Een concert op een tv met alleen
zwartwitbeelden (1969) opende voor mij een nieuw
muziekvenster. De VPRO presenteerde een studio-live-concert
van Soft Machine. De geluiden van de drummer in een
pyjamajasje, de basgitarist met een rode Baskenbaret op zijn
hoofd en een in zwart leer gehulde keyboardspeler waren in
mijn oren totaal nieuw.
The Soft Machine was in de jaren zestig een enorm populaire
band. De muziek leefde, vibreerde en was samen met Pink Floyd
hét toonbeeld van wat men toen de ‘underground’ noemde. Hun
muzikale aanpak, gecombineerd met een geestverruimende
lichtshow was voor die tijd ongekend. Na het eerste album werd
de jazzinvloed iets groter en sprak men van rockband met jazz
invloeden of kortweg rockjazz.
Dat was het moment dat ik de band hoorde en er als een blok
voor viel. Later werd dat omgedraaid en bleek de jazzinvloed
gegroeid te zijn: jazzrock. Nog later werd de muziek fusion
genoemd. Maar toen al was duidelijk dat de Soft Machine een
beetje in het vergeethoekje geraakt was, immers geen echte
popband met liedjes en daarom te moeilijk. En die jazzrock,
ook al zo ingewikkeld…..
Hoe dan ook, voor mij is Soft Machine een band met een eigen
geschiedenis en vooral met een eigen gevoel. Elke keer als ik
iets van Soft Machine hoor word ik er weer door geraakt. Niet
voor niets maakte ik mijn eerste website, Noisette, als
eerbetoon aan Soft Machine. De groep heeft gewoon iets in
welke bezetting dan ook. Nostalgie, sentiment? Of is het toch
‘gewoon’ goede muziek?
Er is niet echt een duidelijk begin voor
The Soft Machine. “The”, want in de stijl van de vroege sixties
had elke band “The” voor de naam. Laat ik dit verhaal eens
beginnen in 1960. Dat jaar vertrekt Daevid Allen (1938-2015) uit
Australië. Hij arriveert na enige omzwervingen in Parijs en blijft
daar hangen. Parijs heeft een rijk jazzleven en Allen, jazzfanaat,
bezoekt concerten van jazzgrootheden als Bud Powell, Charles
Mingus, Thelonious Monk, Eric Dolphy en Sonny Rollins. Je zou zo
willen ruilen. Allen’s volgende halteplaats is min of meer
toevallig Canterbury. Die stad is niet zo groot en jongeren met
eenzelfde visie kom je dan ook snel tegen. Robert Wyatt's (1945- )
ouderlijk huis is er een waar kunst, creativiteit en
intellectualisme hand in hand gaan. Wyatt schilderde, speelde
piano en had een stel muzikale vriende, de broers Hugh (1945-2009)
en Brian (1943- ) Hopper en Mike Ratledge (1943- ). Het leven van
de vrienden bestond uit studie, kunst, cultuur en muziek. Hugh
Hopper leerde zichzelf basspelen in de stijl van Charlie Haden,
met name die van de albums van Ornette Coleman. Ratledge en Allen
hielden van elektronica en ‘urban sounds’. Wyatt’s huis was altijd
vol muziek: Béla Bartok, Igor Strawinksy, Edgard Varèse, Karlheinz
Stockhausen, Luciano Berio, Pierre Boulez, Olivier Messiaen en
Paul Hindemith, maar ook Charles Mingus, John Coltrane, Cecil
Taylor en Ornette Coleman en net zog goed James Brown, Booker
White, Chuck Berry en later naar de muziek van Frank Zappa.
Allen had in Parijs een Amerikaan, Terry Riley, ontmoet. Riley was
bezig met tapeloops, lussen van tapes die aldus zo afgespeeld geen
einde hadden en, afhankelijk van de lengte, een repeterend
karakter hadden. Oneindige, “minimal music”. Allen nam die ideeën
mee met als gevolg dat ook in Canterbury de jongens aan de loops
gingen. Als de vrienden zelf geen muziek maakten luisterden ze
naar jazzprogramma's van AFN (American Forces Network). Grappig
dat ik pas later bedacht dat ik daar zelf ook naar luisterde.
