Example
Gentle Giant
Er was eens een reus...



Reuzen bestaan niet. Ze komen alleen voor in sprookjes. Zeggen ze. Maar soms blijken sprookjes nog echter dan de ons bekende realiteit. Hier in de kast bijvoorbeeld stikt het van de reuzen. Eigenlijk is het er maar één en hij is nog zachtaardig ook. Je moet hem niet verwarren met die andere vriendelijke reus. De reus die veel kinderen en een handvol volwassenen kennen als de GVR; de Grote Vriendelijke Reus of in het origineel Engels: The BFG- Big Friendly Giant. Die gigant is nog een jonkie, namelijk uit 1982. Toen kwam Roald Dahl ermee tevoorschijn. Eigenlijk is de GVR niet eens heel groot. Andere reuzen pesten en sarren hem vanwege zijn lengte, of moet ik zeggen kortte? Nee, dan die andere reus uit 1970. Stukje ouder, net zo vriendelijk, maar heel eigenwijs. Dat dan weer wel. Gentle Giant heet die. Eigenlijk is dat ook al geen reus, maar een Engelse band die zich zo noemt. Bestaan reuzen dan echt niet? Of zijn het alleen maar ‘funny ways’? We zullen zien.

We moeten in ieder geval naar Schotland voor het begin van het verhaal. Schotland is natuurlijk mooi voor dit soort verhalen, denk maar eens aan Loch Ness en Nessie. Ook een sprookje? Realiteit dan maar. In Glasgow woont de familie Shulman. Het gezin kreeg drie zonen: Phil (1937- /saxen, trompet, klarinet, zang), Derek (1947- /saxen, blokfluit, zang) en Ray (1949- /bas, viool). Ray is niet in Glasgow geboren maar in Portsmouth, Engeland. Het gezin was daar inmiddels gaan wonen. Vader speelde trompet in het leger, maar werd later jazztrompettist en gaf muzieklessen aan huis. Met al die muziek om hen heen kregen de jongens die met de paplepel aangeboden. Niet heel vreemd dus dat de broers interesse hadden in muziek, rhythm & blues vooral. De oudste, Phil, lette een beetje op de jongere broers. Eerst als een soort manager, maar werd later toch zelf de muziek ingezogen. In 1966 hadden ze een band die ze naar een van hun voorbeelden noemden: The Howlin Wolves. Tony Ransley, later Martin Smith, speelde drums en Pete O’Flaherty bas. Om iets ruimer publiek te bereiken werd de naam veranderd in: The Road Runners. Inmiddels was hun muzikale vocabulaire namelijk aangevuld met soul en pop. De heren deden het zo goed dat ze wel een reeks optredens mochten doen. Alleen die naam, dat was het niet, dat zou ‘Simon Dupree and the Big Sound’ moeten zijn. Dat klonk best stoer en soulfull. Derek wilde wel voor Simon Dupree spelen en zorgde voor de vocalen. Phil speelde saxofoon en trompet en Ray trompet, gitaar en viool. De broers waren eigenlijk een minibandtrio. Simon Dupree and the Big Sound maakte in hun bestaan één album: "Without Reservation (1967). Net toen de band lekker bezig was met soul en zo sloeg het muzikale landschap om en moesten de heren de psychedelica in. Ik vind daar niks mis mee, maar de Shulmans hadden er meer moeite mee. Ze knutselden een gepast liedje in elkaar: Kites (1967). Dat werd onverwacht een grote hit in diverse landen. Kites was eigenlijk een nummer van Lee Pockriss en Hal Hackaday dat ze wat overgoten hadden met een psychedelisch sausje. In het nummer zit een stukje Chinese tekst. Tenminste dat hoopt iedereen. Voor het stukje hadden de Shulmans de bekende actrice Jacqui Chan gevraagd. Alleen bleek in de studio dat Chan geboren en getogen in Trinidad en alleen maar Engels sprak. Snel werd de plaatselijke restauranthouder naar de studio ontboden om daar wat op papier te zetten en het aan Chan te leren. Chan sprak het vervolgens fonetisch uit en dat was haar Chinese bijdrage. Dus als niemand het snapt…

Na het succes moest er meer succes komen, zo werkt dat natuurlijk. Alleen het lukte niet meer. De broers wilden eigenlijk andere muziek spelen, maar dat mocht nu weer niet van het platenlabel. Voor een nieuwe singel trokken ze pianist Reginald Dwight aan. Die bracht voldoende nieuwe ideeën mee en had het zeer naar zijn zin in deze groep. Tijdens een tournee door Schotland liet Dwight een nieuwe compositie horen: ‘Your Song’ en kondigde aan zijn aam te willen veranderen en te gaan voor het grote succes. De heren hebben wat afgelachen om dat malle voorstel van Dwight om voortaan als Elton John door het leven te gaan. Of ze zijn blijven lachen vertelt het verhaal niet.

