Post"? Ok, just a second . . . (Do you know that?) Oh sorry, we don't know that one. Anything else? Hum me a few bars of it, please, just show me how it goes, please. Just sing, sing me "Whipping Post" and then maybe we'll play it with you.” “Ooh-ooh-ooh . . .”. Zappa: “ Thank you very much. And now . . . Judging from the way you sang it, it must be a John Cage composition, right? Het verhaal staat op ‘You Can’t Do That on Stage Anymore, vol. 2’ (1988). Geïntrigeerd door de vraag zocht hij het nummer op en trakteerde het publiek op zijn versie. Zoon Dweezil speelt hier de gitaarsolo. Tommy Maris is vervangen voor de kortblijvende Allan Zavod (1945-2016). In 1995 werd de cd wereldwijd uitgebracht met een grappige, nieuwe voorkant van Cal Schenkel, helaas werd dat in 2012 met de remaster-serie weer teruggedraaid. De instrumentale ‘Jazz from Hell’ (1986) is een album dat desondanks het gebrek aan zang toch de sticker ‘explicit lyrics’ opgeplakt kreeg. Dat bewees gelijk de onzinnigheid van die plakkers. Van de acht tracks zijn er zeven uitgevoerd met hulp van de Synclavier, één is een gitaarsolo met band, ‘St. Etienne’. Het semi-modern-klassieke album viel goed in de smaak en Zappa bleek een meer dan uitstekend bediener van de machine. De track’ G-spot Tornado’ is een pittig snelle, volgens Zappa onmogelijk om door mensen te spelen. Dat zou later en uitdaging worden voor het Ensemble Modern. Conlon Nancarrow’s invloeden waren op dit album wel heel duidelijk aan te wijzen. Zappa kreeg, ondanks de sticker, een Grammy Award voor ‘Jazz from Hell in de categorie ‘Best Instrumental Performance’. Wat toen nog niet bekend was, was dat dit het een-na-laatste studioalbum zou zijn. ‘Guitar’ (1988) is het vervolg op de ‘Shut Up’-reeks. Twee cd’s/lp’s lang gitaarsolo’s. De cd, het ding op zich, is rond het uitkomen van ‘Guitar’ vrij nieuw, met als voordeel dat er maar liefst dertien extra solo’s op stonden. Net als bij ‘Shut Up’ prachtige solo’s, zoals bijvoorbeeld ‘Sexual Harassment in the Workplace’, ‘It Ain't Necessarily The Saint James Infirmary’, ’In-A-Gadda-Stravinsky’ (die namen al), ‘Variations On Sinister #3’, ‘Watermelon in Eastern Hay’, de originele ‘Outside Now-solo’, ’For Duane’ en ‘Jim & Tammy's Upper Room’. Ook dit album is zo vol met informatie, lees solo’s, dat het lastig is die allemaal zonder meer achter elkaar te draaien, maar het is zonder meer een prachtig album. Ondertussen werd en wordt er flink opgeruimd in de studio. Oude tapes worden opgepoetst om op cd uitgebracht te worden en, zoals hier ver boven te lezen was, niet altijd tot genoegen van de fans. Parallel hierin werd alles ook maar meteen op lp nog eens uitgebracht, maar dan beter dan toen. Dat gebeurde in drie kloeke boxen: The Old Masters’. Box 1 had iets irritants extra’s, een lp genaamd ‘Mystery Disc’ vol historische opnamen. Daar zat je dan met je nieuwe cd-speler en alle albums die je gewoon la had. Gelukkig kwam dat album later alsnog op cd (1998). In Box 1 zat een aardig boekwerk en als je wilde kon je een T-shirt bestellen met gepaste opdruk. Bij de twee andere boxen was geen plaats voor iets extra’s. Jaja. Omdat Zappa bewust koos voor kwaliteit, cd’s dus, bracht hij een zestal 2-cd boxen op de markt onder de noemer ‘You Can’t Do That on Stage Anymore, vol. 1-6’ (1988, 1989, 1991, 1992). De wervende tekst erbij: "This series took 20 years to put together. It provides for those interested in my music, a comprehensive collection of previously unreleased live material (absolutely no overdubs), recorded in every available medium (7½ ips analog two-track, up through 24-track digital), beginning with the earliest tapes (October, 1968, Royal Festival Hall, London, England), to the most recent (featuring material from our 1988 "Broadway The Hard Way" world tour)." Samen 181 tracks. Het is niet een bepaald evenwichtige serie, Vol. 1 is wat de tekst hierboven beloofd. Vol. 2 is één concert van één band en wel in Helsinki 1974. Vol. 3 en 4 bevatten weinig historisch materiaal, maar meer