Example
John Hassell
Magisch-realistische trompetfluisteraar



Jon Hassell: ‘Vierdewereldmuziek, deel één’, met als subtitel “mogelijke muziek” en dat alles verpakt in een roze hoes met luchtfoto van de Nijl. Als dat nog niet voldoende is?

‘Vierde-wereld-muziek’ blijkt het idee van Hassell om oude instrumenten uit andere culturen te koppelen aan moderne techniek: "unified primitive/futurist sound", oftewel kleidrums versus een elektrische trompet gestuurd door een ‘Eventide harmonizer’ of ‘pitch shifter’.

Hassell’s trompet klinkt meer als een zwoele, warme wind die blaast door het gesuggereerde tropisch regenwoud. De rest van het album doet er niet voor onder.

Lees het verhaal van Jon Hassell, leerling van Karlheinz Stockhausen, Terry Riley en Pandit Pran Nath, die met zijn muziek luistert naar beelden.


Jon Hassell (1937) is geboren in Memphis, Tennessee, een niet onmuzikale stad. Hassell’s vader had een kornet liggen, een restant van zijn bandverleden. Daar leerde de jongen op spelen. De jaren tijdens de middelbare school was Hassell vooral onder indruk van de bigbandmuziek van Stan Kenton. Het mooie van Kenton is dat hij exotische ritmes gebruikt, tropisch, Cubaans en dat sprak hem nogal aan. Hassell volgde een opleiding aan de Eastman School of Music in Rochester, New York en haalde daar zijn master. Tijdens zijn opleiding kwam hij in aanraking met elektronische muziek én raakte in de ban van het werk van Karlheinz Stockhausen. Na zijn opleiding trouwde hij met de pianiste en vertrok naar Washington. Hij maakte kennis met Bob Moog en diens uitvinding, later de Moog-synthesizer genoemd. Hassell werkte samen met Moog aan een geluidssculptuur, waarbij tapeloops lichteffecten genereerden.
Hassell en zijn vrouw keerden na enige tijd terug naar New York. Thuis ontving hij een uitnodiging van de ‘Deutscher Akademischer Austauschdienst’ om in Keulen met Stockhausen te werken (1965). In Köln ontmoet hij medeleerlingen Holger Czukay en Irmin Schmidt. Die zouden later een ‘rockband’ beginnen, genaamd Can. Bij schmidt thuis had hij zijn eerste trip, luisterend naar Japanse Gagaku muziek.
Na drie jaar had hij voldoende geleerd en keerde terug naar New York. Daar ontmoette hij Terry Riley, de pionier van de ‘minimale muziek’ (repeterende muziek met minimale, continue verschuivingen van klanken). Samen met Riley gaf hij optredens en werkte hij mee aan de opname van diens ‘In C’. Die compositie wordt inmiddels gezien als een ‘ijkpunt’ binnen de zogenaamde ‘minimal music’.
In dezelfde periode haalde Hassell zijn Doctoraal in Musicologie aan de universiteit van Buffalo. Samen met La Monte Young werkt hij aan het ‘theater van de eeuwige muziek’: ‘Dream House’. Young heeft net als Hassell een cursus van Stockhausen gevolgd en maakte er kennis met de muziek van John Cage. Die kennismaking had invloed op Young en die weer op Hassell.

Misschien wel door de Gagaku-trip bij Schmidt thuis staat Hassell meer en meer open voor muziek van andere landen en culturen, waaronder die van de zangspecialist Indiër Pandit Pran Nath. Daar is hij zelfs zo ondersteboven van dat hij met La Monte Young en diens vrouw Marian Zazeela (‘lichtkunstenares’ met een voorkeur voor ‘psychedelica’) naar India reist om te studeren bij Pran Nath. In India komt Hassell ‘live’ in aanraking met traditionele muziek, uitgevoerd op traditionele instrumenten. Die confrontatie maakt een sluimerende creativiteit in hem los en hij weet vervolgens welke richting hij op wil gaan met zijn eigen muziek. Ook gaat hij de trompet op een andere manier spelen, zodat die meer klinkt als een hoornschelp. Dat geluid hoorde hij elke avond in de tempel. Het blazen op hoornschelpen maakte duidelijk dat de avondceremonie voor de kinderen zou gaan beginnen. Pran Nath stimuleerde hem hierin: "Playing this instrument like no one before... they will line up for you around the block".
De weerslag daarvan is te vinden op Hassell’s eerste albums uit 1978: ‘Vernal Equinox’ en ‘Earthquake Island’. ‘Vernal Equinox’ is een samenwerking met Nana Vasconcelos, David Rosenboom en andere, wat minder bekende, musici. Dat geldt voor ‘Earthquake Island’ idem, wel komen we twee bekende namen tegen: Miroslav Vitous (Weather Report) en Vasconcelos.
De prachtige hoes om ‘Earthquake Island’ is van Mati Klarwein; inmiddels een vriend van Hassell. Hassell zou nog vaak met hem samenwerken, zelfs tot op de dag van vandaag. Zijn huidige website zit vol met afbeeldingen van Klarwein. Klarwein is bij muziekliefhebbers wellicht het meest bekend van zijn hoezen voor Santana (Abraxas) en Miles Davis (Bitches Brew).