Eind 1968 haalden de Shulmans nog een kleine stunt om een single uit te brengen onder de groepsnaam ‘The Moles’. Het klonk zo vreselijk goed en zo als de The Beatles dat iedereen dacht dat het de echte Beatles waren of een van de Beatles onder een schuilnaam. De single ‘We Are the Moles’ liep dan ook als een trein. De grap was voorbij toen Pink Floyd’s Syd Barrett in de coulissen van BBC’s Top of the Pops opmerkte dat het eigenlijk Simon Dupree met zijn band was. Einde succesverhaal. Daarna lukte het niet meer echt met het succes. Voor Simon was Dupree’s Paradise eigenlijk voorbij. Het werd zo frustrerend dat Derek had zelfs een zenuwinzinking kreeg. Hij noemde hun grootste hit inmiddels "utter shit." Het roer moest om en de band werd dan ook halverwege 1969 opgeheven. Het werd tijd voor de reus met als doel: to "expand the frontiers of contemporary popular music at the risk of becoming very unpopular." Heel populair waren ze toch al niet meer, dus veel slechter kon het niet.

Begin 1970 begonnen de Shulmans een nieuwe band: Gentle Giant. Gewoon een fictief iemand, maar wel afkomstig uit de verhalen van François Rabelais, favoriet bij de Shulmans. Martin Smith (1946-1997), die het laatste jaar ook bij Simon Dupree op de drumkruk had gezeten ging mee. Nieuw waren Kerry Minnear (1948- ) en Gary Green (1950- ). Minnear was afgestudeerd aan de Academy of Music met als specialisatie compositieleer en speelde keyboards, percussie, cello en zong. Green speelde gitaar, mandoline en blokfluit. Het was een mooie tegenstelling: Minnear als klassiek muzikant, Green als bluesgitarist. Juist deze tegenstellingen werden in de muziek van Gentle Giant uitvergroot. Het ene moment klonk de groep als een klassiek ensemble of een blokfluitkwartet, dan weer als een middeleeuws koor, dan als een folkgroep om vervolgens een stevige portie onvervalste rock op het publiek los te laten. Soms was de zang meerstemmig, polyfoon, dan solo. Waar Shulman ronduit een flinke stem opzette was die van Minnear altijd zijdezacht. Zo zacht dat hij eerst live niet kon zingen, omdat er geen geschikte microffon voor zijn stem was. Een van de hoogtepunten live werd het onderling wisselen van instrumenten, zodat je eigenlijk niet wist wie er nu precies de bassist was of de percussiespeler of de fluitspeler; iedereen kon dat en deed dat ook. Dat is goed te zien op de later uitgebrachte DVD/cd box 'Giant on the Box' (2004). Totaal speelde de bandleden meer dan dertig verschillende instrumenten. In die zin is Gentle Giant uniek en bleef dat ook. Er is geen vergelijkbare band. Gryphon (bestond van 1973-1977) komt in de buurt, maar legt toch heel andere accenten.

Gentle Giant kreeg een contract voor het progressieve label van Philips: Vertigo. Hun eerste album, Gentle Giant (1970) ontving positieve recensies en ook het publiek gaf de groep een warm welkom, maar het was wel een bepaald soort publiek, mensen met een open vizier zeg maar, of die niet bang zijn van reuzen. De mix van muzikale stijlen, complexe arrangementen en soms wat dissonanten was niet voor iedereen weggelegd. Vanaf de hoes kijkt een vriendelijke reus je aan, met in zijn handen de bandleden. Hij is getekend door George Underwood. Later zou dit zo’n beetje het beeldmerk van de band worden. Gentle Giant, het album, werd niet in Amerika uitgebracht. Het tweede wel, maar dan met de hoes van het eerste album. Rare jongens die Amerikanen.