recent, Vol. 4 iets meer dan 3. Vol. 5 bevat één cd met alleen maar historisch, jaren zestig, werk en een cd met de 1982-band. Vol. 6 heeft één cd met het thema seks, wel over verschillende periodes en de ander met meestal weer recent werk. Soms schrijft Zappa uitgebreid over wat we horen en een stuk geschiedenis, soms niets en soms klopt wat hij schrijft niet helemaal en zelfs helemaal niet. Daar zijn hele websites aan gewijd. Volume 5 en 6 kwamen tegelijk uit in een ‘limited edition’ paarse mini-flightcase met opdruk. De ‘fat boxes’, zoals ze nu genoemd worden, konden daar alle zes in opgeborgen. Nu bijna vintage, want er zijn alleen slim-line doosjes. Als je de flightcase kocht, had je deel 6 veel eerder dan in de losse verkoop. Met de ‘Stage’- serie ging een oude wens, lp’s in boxen of ander soorten boxen, in vervulling. Welbeschouwd is het een mooie serie met voor elk wat wils/wilds. Het geeft een goede kijk in de grote lijn van zijn werk en geeft uitvoering aan het idee dat al zijn werk eigenlijk één werk is en onderling uitwisselbaar. Dat is in het kort Zappa’s theorie over de ‘conceptual continuity’. Die is ontstaan uit het idee van ‘the big note’; alles is muziek, want alles trilt en dat begint al bij de atomen. De serie werd over vier jaar uitgespreid en liep parallel met een nieuw band en nieuwe reeks optredens. In mei 1988 zat het vol in Ahoy, Rotterdam, twee avonden lang met veel, heel veel Zappa-muziek. Op het podium een bigband: Ike Willis, Bobby Martin, Ed Mann, Scott Thunes, Chad Wackerman, Mike Keneally (1961- /gitaar, synthesizers, zang) en een vijfkoppige blazerssectie, bestaande uit: Walt Fowler (1955- /trompet, bugel), Bruce Fowler (trombone), Paul Carman (1955- /alt, sopraan en baritonsax), Albert Wing (?/tenorsax) en Kurt McGettrick (?-2007/baritonsax, contrabasklarinet). De muziek was een grote live collage: eigen stukken, oude en nieuwe, stukken van The Beatles, weliswaar met nieuwe teksten, ‘Stairway to Heaven’ van Led Zeppelin, maar dan in Zappastijl, maar ook de Bolero van Ravel. Bijna elke avond werd er een ander repertoire neergezet, veelal instrumentaal, omdat wij de teksten toch niet begrepen. Zappa was trots op deze band, want die kon écht alles spelen. Alleen, de band was niet trots op Zappa. Achter de schermen was gedoe en gemopper, bijvoorbeeld over de hoeveelheid instrumentals, niet te doen voor de blazers, de onenigheden tijdens oefensessie onder leiding van ‘clownmeister’ Thunes. Er kwam muiterij, Thunes eruit of wij. Wat wij toen nog niet wisten was dat Zappa al een tijd ziek was. Daardoor zat hij er niet zo bovenop als anders. Toen hij hoorde van al dat gedoe kapte hij onmiddellijk de hele tournee af en vertrok naar huis. Einde band, einde tournees. Daarna kregen de muiters spijt, maar het was te laat. Ondanks het vroegtijdige einde kwamen er drie albums uit met werk van deze band: ‘Broadway the Hard Way’ (1988) en twee 2cd-sets: ‘The Best Band You Never Heard In Your Life’ (1991) en ‘Make a Jazz Noise Here’ (1991). Zappa laat horen goed bij de tijd te zijn, want zelfs Michael Jackson krijgt het om zijn oren, ’Promiscuous’ is een heuse rap en tekstueel zijn we weer bij de regering en evangelisten die hij op de korrel neemt. De cd-versie van ‘Broadway the Hard Way’ telde acht extra tracks, waarvan een met Mr. Sting, maar indrukwekkender vond ik de versie van ‘Stolen Moments’, een jazzcompositie van Olivier Nelson. ‘Bacon Fat’ stond ook op het menu, het is een nummer dat Zappa al met de eerste Mothers speelde. Zegt toch ook wel iets, toch? Op de dubbelcd’s een scala aan werk, waaronder Ring of Fire (Johnny Cash), ‘I Left my Heart in San Francisco (Cory/Cross), de Rotterdamse ‘Bolero’ (ik klap mee), ‘Purple Haze’ (Hendrix), ‘Sunshine of Your Love’(Cream), ‘When Irish Eyes are Smiling (Ball/Graff/ Alcott), ‘Theme from Bonanza’(Evans/Livingstone), Stairway to Heaven’(Page/Plant), ’Royal March from Histoire du Soldat’ (Strawinsky) en ‘Theme From The Bartok Piano Concerto #3 (Bartók). En dat allemaal naast jong en oud