Allen, Hopper (Hugh), Wyatt en Ratledge besluiten, gezien hun
jazzliefde, een jazzgroep op te richten. In praktijk bleek echter
dat hun muziek iets te experimenteel was voor jazzbegrippen.
In 2004 wordt een cd uitgebracht met opnames van het Daevid Allen
Trio. Het is een amateuristische registratie van een concert
gegeven in Marquee in 1963. Opgenomen met één microfoon op een
simpele tape-recorder en nooit bedoeld om voor het grote publiek
uitgebracht te worden. Op het podium staan Daevid Allen (gitaar,
zang), Hugh Hopper (basgitaar) en Robert Wyatt (drums). Als
aanvulling is er één, thuis opgenomen track, ‘Dear Olde Benny
Green Is A-Turning In His Grave’ waarop Mike Ratledge piano speelt
Zoals in het boekje bij de cd staat: “this is not Soft Machine or
Gong…”. Dat klopt, maar dit is het begin van beide groepen en dus
interessant voor fans van beide groepen, zeker die van Soft
Machine. Hier vinden we Allen met Wyatt, Ratledge en Hopper,
zoekend, uitproberend, ontdekkend, experimenterend, lerend, hun
weg vindend. Delen van nummers op dit album werden gebruikt voor
Gong, zoals 'Love is a Careless Sea'. Dat is poëzie die
ondersteund wordt met jazzy muziek. Je hoort pratende mensen die
de opname bijwonen. Allen kondigt de meeste tracks zelf aan. 'My
Head is a Nightclub' heeft al wat Gong-elementen, het is opnieuw
tijd voor jazz, maar 'Capacity Travel' is, zoals Allen uitlegt,
een rock-'n-rollnummer. Het is met zes minuten een langer nummer,
maar helaas niet heel boeiend. Allen had zijn weg nog niet
gevonden, of, zoals hij schrijft in het cd-boekje over dit
concert: “I was an arrogant self satisfied ego-centric pratt.”.
Dat maakt het allemaal duidelijk. 'The Song of the jazzman', is –
de naam zegt het al - jazz, maar met een soort voorzichtige
gitaarsolo van Allen. In 'Dear Olde Benny Green' geven Ratledge en
Allen een primitieve solo. De eerste stappen op weg. Het is een
bijna instrumentaal werkje. 'Ya Sunne WOT' is een voorsmaakje op
‘Camembert Electrique’, Gong's eerste album. 'Frederique la
Poisson' is een geestig, grappig en kort nummer. Het klinkt anders
en is waarschijnlijk niet opgenomen tijdens het Marquee-concert.
Als je goed luistert hoor je de krassen van de naald in 'ye olde
record'. De jongens waren jong en wild, echter, zoals Allen
schrijft: "It was a start...".
Allen had al snel door geen tweede Charlie Christian (een
fenomenaal jazzgitarist) te zijn en verliet Engeland voor Deya op
Ibiza om fulltime dichter te worden. In Deya loopt hij Kevin Ayers
(1944-2013) tegen het lijf. Ayers was wat je noemt een vrijbuiter
en zonaanbidder. Hij hield van popmuziek zoals The Beatles en The
Yardbirds. Muziek waar Allen eigenlijk een hekel aan had. Pas na
een goede trip kwam Allen er toe om popmuziek als cultureel
fenomeen te bestuderen en dat opende voor hem de mogelijkheid zelf
popachtige muziek te maken.
In 1963 besluiten Ayers en Allen naar Engeland terug te keren.
Allen zoekt aansluiting bij plaatselijke bands en komt bijna
vanzelfsprekend terecht bij zijn oude vrienden, waarvan een deel
inmiddels The Wilde Flowers, hebben opgericht. In eerste instantie
heette de groep The Wild Flowers, maar al snel kwam de ‘e’ erbij.