Voor het tweede album, ‘Acquiring the Taste’ (1971) legden de heren reuzenstappen af. Het album was muzikaal gezien nog een stuk geavanceerder. ‘Pretentieus’ was een woord dat vaak terugkwam bij recensies. ‘Te moeilijk voor het publiek…’; beter gezegd, te moeilijk voor de recensenten, want het publiek bleef de band trouw. Die moesten wel over het artwork heenstappen; een wat suggestieve hoes, want gaat het hier om borsten, billen of toch gewoon fruit?

Ian Anderson, die van Jethro Tull, was zo onder de indruk van de muziek dat hij de band vroeg in hun voorprogramma te komen spelen. Een mooie match, maar soms speelde Gentle Giant Jethro Tull zowat van het podium af. ‘On the road’ betekent meer druk en stress. Drummer Smith werd het teveel en zucht de rust op. Zijn plaatsvervanger was Malcolm Mortimer (1953- ).

Met de nieuwe drummer werd album drie gemaakt: ‘Three Friends’ (april 1972). Drie vrienden gaat over let leven van de vrienden en wat zo allemaal meemaken en het verschil in carrière en de onvermijdelijke breuk in de vriendschap. Je zou het een conceptalbum kunnen noemen. Toen mocht dat, maar of dat tegenwoordig nog mag…

Gentle Giant ging een klein beetje een andere kant op met dit album, met langere stukken en meer rock-georiënteerde muziek. Net voor het begin van een nieuwe tournee kreeg Mortimer een motorongeluk en kon onmogelijk spelen, zelfs niet met allerlei hulpmiddelen en ingepakt als een mummie. Helaas het ging echt niet. Exit Mortimer dus. Die herstelde goed en bleef drummen. Recent zelfs in de band ’Three Friends’ (eerst Rentle Giant), met daarin soms oudgedienden Green en Minnear, waarin ze werk van Gentle Giant spelen.

John ‘Pugwash’ Weathers (1947- ) werd drummer drie. Weathers speelde ook percussie en gitaar en zong. Ideaal voor deze band dus. Hij bleef dan ook tot het eind.

Gentle Giant werd met name in Italië en Duitsland populair. Beide landen stonden altijd al open voor een ander soort muziek. Denk bij Italië aan bijvoorbeeld Henry Cow, en de Duitsers herkenden zeker de invloeden van de Europese klassieke muziek. Nederland hoort meestal ook in dit rijtje, maar ontbreekt hier vreemd genoeg.

‘Octopus’ (december 1972) was het laatste album voor Vertigo en kwam acht maanden na Three Friends. Octopus kreeg in Europa een prachtige hoes gemaakt door Roger Dean, die van de Yes-hoezen, mee. In Amerika werd het een inktvis in een glazen pot. In het cd-tijdperk kom je die soms tegen als voorkant, maar de EU-versie is toch echt veel mooier vind ik. De verschillen hadden alles te maken met de conflicten die de band had met WWA, daarover later meer. Derek vond het potje met de inktvis in een winkel en dacht dat het een goede vervanger zou zijn van de Dean-versie: “I think the American cover is great.”

De naam ‘Octopus’ komt van Phil’s vrouw Roberta. Het is in feite een woordgrapje: octo opus; acht stukken muziek op één album. Ray Shulman: “Octopus was probably our best album, with the exception perhaps of Acquiring the Taste. We started with the idea of writing a song about each member of the band. Having a concept in mind was a good starting point for writing.".
Er zouden eigenlijk dus stukken komen over elk lid van de groep en de roadies. Maar het idee werd losgelaten omdat het wellicht iets té persoonlijk zou kunnen overkomen richting de luisteraars, Wat bleef was de song ‘The Boys in the Band’ en de track ‘Dog’s Life’ over het harde leven van de roadies. Voor de teksten waren er invloeden van François Rabelais en in ‘Knots’ die van de Schotse psychiater R.D. Laing. In ‘A Cry for Everyone’ komt Albert Camus om de hoek kijken. De band noemt zich wat cynisch, maar de muziek laat andere tonen horen. De nieuwe drummer heeft daarin een bijzonder aandeel. In het boekje bij de cd is te lezen hoe die zijn partijen neerzet: “If there was a bar of seven and a bar of five, John would say ‘Seven and five? That’s twelve!, I’ll just play straight through.” Die aanpak zorgt voor een solide basis in de toch al zo complexe muziekstructuren.
Met dit album hoorde ze nu écht bij de progressieve groepen van deze era, maar dat zag helaas niet iedereen. Vertigo bracht het album pas een jaar later uit in Amerika, maar de band ging wel op tournee daar, eigenlijk om het stevig gepromote vorig album nog te laten horen.