eigen werk, zoals ‘Cosmik Debris, Who Needs the Peace Corps?, Zomby Woof, Zoot Allures, Mr. Green Genes, The Torture Never Stops, Lonesome Cowboy Burt en More Trouble Every Day. Er werd nog veel meer gespeeld, maar niet alles mocht uitgebracht worden. Daaronder zat een medley van Beatles-tracks. Op dat moment had Michael Jackson de rechten daarop en die vond Zappa’s teksten niet kunnen. Zappa had eens moeten weten wat er zich bij Jackson thuis afspeelde. De Bolero mocht eerst ook niet, toen weer wel, etc. De naam ‘The Best Band You Never Heard In Your Life’ is niet voor niets gekozen, de helft van de tournee werd immers geschrapt. Op de hoes van dat album stond een kleine bandfoto, maar helaas waren de rechten niet goed geregeld. In de plek daarvan kwam een zeer fraaie van – jawel – Cal Schenkel, een hoes vol ‘mystery clues’. Die verdween weer in de 2012 hausse om plaats te maken voor de originele, maar nu zonder band. Een zwarte rechthoek op de hoes, ‘niet erg’ claimde men, je zag toch niets. Maar ja, die sfeerbeelden doen ook wat toch? ‘Make a Jazz Noise Here’ is wat de naam zegt, jazzier, meer instrumenteel en opnieuw wat stukken uit Rotterdam. Wij blij! Op het menu onder anderen: ‘Stinkfoot, Let’s Make the Water Turn Black, Harry, You’re a Beast, The Orange County Lumber Truck, Oh No, Theme from Lumpy Gravy, Eat that Question, Black Napkins, Big Swifty, King Kong, City of Tiny Lights, Alien Orifice, Cruisin’ for Burgers en Strictly Genteel. Mooie voorkant ook, wel tijdgebonden, want wie weet nu nog wat die symboliek betekent? In 1990 werd ongeneeslijke prostaatkanker bij Zappa vastgesteld. Hij had
echter nog een paar jaar te leven. Die gebruikte hij om als een bezetene
door te werken aan zijn nieuwe werk, veelal Synclavier materiaal. Dat werken
deed hij toch al, onophoudelijk rokend van zijn Winstons en slurpend aan
zijn sterke koffie: “Tobacco is my favorite vegetable.” In 1992 werd ‘Playground Psychotics’ uitgebracht, een soort ‘post-Stages-album’ met daarop veel ‘talk’ door de Mothers ten tijde van Flo & Eddie (Volman en Kaylan). De dubbel-cd laat zich beluisteren als een documentaire en belicht het ‘life on the road’ in feite nog meer en beter dan 200 Motels. Dit is echt. Er is ook nog plek voor muziek, waaronder een prachtige, andere uitvoering van ‘Billy the Mountain’ en een verslag van het concert in Fillmore East met John Lennon en Yoko Ono. Lennon had van Zappa een mastertape gekregen om zelf uit te brengen, dat werd: ‘Some Time In New York City’ (1972) met een persiflage op Zappa’s hoes van ‘Fillmore East’. Van die release werd Zappa niet vrolijk, zijn band werd naar de achtergrond gemixt en zijn composities bleken plotseling van Lennon te zijn. Niet heel netjes van die overigens sympathieke Beatle. Zappa liet ons hier zijn versie van de avond horen. Die klinkt heel anders en vooral veel beter, ondanks het gegil van Ono, iets dat Zappa omschrijft als ‘A Small Eternity With Yoko Ono’. Het klopt helemaal. ‘Playground Psychotics’ is door de opzet een mooie ‘rockumentaire’. De hoes van Schenkel is gebaseerd op een concertaffiche uit die periode. Een beetje vergelijkbaar is ‘Ahead of Their Time (1993). Hiermee gaan we nog verder terug in de historie en wel naar 1968. Dit album is het verslag van het concert dat Zappa & the Mothers gaven in de Royal Festival Hall in Londen. Daar stonden op het podium: Underwood, Gardner, Sherwood, Preston, Estrada, Black en Tripp. Een heel klein stukje van dit concert was al te horen op Uncle Meat, enkele tracks op de ‘Mystery Disc’ en fragmenten op ‘Weasels Ripped My Flesh’. Dit is het hele concert, zonder geknip. Zappa: "A fair – not outstanding – 1968 Mothers of Invention rock concert performance". Het is een grappig concert, waarbij enkele leden van The BBC Symphony Orchestra meespelen in een klein stukje cabaret. Estrada, een autodidact, wil maar al te graag meedoen met de geschoolde musici in de band. Underwood laat zijn Mozart horen en Estrada smeekt om mee te mogen doen. Hij wordt geweigerd, maar keert