Voor beide albums geldt dat het duidelijk is waarheen Hassell wil: elektronica gecombineerd met traditioneel. Naast de Buchla-synthesizers, ARP en Polymoog komen we op de albums een gemodificeerde Fender Rhodes tegen en ‘altered trumpet’. Naast al die elektronica staan instrumenten als: tabla, conga, shaker, talking drum, mbira, kanjira, goblet drum, shakers & rattlers, claves. De richting is duidelijk, het (trompet-)geluidsbeeld nog wat onrustig, vliegt nogal eens uit de bocht en komt soms hard over. De invloed van traditionele, Indiase muziek is alom aanwezig. Het opent, zoals dat hoort bij goede muziek, de oren voor een nieuw, onbekend imaginaire geluidswereld. Hassell: “I've always been fascinated by parallels and by sequences, that kind of chordal movement in 5ths like you’ll find with Ravel and a lot of Brazilian music. There's some beautiful things by Ravel that I just adore. It's like, you start and you draw a curve on the wall with one pencil, then you take two pencils in your hand, and then you do the same thing holding two pencils or three. Then if things work out, years later, there's a technique for doing actual chord changes while you're doing that parallel thing. So yeah. I always loved the richness of the parallels.”

Daarbij had Hassell nog een ander, misschien wel belangrijker idee over zijn muziek: muziek moest niet horizontaal, maar verticaal zijn. Met horizontale muziek komt alles na elkaar, bij verticale muziek komt alles tegelijk, waardoor het niet of nauwelijks mogelijk is de verschillende elementen en/of stijlen te herleiden: “The distinction I made in the vertical/horizontal thing was 99.9 percent of the world listens in the horizontal way, which is: “Oh what's next, I like this, boom, oh no, what’s that, then comes this other event.” So, the vertical idea is going into a kind of eternal presence by learning how to kind of phase that out. From 1973 up until then I was totally immersed in playing raga on the trumpet. I wanted the physical dexterity to be able to come into a room and be able to do something that nobody else in the world could do. My aim was to make a music that was vertically integrated in such a way that at any cross-sectional moment you were not able to pick a single element out as being from a particular country or genre of music."

Het derde album is het album waar ik in de inleiding mee begon en het eerste dat ik van Hassell ontdekte: ‘Fourth World, Vol. 1: Possible Musics’ (1980) Die laatste toevoeging komt ongetwijfeld van Eno die in datzelfde jaar albums maakt met Harold Budd en Laraaiji, allemaal ambient-muziek en ja, ook dat zou wel eens mogelijk muziek kunnen zijn. Eno had Hassell’s album ‘Vernal Equinox’ gekocht en was diep onder de indruk. Na een concert stapte hij dan ook op Hassell af en raakten de twee heren aan de praat. Eno werkte op dat moment met de Talking Heads en niet veel later sloot David Byrne aan. Gevolg: Eno maakte een album met Hassell en Byrne vroeg Hassell als gast voor de nieuwe Talking Heads-plaat ’Remain in Light’. Hassell blaast daar ‘de Afrikaanse wind’ doorheen, zoals hij dat later omschreef.
Het idee van de vermelding van Eno’s naam op de hoes van ‘Fourth World, Vol. 1: Possible Musics’ was bewust om proberen meer albums te kunnen verkopen. Hassell benadrukte wel dat het echt zijn album was en zijn ideeën, die hij al had voor het maken van dit album. Het album viel op en werd wereldwijd enthousiast besproken. De New York Times noemde het een van de tien beste albums van 1980. Hassel’s gereserveerdheid over de naamgeving werd echter waar. Er werd meer over Eno dan Hassell gesproken. Het leidde tot enige onmin, maar die werd later weer bijgelegd.