De tournee was met Vertigo’s labelgenoten Black Sabbath. Dat was niet zo’n succes, integendeel: “At a show at the Hollywood Bowl in Los Angeles, we went on stage and the Sabbath fans were shouting “get off, we want Sabbath”. Ian Anderson, met Jethro Tull ook op weg in Amerika, speelde de ‘Back Door Angel’ door ze opnieuw voor hun voorprogramma te vragen. Het betekende een doorbraak, maar nog niet op reuzenschaal, voor de band in de USA en later in Europa.

Weer thuis vertelde Phil dat hij de groep ging verlaten. Phil was een stuk ouder dan zijn broers en was toe aan wat rust. Het schudde de groep flink door elkaar, want Phil was altijd al de leider geweest. De mannen Shulman waren verbaal ingesteld, Phil’s vertrek zorgde dan ook voor enige familiaire onmin. Er werd geen nieuw lid aangetrokken om zijn plaats op te vullen, dat konden ze allemaal zelf wel. Derek nam de nieuwe rol als ‘hoofdzanger’ op zich.
Gary Green: "As I remember it, when Phil announced it at the end of an Italian tour, he said he would leave the band. He couldn't continue on. There was too much stress being on the road and the family. Plus the brothers were having a bit of a difficult time. They're brothers and they argued like hell, sometimes to the point where you thought they were going to hit each other. But I guess it was brotherly love [laughs]. But when Phil said he was going to leave, we were all like stumped, 'Oh! What are we going to do? All right we'll buy a Moog synthesizer!' That's kind of trite; I don't mean it quite like that. We had to do something."

In a Glass House (1973) wordt door de fans gezien als het beste album van Gentle Giant. Voor de bandleden een mooie opsteker. Glass House zat bij de eerste versies verpakt in een transparante hoes met transparant inlegvel. Als je zo over elkaar schoof kreeg je een ander beeld van de musici met hun verschillende instrumenten. Er is een enigszins zeldzame cd-versie met een doorzichtig voorkantje, maar dan zit het tweede vel helaas vast. Het idee achter de naam was dat: "people who live in glass houses shouldn't throw stones". Glass House is ten opzichte van Octopus een stuk akoestischer en dat had vooral te maken met het vertrek van Phil.
Glass House werd uitgebracht door WWA, een managementbedrijf opgezet door Black Sabbath. In Amerika werd het album niet uitgebracht, omdat het te ‘eclectisch en onverteerbaar’ was. Dat leidde tot een vraag naar importplaten die op een bepaald moment over het kwart miljoen ging. Die platenmaatschappijen snappen het vak vaak echt niet.

Door alle verkopen was Gentle Giant inmiddels doorgebroken als hoofdact. ‘The Power and the Glory’ (1974) bevestigde dat alleen maar. Het album ging vooral over machtsmisbruik en corruptie. Nu werd het album wel in Amerika uitgebracht én met succes, maar WWA speelde een vies spelletje en daar ging het geld. Einde samenwerking, maar ook einde WWA. Chrysalis werd de nieuwe platenmaatschappij. Misschien speelde connectie met Anderson nog een rol, want Jethro Tull’s albums werden ook uitgebracht door Chrysalis.
Tot aan The Power and the Glory schreven de Shulmans and Minnear. Meestal waren dat stukjes die in overleg aan elkaar werden geplakt. Inmiddels waren de heren wel zo geschoold dat ze complete stukken alleen konden schreven. De credits op het album bleven echter als groepsgebeuren staan.

Waar ‘In a Glass House’ nog onder druk gewerkt moest worden, was er nu rust en ruimte voor de nieuwe opnames. Dat is terug te horen in de muziek; ook daar is meer ruimte voor die rust, zonder iets af te doen aan het specifieke geluid van Gentle Giant. Misschien daarom wel noemen de meeste bandleden The Power and the Glory als hun favoriete album.

Free Hand (1975) was het eerste album voor het nieuwe label. Het album kwam in de Top 30 (Engeland) en Top 50 (Amerika). In omzet uitgedrukt hun meest succesvolle album. In muziek uitgedrukt is het een goed album, maar de muziek is een stuk toegankelijker dan we kennen van de band. De muziek ‘schuurt’ minder en leunt meer op samenspel en rolwisselingen. Dat was vooral bedoeld voor het Amerikaanse publiek dat moeite had met het meer complexe werk. Het werkte wel, want de meeste stukken van dit album bleven tot aan het eind van de band op de live playlist staan.