terug als ‘The Mexican Pope’ die (anti conceptie-)pillen, lees M&M’s, het publiek instrooit. Het tweede deel van het concert is overwegend instrumentaal en gaat onafgebroken door. Zoals Doon Arbus ooit schreef: “het gaat maar door en door, het volume en de aandrang maken het luisteren er naar als een dag aan de oceaan. Naderhand kan er niets meer gehoord worden dan golven… “ Het concert is plotseling afgelopen als de gong gaat, het signaal voor de laatste metro. Zo ging dat toen. Het is een prachtig album, maar, zoals een aritkel uit 1967 al schrijft: "The Pepsi-generation might find them a little hard to take!” Ondertussen in Duitsland. Daar was in 1991 bedacht om Zappa uit te nodigen voor het Frankfurter Festival. Dat Festival stond in het teken van moderne muziek en deze editie met die van Zappa, John Cage en Karlheinz Stockhausen. Een mooi gezelschap dus. Het Ensemble Modern zou Zappa’s klassieke muziek graag willen uitvoeren. Ditmaal geen gedoe, het hele gezelschap vloog naar Los Angeles en oefende daar onder leiding van Zappa. Met enorme inzet en passie werden ook de moeilijkste stukken, zoals ‘G-Spot Tornado’ ingestudeerd. Zappa leerde natuurlijk de mens achter de muzikant kennen en lokte ze, net als bij zijn Rockin’ Teen Combo’, uit de tent. Met het gevolg dat Herman Kretzschmar net als Hilary Sturt bijvoorbeeld ging declameren en Catherine Milliken een didgeridoo in een emmer water stak en onaardse geluiden produceerde. Het concert in Frankfurt werd bijgewoond door Zappa, maar zijn ziekte verhinderde hem om de tweede avond aanwezig te zijn. De avond dat hij er wel was kreeg hij een twintig minuten lange, staande ovatie. Het verslag van het concert kwam terecht op de cd ‘The Yellow Shark’ (1993). Die naam was naar aanleiding van een gemodificeerd surfboard dat Zappa ooit van een fan had gekregen en in zijn studio hing. Op ‘The Yellow Shark’ staan maar liefst drie stukken afkomstig van Uncle Meat: ‘Dog Breath Variations’, ‘Uncle Meat’ en ‘Pound for a Brown’, daarmee nog maar eens het belang van dat album onderstrepend. Van zijn klassieke albums keert alleen ‘The Girl in the Magnesium Dress’ terug, van andere albums: ‘Be-Bop Tango’ en de al genoemde ‘’ G-Spot Tornado’ in de toegiftsectie. Alle andere stukken, een twaalftal, zijn nieuw, met prachtige stukken als ‘Outrage at Valdez’, ‘Get Whitey’, ‘Times Beach’ en ‘Ruth is Sleeping’. De humor treedt in met ‘Food Gathering in Post-Industrial America, 1992’ en ‘Welcome to the United States’. In die laatste leest Kretzschmar het formulier voor dat je moet invullen als je als toerist Amerika in wil. Hilarisch. ‘The Yellow Shark’ was net een maand uit toen op 4 december 1993 het bericht kwam dat: "Composer Frank Zappa left for his final tour just before 6:00 pm on Saturday". Zijn overlijden bracht een storm aan reacties los, tv-programma’s, documentaires werden ingelast, de kranten stonden er de dag erna vol mee. Het was een memorabel afscheid voor iemand die niet eens herinnerd wilde blijven. Voor zijn overlijden was Zappa blijven werken aan zijn allerlaatste
album: ‘Civilization Phaze III’ (1994). Het zou zijn eerste postume album
worden. In aanvang kon dat alleen via postorders besteld worden, maar dan
had je ook wat, een mooi verzorgd ‘digibook’ met twee cd’s. ‘Civilization
Phaze III’ is eigenlijk de opvolger van ‘Lumpy Gravy’. Door nieuwe
studiotechnieken konden de opnames uit de tijd van ‘Lumpy Gravy’ nu voor het
eerst be- en verwerkt worden en keren hier dan ook terug. Praten in een
piano, zoals toen, kreeg een recenter vervolg met leden van het Ensemble
Modern en zo worden beide albums ‘gephazed’: "In 1967, we spent about four
months recording various projects […]. One day I decided to stuff a pair of
U-87's in the piano, cover it with a heavy drape, put a sand bag on the
sustain pedal and invite anybody in the vicinity to stick their head inside
and ramble incoherently about the various topics I would suggest to them via
the studio talk-back system. This set-up remained in place for several days.