Wilde naar Oscar Wilde, een dan populaire schrijver, veelvuldig
gelezen door Hugh Hopper. The Wilde Flowers bestaat dan uit de
Hopper bros, Hugh op basgitaar en Brian op gitaar en altsax, Wyatt
en Richard Richard Sinclair (gitaar). Het is inmiddels een
legendarische band, nou ja band, het was meer een
doorstroomproject, soms speelt Ayers mee, soms Richard Coughlan
(drums), Pye Hastings (gitaar) en/of Graham Flight (zang). Hun
optredens waren een mix van jazz, klassiek, pop, niet bepaald een
stijl waarop het argeloze publiek zat te wachten.
Na een tijdje begonnen Brian en Hugh zelf nummers te componeren,
net als Wyatt en Ayers. Er was een zaadje gepland en daaruit
groeiden twee bomen. The Wilde Flowers splitste op enig moment in
twee bands: Caravan en The Soft Machine. In de loop der
geschiedenis begonnen schrijvers van de muziekpers de muziek uit
Canterbury te benoemen als “The Canterbury Scene.” Mensen van de
pers houden van vakken en dat was een duidelijk vak met ingebouwde
kapstok. Robert Wyatt: “I can’t remember a single stimulating
thing about Canterbury. People like to put everything in boxes;
otherwise it’s too abstract for them.”
The Wilde Flowers brachten nooit een album of single uit, maar in
1994 bracht Voiceprint een cd uit met 22 ‘historische’ tracks.
Sommigen daarvan werden Soft Machine-tracks, zoals ‘Memories’ en
‘She’s Gone’. De meeste nummers geven ons een boeiende kijk op de
muzikale geschiedenis. De muziek is overwegend leuk om naar te
luisteren, meer popmuziek dan jazz, en meer liedjes dan
instrumentale muziek. Er wordt met verve gespeeld, maar je kunt
horen dat de muzikale vaardigheid van de heren nog niet zo ver
ontwikkeld is.
De meeste nummers werden opgenomen in de Wout Steenhuis (een
Nederlander) Studio in de periode 1965-66, sommigen in Sellindge,
een paar in 1968 met een andere band, Zobe. Slechts vier nummers
werden opgenomen in Regent Studios, Londen, een professionele
studio. Die opnames vonden plaats op 6 augustus 1969: ‘Impotence’,
‘She Loves to Hurt’, ‘The Big Show’ en een andere versie van
‘Memories’. Bij de laatste twee songs speelt Mike Ratledge fluit,
piano en orgel. Het verhaal hierbij is dat Ratledge genoeg had van
zijn studie aan de Universiteit van Oxford en een band wilde
beginnen. Maar als je goed naar de opnamedatum (1969) kijkt, zie
je iets eigenaardigs. De vier tracks werden opgenomen nadat Soft
Machine Volume Two had opgenomen (!). Dus…
Deze samengestelde cd-set geeft een aardig beeld van The Wilde
Flowers. Bij een gelimiteerde (2000 ex.) eerste editie van het
album zat een door Brian Hopper geschreven boekje met foto’s in
een ringband. Leuk om te lezen en te hebben natuurlijk.
Begin 1965 keren Ayers en Allen terug naar Ibiza om daar muziek te
maken en wat geld te verdienen. Wes Brunson, de excentrieke
eigenaar van een nachtclub, hoort hun muziek en dat bevalt hem
wel. Hij besluit ter plekke de heren geld te geven om versterkers
en goede muziekinstrumenten te kopen. Dat stimuleert natuurlijk en
leidt eenmaal terug in Engeland tot een nieuwe band: Mr. Head. Die
bestaat dan uit Ayers (bas en zang), Allen (gitaar en zang), Wyatt
(drums, piano en zang) en ene Larry Nowlin (gitaar). Ratledge had
(nog) geen tijd. Die studeerde op dat moment aan de Oxford
Universiteit: psychologie en filosofie. Voor beide disciplines
behaalde hij een graad. De naam Mr. Head sprak niet echt tot de
verbeelding en werd via suggesties als The Nova Express, Dingo
Virgin & the Foreskins en The Bishops of Canterbury
uiteindelijk The Soft Machine. Dat was naar aanleiding van –
alweer - een boek. Het is de titel van het boek geschreven door
William Burroughs. Dit keer kwam Ratledge met het idee. Die was
toe aan meer dan alleen universiteit en had zich alsnog bij de
groep gevoegd. Allen had Burroughs ontmoet op de boot naar
Frankrijk en aan hem was het dus toestemming te vragen aan de
schrijver. Dat deed hij met enige schroom, maar Burroughs
antwoordde kort en krachtig: “Why not?” en liep vervolgens weg.