Inmiddels zitten we qua tijd halverwege de jaren zeventig en juist dan gaat de Geest van de Tijd een belangrijke rol spelen. Progressieve Rock (progrock) raakt uit de gratie, lange composities en lange solo’s idem, het moet simpel en direct. Punk is een opmars begonnen en zet zich af tegen de muzikale reuzen van weleer. Denk daarbij aan Pink Floyd, Yes, Genesis, Jethro Tull, enzovoort. Die kentering heeft consequenties voor Gentle Giant. Ook daar moeten de stukken compacter en simpeler. Interview (1976) laat dat al voorzichtig horen. Ray: “Sure when we started the band we would throw in a 5/4 passage almost to be awkward because we were supposed to be progressive. But we’ve passed that.”
Het album is gebaseerd op de stomme vragen die muziekjournalisten kunnen stellen. Daar krijg je wel een plaat mee vol. Zappa heeft daar een prachtige quote voor: “Most rock journalism is people who can't write, interviewing people who can't talk, for people who can't read”. Maar Interview was ook een album waar de vermoeidheid bij het componeren was toegeslagen; alwéér een album maken? In feite was er weinig rust bij de reus: tournee, componeren, nieuwe album, tournee, en weer door, want volle stadions vroegen om de band. “Achteraf gezien hadden nummers anders kunnen en ook moeten zijn.”, gaf Derek aan.
De getrouwe fans moeten erg wennen aan deze versie en haken af. Het album verkoopt lang niet zo goed als Free Hand, de reus in tweespalt achterlatend. Derek Shulman: "I think Interview was the start of the erosion. I think the creative juices were starting to wane a little bit... I think Interview was the start of the slide towards the realization that this is a business now, and that's also a part of what the business had become”.

Gelukkig komt in 1977 Playing the Fool uit; een dubbel live-album. Het laat horen wat de band live neerzet en dat is niet mis met een vijfmansband. Zeker omdat je steeds meent te weten dat er meer mensen op het podium staan. Die reus blijkt een echte octopus! Alleen bij de allereerste oplage zat er een aardig boekje bij. Daarna niet meer en dat is jammer, want de hoes is voor een live-album vrij karig. Fans willen namelijk altijd veel foto’s van bandleden in actie! Zelfs bij de officiële vijfendertigste verjaardag editie krijgen we alleen een kartonnen hoesje eromheen en als extra livebeelden van één liedje: ‘Proclamation’. Dat zou iemand (Minnear?) nog eens beter moeten uitvoeren. Op Playing the Fool staan hoogtepunten uit het œvre van de band, een grappige versie van ‘Sweet Georgia Brown’ – een pauzenummer vanwege een technisch probleem - en maar één stukje van Interview. Dat zegt misschien al iets.

Hoe dan ook, de tijd kun je nog steeds niet terugdraaien, dus is op The Missing Piece (1977) en beknopte band te horen met meer middle-of-the-road muziek. Wel hier en daar nog wat sporen van de reus, maar als je dit werk vergelijkt met Octopus bijvoorbeeld lijkt er een andere groep aan het werk. Ray: “You could see why the youth wouldn’t be interested in prog, they would want something that would relate more to their lives, like punk.” En dus vergreep de band zich ook aan de truc van de drie-akkoorden. Dat gold ook voor Gentle Giant’s ‘concurrenten’ Genesis en Yes.
Leuk feitje voor onze landgenoten, het album is in Hilvarenbeek, Relight Studios, opgenomen. Genesis was daar net de deur uit met in hun koffers ‘Wind & Wuthering’. Heel gelukkig werd de band niet van de situatie. De studio was perfect, maar het uitzicht, de weilanden met koeien, was allesbehalve als in ‘good old England’. Het album was bijna live in de studio gespeeld om het ‘live-gevoel’ te krijgen. Dan is er weinig plek voor overdubs en laagjes. Misschien hadden ze Frank Zappa eens moeten bellen voor advies…
‘Two Weeks in Spain, Mountain Time en I’m Turning Around’, de drie singles van het album brachten niet eens een rimpeling in het muzikale landschap teweeg. De groep bleef, net als veel bands in dezelfde omstandigheden, even thuis en nam vervolgens ‘Giant for a Day’ (1978) op. Nog simpeler, nog meer rock ’n roll en een simpele verpakking met weliswaar een verwijzing naar het verleden. Een moeilijke situatie. Geen hit, geen bekendheid bij een jong publiek en muziek die niet meer voor het oude publiek was. Later noemde de groep dit album ‘a creative mistake’ of ‘the laughing stock!’ Minnear, de man, van de complexe composities, de laagjes en de talloze overdubs: ‘I felt quite lost, I wasn’t sure how to contribute to it. I wasn’t sure what my role was. I was more following how things were being developed rather than being part of the engine that produces them.”. Dat is nogal wat, al een van de belangrijkste componisten van de band niet meer weet waar hij aan toe is. ‘Laten we eens gek doen en een pop-album maken’, was nu een beetje de idee. ’Thank You’ zou een Amerikaanse hit hebben kunnen worden, maar werd het niet.