During that time, many hours of recordings were made, most of it useless.
some of this dialog - after extensive editing - found its way into the
"Lumpy Gravy" album. The rest of it sat in my tape vault for decades,
waiting for the glorious day when audio science would develop tools which
might allow for its resurrection. In "Civilization Phaze III" we get a few
more clues about the lives of the piano-dwellers and note that the external
evils have only gotten worse since we first met them. The bulk of the
musical material comes from Synclavier sequences (all music in act one). In
the second act, the music is a combination of Synclavier (70%) and live
performance (30%), along with a new generation of piano people. The new
residents […] were recorded in a Bösendorfer Imperial at UMRK during the
summer of 1991." Daarmee is aan het verhaal over Frank Zappa een eind gekomen. Maar, geheel in Amerikaanse tradie, komt er een vervolg, en nog een en nog een. Dat beschrijf ik hieronder voor de volledigheid, soms met een kleine anekdote of verduidelijking. Dat is ook meteen de reden dat deze albums niet hier rechts in de zijbalk afgebeeld zijn. Zappa was heel kritisch op wat hij uitbracht, maar ook hoe hij dat uitbracht. Sommige releases uit de rij hieronder had hij zelf waarschijnlijk nooit uitgebracht. Helaas zijn de Zappafans zo geconditioneerd dat ze eigenlijk alleen maar meer willen. Dat pakt vaak goed uit, maar enkele keren slaan de erven de plank toch goed mis. Misschien ga ik al die releases nog wel eens uitgebreider beschrijven, maar aan de andere kant, ik ben Nederlander en hou niet zo van herhalingen. Ook al had Zappa nog voor zijn overlijden aan Gail aangegeven dat ‘I want you out of this business’, het bleek voor haar in de praktijk lastig. Zij wilde zijn erfenis koesteren en met respect uitdragen. Gail werd niet altijd goed begrepen en schopte menigeen tegen het onbegrepen been door haar harde opstelling. Ondanks dat zorgde zij ervoor dat na Zappa’s dood bijna vijftig (!) albums uitgebracht werden. Vaker vroeg ze de fans om tips en werden wensen ingewilligd. Zo kwam de ‘Mystery Disc’ alsnog op cd (1998) en ging zelfs vergezeld van een soort broer ‘The Lost Episodes’ (1996). Allebei albums met totaal vijfenzestig tracks uit de beginperiode, waaronder geweldige tracks als ‘Sharleena’ in een vroege fase. Ook werd ‘Läther’ uitgebracht (1996), een restje ‘Yellow Shark’: ‘Everything is Healing Nicely’ (1999). Fijn was een reeks complete concerten, zoals: ‘FZ:OZ’ (2002), live in Sydney 1976 met een kleine band, bestaande uit Brock, Estrada, Bozzio en Lewis; Buffalo (2007), een concert uit 1980; ‘Imaginairy Diseases’ (2006) en ‘Little Dots’ (2016) met een kleine Wazoo-band; ‘Wazoo’ (2007) een prachtige cd met de twintigmansband van 1972; ‘Philly’ (2009), met een andere kleine band (1976): White, Jobson, O’Hearn, Bozzio en een van de drie dames die kort in de band speelden, Bianca Odin; ‘Hammersmith Odeon’ (2010), een 3cd-set maar liefst van een show uit 1978 met Belew, Mars, Wolf, O’Hearn, Mann en Bozzio; ‘Chicago 78’ (2016) met: Willis, Walley, Mars, Wolf, Barrow, Mann en Colaiuta, ’Carnegie Hall’(2011), een 4cd-set met een optreden uit 1971 met Volman, Kaylan, Underwood, Preston, Pons en Dunbar, teruggevonden werk van deze band met het VPRO Piknik concert uit Uddel, ’The Mothers 1970’ (2020) en een reeks complete