Nu The Soft Machine officieel geboren was, was het zaak om een
tournee of optredens te regelen. Een van de eerste optredens,
september 1966, vindt plaats in de Star Club in Hamburg. Die Club
kennen we in muziekland als de club waar The Beatles ooit
speelden. Het duurt niet lang, al de eerste avond wordt de band
gedwongen het podium ijlings te verlaten, de muziek is te
‘vreemd’. Terug in Londen spelen ze mee tijdens een van de eerste
Underground Happenings in de Marquee Club en in The All Saints
Hall. Tot oktober 1966 maakt gitarist Nowlin deel uit van de band.
Na een aantal concerten vertrekt hij in de obscuriteit. Het zou
jaren duren voordat iemand wist wie hij was en hoe hij echt
heette, want al die tijd werd zijn naam verkeerd gespeeld,
namelijk als Nolan.
Daevid Allen had connecties met het impresario van John Hopkins,
medeoprichter van IT-magazine en The UFO-club. Ayers wist de weg
naar het kantoor van the Animals, waar Chas Chandler op zoek was
naar nieuw talent. Het werkte. Chandler regelde eind 1966
concerten voor The Soft Machine. Concerten in the IT en the
Roundhouse, vaak samen met bands als The Pink Floyd. Eind december
neemt Soft Machine onder leiding van producer Kim Fowley ‘Feelin'
Reelin' Squeelin' op. In januari 1967 is The Soft Machine te
vinden in Olympic Studios om onder leiding van Chas Chandler ‘Love
Makes Sweet Music’ op te nemen. Begin februari 1967 wordt Soft
Machine’s eerste single uitgebracht: ‘Love Makes Sweet
Music’/’Feelin' Reelin' Squeelin'.
Natuurlijk pikte John Peel de single wel op en draaide die in zijn
radioprogramma Perfumed Garden, maar, in tegenstelling tot Arnold
Layne, de single van The Pink Floyd, deed Soft Machine’s single
vreemd genoeg niets.
In april 1967 was Giorgio Gomelsky, filmmaker, impressario,
muziekmanager, songwriter en platenproducer op zoek naar nieuwe
bands. The Soft Machine was interessant genoeg, dus vroeg hij hen
of ze geïnteresseerd waren wat op te opnemen. Graag! Nogal naïef
gingen ze op zijn voorstel in, maar ja, je bent jong en wil bekend
worden. Gomelsky betaalde het allemaal en, zo ontdekten de jongens
later, bleek tevens de rechten voor de opgenomen songs geregeld te
hebben. Hij kon er dus mee doen wat hij wilde. Het ware verhaal is
op dit punt een beetje mistig. Wyatt herinnerde zich dat de
opnames bedoeld waren als demo’s, maar Gomelsky vertelde dat dit
echte opnames waren bedoeld om op plaat te worden uitgebracht.
Soft Machine speelde de nummers die ze destijds hadden geschreven.
Ongeveer de helft was geschreven door band-vriend Hugh Hopper, de
andere nummers zijn geschreven door Wyatt en Ayers. Ratledge had
op dat moment nog niets geschreven. Opvallend is het feit dat ze
er bewust voor kozen eigen werk te spelen en niet andermans, ook
al vond Wyatt de nummers nog te zwak om überhaupt uitgebracht te
worden. Hij drumde desondanks geweldig en zong uitstekend. Allen
vond Wyatt spel “magnifiek". Dat vond hij niet van zijn eigen
gitaarspel, dat was slordig en soms niet in de juiste toonsoort.