De vierdewereldmuziek krijgt in 1981 een vervolg met deel twee: ‘Dream Theory In Malaya (Fourth World Volume Two)’. De naam is ontleend aan Kilton Stewarts gelijknamige boek uit 1935. Het gaat over de Senoi, de bewoners van Malaya, de oude benaming voor Malaysia (Maleisië). Zij nemen ’s ochtends uitgebreid de tijd om over hun dromen te vertellen, ze leren het hun kinderen en moedigen dat aan. Het gevolg is dat de bewoners veel gelukkiger zijn. Hun ritme, veroorzaakt door in het water te slaan, is gebruikt als ritme voor de langste track op het album ‘Malay’. De betoverende, blauwe tekening op de hoes is opnieuw van Mati Klarwein. Onder de musici treffen we Brian Eno en Michael Brook aan. Hassell merkte recent op dat Eno hier wat onder-gecrediteerd wordt. Het was een toenmalige, flauwe reactie op het verhaal rondom de eerdere samenwerking. Hassell’s visie komt op ‘Fourth World, Vol. 1: Possible Musics’ en ‘Dream Theory In Malaya (Fourth World Volume Two) pas goed uit de klangfarben. De muziek is subtiel, de sfeer warm, maar ook geheimzinniger, het trompetspel teruggebracht tot gefluister. Ondertussen zorgt de percussie voor een dwingend gebaar richting een oerbeleving. Het is een fascinerende combinatie, nauwelijks te weerstaan als luisteraar, je wordt ‘gewoon’ de muziek ingezogen.

Beide albums vielen op in de pers en daarbuiten. Hassell werd dan ook uitgenodigd voor het eerste WOMAD-festival: World of Music Arts and Dance. Dat festival is opgezet door Peter Gabriel en bedoeld om mensen in Engeland kennis te laten maken met muziek uit de hele wereld. Gabriel gaf veel van die muziek uit op zijn eigen platenlabel RealWorld Records. Hij haalde de artiesten naar zijn studio in Bath, nam een album op en liet de dan al aanwezige muzikanten live spelen op zijn festival.
Hassell werd tevens gevraagd om David Sylvian te ondersteunen bij diens eerste soloalbum: ‘Brilliant Trees’. Daarop componeerde én speelde mee. Dat deed hij ook met de opvolger ‘Words with the Shaman’. Ik kon me niet aan het idee onttrekken dat Hassell op dat moment een aardige – positieve - invloed op Sylvian had. Hassell’s link met Gabriel bleef ook, getuige de bijdrage aan Gabriel’s ‘Music for the Last Temptation of Christ’, de soundtrack voor de gelijknamige film van Martin Scorcese.

‘Aka/Darbari/Java - Magic Realism’ (1983) zou je met gemak ‘Volume Three’ in de reeks kunnen noemen, maar dat wordt niet zo vermeld op de wederom prachtige hoes. De mooiste van de drie vind ik en ook deze is – natuurlijk - van Klarwein. Ik had er graag een poster van gehad. Op dit album doen naast Hassell maar twee muzikanten mee, de Canadese Daniel Lanois en Senegalese drummer Abdou Mboup. Lanois kennen we van zijn samenwerking met Eno voor onder anderen U2, Peter Gabriel en Bob Dylan. De muziekwereld is niet zo groot. Voor dit album gebruikte Hassell voor het eerste de Fairlight CMI, een ‘synthesizer’; de eerste waarmee je samples kon maken en laten horen. Hassell ziet dat feit uit 1983 nog steeds als een belangrijk hoofdstuk in de muziekhistorie. De titel van het album verklaart Hassell in een korte tekst in de bijsluiter als een techniek om elektronisch elementen toe te voegen aan bestaande, traditionele muziek. Niets nieuws in die zin. Het magische is dat het samenvoegen van die twee elementen nieuwe muziek creëert die zo ‘tijdloos’ wordt. Magie! Bij ‘Darbari’ worden Senegalese ritmes geïmplementeerd in stukken Indiase raga’s bovenop of tussendoor fragmenten Hollywood filmmuziek uit de jaren vijftig. In ‘Aka’ en ‘Java’ worden stemmen van Pygmeeën gemengd met gamelanmuziek, twee uitersten van letterlijk ver uit elkaar liggende culturen. Hassell zag Aka/Darbari/Java als potentiële ‘koffiekleurige klassieke muziek voor de toekomst’. Het is maar dat u het vast weet.