Een tweede poging werd ondernomen met Civilian (1980), een wat hard-rock-stadion-muziek lijkend album met new wave-invloeden, opgenomen in Amerika. Maar steeds duidelijker was dat de tijd van reuzen voorbij was. Ray Shulman: "I hated making that record, I hated being involved with it." Broer Derek: "Civilian was done with less passion than some of the other albums. As it turns out we as a band were just not good at being rock or pop stars. We would have loved to be as popular as a Genesis or Rush or Yes. In hindsight, I sometimes think that Gentle Giant was wrongfully put into the progressive rock category. Much of what we did was very clever, but we certainly didn't do these long complex tunes like Yes or Genesis did." Weathers: “Civilian is one of our best albums, full of stadium rock, with a couple of smart bits thrown in.” De verschillen maken wel duidelijk dat de cohesie in de band aan slijtage onderhevig was en daardoor duidelijker manifest.

Aan het eind van een tournee door Amerika werd de groep met wederzijdse instemming opgeheven. De geluids- en lichttechnicus kregen een goud gespoten keukenmixer, het publiek werd bedankt en dat was het. Minnear’ vrouw en hij hadden net een kind gekregen, Derek stond op het punt te trouwen. En de rest wilde ook wel eens thuis zijn. Het was wel goed geweest zo. Maar er speelde meer. Kerry Minnear: " The split wasn't because of punk, it was because we had lost our way musically." Gary Green's zag het anders: "My own personal opinion is that the band broke up because Derek really wanted a hit album, and I think Ray did too, and they were fed up. They had been musicians longer than I had, and they had tasted it pretty good when they were with Simon Dupree, at least in Britain. And they were looking for some of that in Giant too. My feeling is that we could have continued on as PFM did, or Yes, and still continue. If we had adhered to the statement we started out with, we could still be playing that, and still be earning a reasonable living. That's all water under the bridge and that's fine now. It seemed a bit silly to cut off your creativity for that kind of thing."

Alle leden blijven wel aan het werk als muzikant of in de muziekindustrie, maar tot een reünie is het tot op de dag van vandaag niet gekomen. ‘Alucard’ is de naam van de door Minnear opgezette maatschappij waar hard gewerkt is en nog wordt om de oude albums, restmateriaal en livewerk al dan niet opnieuw uit te geven. Sommige albums zijn geremasterd door Steve Wilson, een grootheid op dat gebied.

Eigenlijk was het boek nu gesloten, maar de laatste jaren er een enorme hernieuwde belangstelling voor de band. Niet alleen bij het publiek, maar ook artiesten die naar Gentle Giant verwijzen als hun grote voorbeeld. Bovendien lijkt de laatste jaren dit soort deviante muziek weer ‘gewoon’ te mogen. Voorbeeld? In 2015 ontving de band de ‘ Lifetime Achievement Award’ tijdens de Progressive Music Awards.

Funny ways? Inderdaad! Het verhaal over die bijzondere, zachtaardige reus is voorbij. Best een mooi verhaal met weliswaar een bitterzoet eind, toch? Ik mag en kan nu eigenlijk wel zeggen dat reuzen bestaan. Ik ken er een redelijk goed en het omgaan ermee viel positief uit; een beetje ‘acquiring the taste’ zeg maar.

 
tekst: Paul Lemmens, juni 2019
plaatjes: © Vertigo/WWA/Chrysalis/Madfish