In die zin verpeste hij de opnames. Kevin Ayers in een dubbelrol
als gitarist/bassist nam de baspartijen voor zijn rekening, dat
deed hij live immers ook. Drie van de vier leden zorgden voor
zang: Ayers, Allen en Wyatt. Dat is in Soft Machine-licht gezien
bijzonder, zeker als je bedenkt dat er na het derde album helemaal
niet meer gezongen werd.
In 1972 – ná Soft Machine’s Fifth (!) - werden de Gomelsky-sessies
alsnog uitgebracht. Hij had het recht om dat te doen, maar toch
leek het een merkwaardige actie. Een beetje raar was de manier
waarop hij ze uitbracht: op twee verschillende albums, in twee
helften op albums gedeeld met anderen. Het ene album met The
T-Bones, het ander met Mark Leeman 52, Deep Feeling en T-Bones.
Beide albums maakten deel uit van een serie: Rock Generation. Soft
Machine was daarin respectievelijk Vol. 7 en Vol. 8. De serie
bestond stuk voor stuk uit Gomelsky-opnames. Het geluid was niet
heel best, Soft Machine was niet blij met deze onverwachte release
en immers bezig met iets heel anders. Allen hoorde zijn gestuntel
terug en werd daar ook niet vrolijk van. Later in hetzelfde jaar
(1972) bracht BYG Frankrijk de twee sessies op één album in
Frankrijk uit als onderdeel van een serie genaamd Places and
Faces. Daarbij gebruikte ze een foto van de meer recente Soft
Machine met Elton Dean en Hugh Hopper... Die waren niet eens bij
die Gomelsky-sessies! Dit was de eerste van een van de vele
releases van deze specifieke sessie. Eén ding is daarbij meteen
duidelijk, de meeste platenmaatschappijen geven niet veel om de
muziek en de fans, ze zijn tenslotte in de wereld voor het geld en
wie geeft er toch om het juiste ontwerp? De eerste cd-editie van
de Gomelsky-sessies verscheen in 1989 onder de naam 'Jet Propelled
Photographs', daarna kwam er een andere stortvloed over ons heen;
soms onder de titel 'Soft Machine', soms ‘Jet Propelled’ en ga
maar door. Is het nu een belangrijk album? De Gomelsky-sessies
zijn na The Wilde Flowers een volgende stap op Soft Machine's weg
naar hun eerste echte album, Volume One. In geschiedkundig opzicht
is het een belangrijke stap en daardoor een belangrijk album.
Muzikaal gezien waren de songs nog niet uitgerijpt of echt klaar
voor opnames. 'She's Gone' wordt in 1967 in een nieuwe versie
uitgebracht als single, 'That's How Much I Need You' en 'You don't
Remember' werden door Wyatt herschreven en op de een of andere
manier gebruikt voor 'Moon in June'. Ook 'I Should Have Known'
werd herschreven en kreeg een andere titel: 'Why am I so Short'.
Behalve 'I'd Rather be with You' werd elk nummer opnieuw gebruikt,
maar niet allemaal voor Soft Machine-albums. Jet Propelled
Photographs is daarmee een album dat vergelijkbaar is met het zien
van een oude foto, je glimlacht in herinneringen, maar de toekomst
is alweer verder…
Samen met collega’s The Pink Floyd werd Soft Machine ondertussen
wel de lieveling van het Underground-publiek. Dat publiek bestond
uit jongeren die vrijheid zochten, ruimer dachten en letterlijk
hun geest wilden bevrijden. Beide bands stonden regelmatig samen
in UFO Club, maar ook in Middle Earth en Speakeasy. Optredens
werden voorzien van hallucinerende lichtshows van – meestal - Mark
Boyle, maar er waren ook andere mensen die zich bezig hielden met
de vloeistofprojecties en lichteffecten. Bij Pink Floyd was dat
Mike Leonard. De keiharde muziek, het licht, het was een ware
zinsbegoocheling en absoluut geestverruimend, al dan niet zonder
hulpmiddelen.