Het was even wachten op een opvolger, die kwam pas in 1986 en wel op het prestigieuze, Duitse ECM (Edition Contemporary Music) van Manfred Eicher. Daar kom je niet zomaar terecht. Hassell had daar met zijn aanpak modern, authentiek, elektronisch, jazzy een goede ingang gevonden. Met ‘Power Spot’ gaan we richting de Navajo-indianen die de mooie, traditionele zandtekening op de voorzijde gemaakt hebben. Power Spot mocht wat kosten en dus draven er meer muzikanten op. Er is een kern van twee, naast Hassell, bestaande uit: Jean-Philippe Rykiel (keyboards, electronics, facsimile bas, percussie, snaarinstrumenten) en J.A. Deane (akoestische en elektrische percussie, altfluit). De triade wordt aangevuld met: Michael Brook (gitaar, elektronica, treatments), Richard Horowitz (keyboards), Paul & Richard Armin (elektroakoestische snaarinstrumenten), Eno (doet mee op twee tracks met elektrische bas) en Moguel Frasconi (fluit).
‘Power Spot’ is een opnieuw een prachtig, sfeervol album en trekt, muzikaal gezien, de lijn van ‘Aka/Darbari/Java’ door.

Dat doortrekken geldt ook voor het album met de mooiste titel uit het œvre: ‘The Surgeon Of The Nightsky Restores Dead Things By The Power Of Sound’ (1987). Die verschijnt op ‘Intuition Records’, een sublabel van EMI. De titel is ontleend aan een stuk uit een gedicht van Ira Cohen: ‘From the Whole Megillah, A Crystal for Bob Kaufman’. De hoes is ditmaal een olieverfschilderij, getiteld ‘The Swamp’ (1983). Niet gemaakt door Klarwein, maar door Melissa Miller. Op dit album komen we weinig musici tegen, opnieuw de kern van Hassell, J.A. Deane en Jean-Philippe Rykiel, aangevuld met Michael Brook (gitaar op de meeste tracks) en Richard Horowitz (synthesizer – één track). Voor de techniek tekent Brian Eno. De chirurg blijkt vooral in Europa actief; de tracks hebben namen als: Paris, Hamburg, Brussels. De langste track, vroeger, lp-kant 1, heet Ravinia/Vancouver en duurt ruim twintig minuten. De mooiste toevoeging is het extra regeltje op de cd en ergens in het boekje: ‘concert music’. Ik denk dat de bedoeling is dat we er goed naar luisteren en niet iets anders doen, dan zouden we immers net zo goed een plaatje kunnen opzetten van Eno (hm).

In 1988 werkt Hassell met Farafina, een groep van acht muzikanten/dansers uit Burkina Faso. Voor Intuition Records nemen ze een album op: ‘Flash of the Spirit’. Ook dit keer komt de titel van een boek, het is geschreven door Robert Farris Thompson. Thompson schrijft over de culturele rijkdom die meekomt met elke bewoner uit Afrika die in Amerika komt wonen en vervolgens getransformeerd wordt tot een nieuwe. Oude- en nieuwe waarden smelten samen en blijven zo alsnog behouden.
Oudgediende J.A. Deane doet mee met ‘percussion activated sounds’. Daniel Schwartz speelt ‘deep electric bass’ op ‘Dreamworld (Dance)’. Daniel Lanois en Brian Eno zorgen in samenwerking met Hassell voor techniek en productie. Het is een echte Hassell-plaat, maar met en sterke aanwezigheid van de zangers en drummers van Farafina. De synthesizers en vervormde trompet doen hier het Westerse werk. Meer dan de andere albums leveren de muzikanten uit Burkina Faso hun bijdrage met pure, levende muziek, onbehandeld door moderne techniek. Dit is in mijn bescheiden optiek dan ook meer een horizontaal-luister-album.

Dat geldt meteen ook voor het qua geluid nogal verrassende volgende album ‘City, Works of Fiction’ (1990). Het is harder, de natuur maakt plaats voor het rauwe stadsleven met dito klanken. Sommige stukken, zoals de openingstrack, ‘Voiceprint’, zijn zelfs dansbaar. Na de vorige is de nieuwe wending in Hassell’s muziek even wennen, de droom maakt plaats voor de – hardere - realiteit.
Hassell maakt gebruik van een handjevol muzikanten: Daniel Schwartz (electric bass), Gregg Arreguin (gitaar), Jeff Rona (keyboards, samples) en Adam Rudolp (percussie en percussie-samples).
Glenn O’Brien geeft in de bijsluiter zijn eigenzinnige visie op de diverse tracks. Een voorbeeld. Over de genoemde openingstrack schrijft hij: “Voiceprint (Blind From The Facts) Metal fatigue is a euphemism. The same vibrations express sympathy or illness depending on their target. At night the broken glass looks like a field of stars. Seen from the towers, the tail lights of a car cruising for prostitutes can spell out short words, like L-U-V.” In 2014 is een ‘nieuwe’ versie van dit album op de markt gebracht; een boekje met drie cd’s: de originele, één ‘Live at Wintergarden 1989: ‘The Living City’ en één met remixes, restmateriaal, dat soort dingen: ‘Psychogeography – Zones of Feeling’. Een fijne en welkome aanvulling.