Halloweenshows, inclusief aankleding: ‘Halloween 73’ (2019) en ’Halloween 77’ (2017). De verpakking daarvan grensde aan het begrip ‘kinderachtig’, de muziek was ‘fine’. Daar tussendoor de helaas kortlopende ‘serie’: ‘Road Tapes’ met wat inferieure (bedenk de lat ligt hoog) opnames: ‘Venue #1’ (2012) uit Vancouver, 1968 (Sherwood, Estrada, Preston, Underwood, Gardner, Tripp en Black); ‘Venue #2’ (2012) uit Helsinki, 1973 (Ponty, Duke, Ian Underwood, Ruth Underwood, Tom Fowler, Bruce Fowler en Humphrey) en de laatste: ‘Venue #3’ (2016) uit Minneapolis, 1970 (Kaylan, Volman, Underwood, Duke, Simmons en Dunbar). Net zo kortlopend was de ‘Joe’-reeks, een serie met een reeks bijzondere ontdekkingen, al dan niet van goede kwaliteit. De naam ‘Joe’ komt van Joe Travers, degene die door de familie is aangesteld als ‘Vaultmeister’ en in de kelders alle tapes van Zappa archiveert. Zijn ontdekkingen zijn vaak de bron voor een nieuw album: ‘Joe’s Corsage’ (2004) met werk uit de periode voor Freak Out (Collins, Estrada, Black en Henry Vestine); ‘Joe’s Domage’ (2004) met oefensessies voor kleine Wazooband; ‘Joe’s XMasage’ (2005) met werk uit Studio Z. en PAL Studio; ‘Joe’s Menage’ (2008) met een concertje uit 1975 van de band met daarin de tweede dame, Norma Jean Bell, naast Brock, Lewis, Estrada en Bozzio en als laatste ’Joe’s Camouflage’ (2014), een beetje vergelijkbaar met de menage: een reeks studio-opnames uit 1975 dit keer met de laatste van de dames is de band Novi Novog, naast Brock, Estrada, Bozzio en gast Robert ‘Frog’ Camarena. Die laatste kende Zappa van Camarena’s project ’Ruben & the Jets for Real’ (1973). Buiten deze reeksen vallen albums als: ‘Trance-fusion’ (2006), het derde gitaarsolo-only-album; de ‘Dub Room Special’ (2007) en ‘A Token of His Extreme’ (2013), beide cd’s met iets soms afwijkende muziek uit de gelijknamige films; Feeding the Monkies at Ma Maison (2011); een Synclavier-album, in feite een ‘brug’ tussen ‘Jazz from Hell’ en ‘Civilization Phase III’ en ‘Dance Me This’ (2015), ook een synclavieralbum met de allerlaatste opnames gemaakt in de studio, Zappa, assistent Todd Yvega en Anatoli Kuular, Kaigl-Ool Khovalyg en Kongar-Ool Ondar: drie Tuvaanse keelzangers. Zappa hield van authentieke volksmuziek en had gehoord dat deze drie in de buurt waren. Dit is het verslag, zijn laatste. Todd Yvega: "It is remarkable that Frank was able to construct such a cohesive arc, juxtaposing and superimposing such disparate materials, some of which had been in the works for years, while others were the fruit of the previous week's happenstance. Thrown into the creative mix were the incidentals (it was FZ's bent to be open to changing course and making use of whatever happens along). Earlier that year, the Zappas were graced with a visit from a trio of throat singers from the Republic of Tuva in southern Siberia who were on a US concert tour. Naturally a recording session ensued, and the Tuvans' vocals ultimately became prominent on several tracks. Dweezil had set up his guitar rig in the studio, and Frank decided to take it for a spin overdubbing on the piece we were tracking that day. As far as we know, that was the last time he played guitar". Als laatste in deze opsomming een aantal verzamelalbums, de een meer geslaagd dan de ander: ‘Frank Zappa Plays the Music of Frank Zappa: A Memorial Tribute’ (1996), diverse shows met de drie