Een van de concerten in Middle Earth werd amateuristisch en
primitief opgenomen. In 2006 werd er een cd van uitgebracht:
Middle Earth Masters. Niet alle opnames konden gered of hersteld
worden. Toch geeft deze cd je een goede indruk van hoe de
concerten van Soft Machine in 1967 klonken. Vergeleken met de
nogal popsongachtige opnames van ‘Jet Propelled Photographs’ is
dit “the real stuff”, lange tracks, improvisaties, orgelsolo's,
goede zang van Ayers en Wyatt. Ayers speelt zowel basgitaar als
elektrische gitaar. Het concert begint vrij gemoedelijk met
'Clarence in Wonderland' en 'We Know What You Mean', beide
gezongen door Ayers met zijn wat zwoele stem. 'Bossa Nova Express
is geschreven door Ayers, maar is in feite een lange orgelsolo van
Ratledge. Zijn orgel klinkt bijna vriendelijk, maar wees
gewaarschuwd! 'Hope for Happiness' is de band in volle vlucht:
Wyatt begint te scatten/rappen en na de eerste regels geeft
Ratledge een lange, furieuze en gillende orgelsolo. Ayers is
overgestapt op bas en dat geeft het geluid meteen meer diepte,
maar maakt het geluidsbeeld rommelig in de diepte. Je kunt je
bijna niet meer voorstellen dat deze muziek in 1967 nieuw was en
daarmee vreemd voor het publiek. Ratledge toverrt met
'Desorganisation' nog een “far out” geluidsperspectief uit zijn
orgel. De titel verklaart veel, het is een reis naar elektronische
muziek. 'We Did it Again', duurt net geen zes minuten, wat het tot
een korte versie maakt. 'Why Are We Sleeping' is opnieuw een song
met gemeen klinkend orgel. 'I Should've Known' is lang nummer, met
lange orgelsolo. Ratledge hield van langere tracks, want dan kon
er meer. Het nummer eindigt met een drumsolo van Wyatt en is
tevens het einde van het septemberconcert. Soft Machine live is
een hele ervaring, maar het is een totaal andere ervaring dan hun
albums. Die waren voor menigeen al uit een andere wereld, de
concerten zijn dat helemaal. Middle Earth Masters kwam als een
grote verrassing en is een geweldig album om te hebben en naar te
luisteren. Stel je deze muziek voor in 1967. Soft Machine was zijn
tijd echt vooruit, of, zoals Phil Manzanera het zegt "Soft Machine
were the grooviest, coolest psychedelic band of the era..."
Op 29 April 1967 trad The Soft Machine, samen met onder anderen
Pink Floyd, The Move, The Pretty Things, op in Alexandra Palace
tijdens een van de grootste psychedelische happenings: “24 Hour
Technicolour Dream”. Die droom was ronduit indrukwekkend. Er waren
vloeistofprojecties, rook, drugs, wierrook, happenings,
motorgeluiden, een kledingwedstrijd voor de ‘girls’ (the shortest
barest – Marianne Faithfull won, ze had een afgeknipt habijt aan
dat nauwelijks over haar billen viel en daaronder niets). Er was
overal muziek. Ook was het een puinhoop, er waren (te) veel
mensen, nauwelijks toiletten en was het vooral erg koud. Het gaf
allemaal niet, het was dé happening waar je bij geweest moest zijn
…
In de zomer van 1967 speelt The Soft Machine in Europa, maar
vooral veel in Zuid-Frankrijk. Ayers: “We’d been hired to perform
in a discotheque at a German beer Festival on the beaches of the
Cote d’Azur. It didn’t pay. There weren’t enough young people
around to go to it. The audience was comprised of heavy beer
drinkers and they weren’t in the least bit interested in the music
we were playing. And so we got fired.”