In de tijdlijn volgen nu wat ‘tussendoortjes’, samenwerkingen, maar geen soloalbums. In klank aansluitend op de City is ‘Dressing for Pleasure’ (1994), een samenwerking met Bluescreen. Dit keer een horde aan muzikanten, waaronder bassist Flea (Red Hot Chili Peppers) en Kenny Garrett (sax). Er wordt gesampled en gescratched en opnieuw kunnen we de dansvloer op. Dit album is overwegend jazzy te noemen.
Bij de samenwerking met ‘I Magazinni’ voor Federico Tiezzi’s dansstuk ‘Sulla Strada’ (1995), naar het boek ‘On the Road’ van Jack Kerouac gaat Hassell, desgevraagd denk ik, terug naar zijn ‘vierde wereld muziek’. We zien dat ook in de bezetting: Michael Brook, Nana Vasconcelos en voor nu aangevuld met Miguel Frasconi (percussie). Sulla Strada verscheen in Italië op Materiali Sonori.
Het ‘Bluescreen Project - The Vertical Collection (Sketches)’ is eigenlijk een project van Peter Freeman onder het toeziend oog en oor van Hassell. Freeman ‘blaast sommige tracks van Hassell op en plakt ze weer – anders – aan elkaar’. De grotere stukken zijn herkenbaar, de kleine worden onderdeel van een nieuwe compositie. Verticaal geluid tot het uiterste dus. Dit is een Frans project, uitgegeven op Earshot (1997). Het staat los van de Bluescreen van ‘Dressing for Pleasure’.

Fascinoma (1999) is Hassel’s volgende soloproject, maar zowel een vreemde eend in het geheel als een ode aan. Vreemd in de zin van: Hassell speelt ‘gewoon’ trompet, zonder elektronica. Ode, omdat hij dit album opdraagt aan zijn overleden vader en zijn overleden leermeester Pandit Pran Nath. Fascinoma is live opgenomen tijdens verschillende concerten in Christ the King Chapel, Santa Barbara (1997 en 1998). De meeste composities zijn niet van hem, maar van (jazz-)mensen als Duke Ellington, Jacky Terrasson en anderen. Het is een verrassend mooi album, niet alleen sfeervol door de omgeving, maar ook door het ingetogen trompetspel. Hassell klinkt hier op sommige momenten net als Chet Baker. Het winderige geluid houdt hij in stand door soms extra lucht toe te voegen aan zijn geluid. Bijzonder is de inzet van Ry Cooder als producer en gitarist. Ondanks de setting is het een echte en auditief meteen herkenbare Hassel-plaat met ruimte voor improvisaties, etnische invloeden en vooral veel rust. De hoes is anders, een onscherpe zwart-witfoto van Donata Wenders.

Het magisch realisme komt terug op ‘Maarifastreet’, zijn live-album uit 2005. Net als eerder is de hoes van Klarwein, jammer alleen dat die zo klein is weergegeven, want het kunstwerk is weergaloos en vol kleine details. ‘Maarifa’ is Arabisch voor kennis/wijsheid. ‘Straat der wijsheid’ klinkt dan ook prachtig, net als de extra toevoeging in de vorm van een citaat van de Perzische dichter en Sufi mysticus Jelaluddin Rumi (1207-1273): “Out beyond ideas of wrongdoing and rightdoing there is a field. I meet you there”. De sfeer van Aka/Darbari/Java sijpelt tot in de kleinste noten door in ‘Maarifastreet’. Niet heel wonderlijk dat de ondertitel dan ook is: ‘Magic Realism 2’. Het album is vooral heel ingetogen en uiterst subtiel in de klankkleuren. Een droom van een album.