signatuur gitaarsolo’s, allemaal in tweevoud met als tussenwerpsel ‘Merely a Blues in A’ en een zachte knuffel-sik-snor (Zappa’s ‘handelsmerk’) op de voorkant; ‘One Shot Deal’ (2008), een schot in de roos; “Congress Shall Make No Law…” (2010), al het ‘geklets’ van de H.R. 2911 hoorzittingen, mwah; ‘Understanding America’ (2012), thema is politiek, hmmm; ‘Finer Moments’ (2012), een hele fijne, ondanks de tracks die we al hadden; ‘Frank Zappa for President’ (2016), helaas en de vreselijke en overbodige ‘Zappatite’ (2016). Buiten al deze cd’s zijn er twee ‘randprojecten’: ‘Halloween’ (2003) en ‘QuAUDIOPHILIAc’ (2004). Het zijn allebei dvd-A(udio)’s en dus alleen op een dvd-speler af te draaien. Goed geluid en een enkele video. ‘Halloween’ is een compilatie van de concerten uit 1978, ‘QuAUDIOPHILIAc’ meer een verzamelset. Leuk en aardig, maar ze komen nauwelijks uit de kast. Gail Zappa overleed in 2016. Voor die tijd was vooral Ahmet al ingezet als haar rechterhand, met wat steun van Diva. De erfenis werd merkwaardig genoeg niet gelijk verdeeld onder de vier kinderen, waardoor Moon en Dweezil enigszins ongelijk terzijde werden geschoven en zelfs hun eigen naam ‘Zappa’ niet meer mochten gebruiken. Het leidde tot rechtszaken en uitspattingen op de social media. Niet fijn om te lezen hoe een familie uit elkaar wordt gedreven. Inmiddels is de rust teruggekeerd en gaat Ahmet door met het uitbrengen van het werk van zijn vader. Dweezil die al geruime tijd met eigen bands rondtrok en zo zijn vaders’ muziek levend houdt mag dat blijven doen. Zappa creëerde zijn eigen geluidswereld en verwierf daarmee hoon en faam.
Nu zijn sarcastische stem niet meer hoorbaar is in de hedendaagse,
Amerikaanse politiek wordt er meer gekeken naar zijn muzikale erfenis. Dan
is er alom waardering. Nicolas Slonimsky, pianist, componist, dirigent en
schrijver van een drietal muziekreferentieboeken: "I admire everything Frank
does, because he practically created the new musical millennium. He does
beautiful, beautiful work ... It has been my luck to have lived to see the
emergence of this totally new type of music." De Frank Zappa Weg, eigenlijk een mooi einde aan dit lange verhaal. Voor mij was en is Frank Zappa de weg zelf. Tegenwoordig iets realistischer, want ik vind niet alles (meer) goed, vroeger vroeg ik me dat niet eens af. Ik hou het meest van het oude werk, dat is misschien nostalgie, ervaring, leeftijd? Die vroege muziek heeft iets bruisends, gedrevens, urgents, nieuws, maar ook sfeer én emotie. In het latere werk verdwijnen die elementen soms ten gunste van de technische vooruitgang. Gelukkig heeft de man in zijn toch korte leven zoveel muziek geproduceerd dat je er, afhankelijk van je stemming, met gemak uit kan kiezen. Hij had er een prachtige ‘formule’ voor: ‘AAAFNRA’. Dat staat voor ‘Anything Anytime Anywhere For No Reason At All’. Misschien was er geen reden om als twaalfjarige juist op die muziek uit te komen, maar gelukkig speelde het ‘toeval?’ een rol en ben ik zijn muziek blijven volgen. Overigens net als zoveel anderen, want Zappa-fans, ik noem ze de ‘Zappanaten’, zijn erg trouw. In die zin heeft Zappa onbewust een parallelle vorm van zijn filosofie gecreëerd, immers “the crux of Zappa is conceptual continuity!”.’Arf’, zou hij dan geantwoord hebben. |
||
tekst: Paul Lemmens, mei 2020 plaatjes: © Zappa Records/UMe Grote foto: Bill Gubbins |