In 2007 wordt Hassell uitgenodigd voor het jaarlijkse ‘Punkt Festival’ in Kristiansand, Noorwegen. Tijdens het concert zijn opnames gemaakt en in eigen beheer uitgegeven: ‘Live Remixes Vol. 1’. Op die cd werken Erik Honoré, Jan Bang, Sidsel Endresen en Hassell samen. Het blijkt de opmaat voor een nieuwe cd van Hassell op ECM, zijn tweede, drie-en-twintig jaar later. De titel is opnieuw een bijzondere: ‘Last Night the Moon Came Dropping Its Clothes in The Street’ (2009). Die komt van Rumi uit een gedicht uit de dertiende eeuw: “Last Night the Moon Came Dropping Its Clothes in The Street. I took it as a sign to start singing. Falling up into the bowl of sky.” De meeste stukken komen van een sessie die plaatsvond in Avignon, Studio La Buissonne, Pernes-les-Fontaines. Die worden gemengd met live-fragmenten uit België, Londen en voorzien van toegevoegde ‘montages’ uit studio’s in Los Angeles. Een van de stukken, niet nader genoemd, is een remix van een stuk dat bedoeld was voor een film van Wim Wenders.
Musici tussen de vallende kledij zijn: Peter Freeman (bas, percussie, gitaar), Helge Norbakken en Pete Lockett (drums), Eivind Aarset en Rick Cox (gitaren), Jamie Muhoberac (keyboards, drums), Jan Bang en J.A. Deane (live sampling) en tot slot Kheir-Eddine M'Kachiche (viool).
Hassell spreekt van ‘montage’ en legt het uit in het boekje: “all great musicians who have contributed their personalities tot his living, morphing process that occasionally gets set down as a record.” In dit geval grenst de muziek aan jazz, klassiek en ambient. Het album is opgedragen aan overleden vrienden Hector Zazou en Gil Evans.

Negen jaar later hoorden we weer iets van Hassell. Ik had eigenlijk niets meer verwacht, maar plotseling was zijn site veranderd en stond er een afbeelding op: ’Listening to Pictures’. Het bleek een nieuw album, zelfs de eerste van? De subtitel: ‘Pentimento Volume One’. Pentimento: terugkeer in een schilderij van eerder beelden, vormen, penseelstreken die veranderd of overgeschilderd zijn. De muziek op dit album draagt dat ook uit, oude stukken duiken op, worden bewerkt, overgeschilderd, het is niets meer of minder dan muziek in beelden, beelden in muziek. De geluidsschilders zijn: Christian Jacob, Christoph Harbonnier en Peter Freeman (bas), John von Seggern (drums, bas, electronics), Eivind Aarset (elektrische gitaar, sampler), Michel Redolfi (electronics), Rock Cox (gitaar, synthesizers, electronics), Hugh Marsh (elektrische viool, electronics) en Kheir Eddine M'Kachiche (viool, sampler). Hassell heeft naast het spelen van trompet, keyboards de orkestratie gedaan.
Het album is uitgegeven op zijn eigen label ‘Ndeya’ en wordt opgedragen aan Mati Klarwein. De hoes is samengesteld uit foto’s die Hassell maakte tijdens de bezoeken bij Klarwein en diens familie. Vooral de laatste jaren waren beide families vaak bij elkaar te vinden. Klarwein’s werken, zo vertelde Hassell “waren sensueel, spiritueel en sexy.” Eigenlijk een wereld op zichzelf, soms echt, soms magisch realistisch. Hassell en Klarwein hebben elkaar over en weer beïnvloed, niet voor niets gebruikte Hassell regelmatig werken van Klarwein voor zijn muziek. De ‘geest’ van Klarwein spelt dan ook een rol in de vormgeving.
“Listening in Pictures is just another little stream tricking out of a fountain called possible musics”, aldus Hassell. Daarmee is de cirkel rond, want in feite begon hij (en ik) bij Fourth World Music, Possible Musics.

‘Listening to Pictures’ zou je kunnen zien als een overzicht over Hassell’s werk, een kijkje in zijn fotoalbum, maar dan auditief. Kenmerkend is de dromerige sfeer, nee hij is het niet verleerd. Heerlijk om zo af en toe naar een auditief, virtuele wereld getransporteerd te worden door de magie van een fantastische trompetfluisteraar. Gelukkig maakte Hassell zijn muziek echt realiteit en daarmee dus mogelijk.

 
tekst: Paul Lemmens, februari 2020
plaatjes: © Lovely Music/Tomato/Editions E.G./ECM Records/Intuition/Opal/Water Lily Acoustics/NYEN/Ndeya
citaten: jonhasselll.com