Gestrand in Frankrijk, zonder geld, maar wel met al hun
apparatuur. Gelukkig worden ze een paar dagen later gevraagd de
muziek te verzorgen bij een toneelstuk van Pablo Picasso: Le Désir
Atrappé Par Le Queue. Die combinatie werkte prima en leidde meteen
tot een optreden geregeld door Eddie Barclay voor de door hem
opgezette “Nuit Psychedelique”. Tijdens die psychedelische nacht
spelen ze een één-uur durende bijna trance-achtige versie van ‘We
Did It Again’, een song die eerder zo’n drie-en-een-halve minuut
duurde. De band maakte veel los, genoeg om van het Franse
Ministerie van Cultuur de ‘Ordre de la Grande Gidouille’ te
ontvangen, een oorkonde uitgereikt door het Collège de
'Pataphysiqu, omdat Soft Machine zich door onder andere de
songtitels en de uitgetrokken versies van hun nummers
gemanifesteerd had als een ‘patafysische’ groep. Patafysica is een
absurdistische parodie op de moderne wetenschap, die met
onzinredeneringen filosofeert over wat achter de metafysica ligt.
Het concept werd bedacht door de Franse schrijver Alfred Jarry
(1873–1907).
Een volgend roemrucht optreden is in Cogolin tijdens de
‘’Sunlove’’ happening. Daar is iedereen, inclusief de groepsleden,
in hun blootje. « Gelukkig’’, zo geven de leden van Soft Machine
later aan ’’heeft iedereen een instrument voor zich…’’
Bij de terugreis naar Engeland werd Allen bij de douane toegang
tot Engeland geweigerd. Als reden werd opgegeven dat zijn visum
verlopen was. The Soft Machine werd daardoor gereduceerd tot een
trio. Allen kon niet anders dan terugkeren naar Parijs. Daar
ontmoette hij professor, dichter Gilly Smyth en begon een eigen
band: Gong. Een geweldige band met een heel eigen verhaal en
karakter. Ondanks de Franse basis wordt ook Gong gerekend tot de
Canterbury Scene, maar dat geldt net zo goed voor onze eigen,
Haagse Supersister. Die ‘scene’ is nogal fluïde…
Het trio, Wyatt, Ratledge en Ayers, gaf in de ‘nieuwe’ setting een
reeks concerten in op het vaste land, België, Frankrijk,
Nederland. Hun mengeling van jazz, oosterse muziek, modern
klassiek en experimentele klanken sprak met name in Nederland meer
aan dan in eigen land. Eind 1967 geeft Soft Machine samen met
collega’s Pink Floyd, Jimi Hendrix Experience, The Who and Eric
Burdon and the Animals een concert/happening in Olympia, Londen.
Dit ter gelegenheid van “Christmas on Earth Revisited”. Dat zal me
een heuglijke kerst geweest zijn.
Gedurende februari en maart 1968 regelt Chandler een tournee door
de USA, samen met The Jimi Hendrix Experience. Ratledge had
inmiddels een Lowrey orgel gekocht, geld voor een echte Hammond
was er niet. Hij had een beetje genoeg van gitaristen die de show
stalen en probeerde uit zijn orgel allerlei klanken te halen en
net zo wild te klinken als de gitaar van Hendrix bijvoorbeeld. Dat
lukte hem aardig. Om Allen te vervangen speelt nog heel even
gitarist Andy Summers mee. Summers zou later beroemd worden als
gitarist van The Police. Maar er was geen ‘klik’, daarom werd hij
‘ontslagen’ door Ayers. Bovendien kon Ratledge het nu alleen wel
af.
De tournee met Hendrix - hij is de hoofdact - door de USA is
slopend. De tournee is niet goed geregeld, er zit geen lijn in de
geboekte plaatsen, waardoor het meer rijden is dan optreden. Er
rammelt van alles aan de geluidinstallaties en boekingen. Het ligt
echter niet aan Chandler alleen, tournees in deze tijd zijn voor
elke band een hel en amateuristisch geregeld. De professionaliteit
zou later pas komen. Fijn was dat een vriend van de heren meeging
als road-manager en klusjesman: Hugh Hopper. Ondanks de heftige
tournee zorgde Chandler wel mooi voor een platencontract met
ABC/Probe. Dat betekende dat The Soft Machine hun eerste album in
Amerika opnam.
ABC/Probe bood Soft Machine een contract aan voor twee albums. De
groep nam hun eerste album op in 1968 in de Record Plant in New
York. Tom Wilson, bekend van the Velvet Underground, Bob Dylan en
The Mothers of Invention, deed de productie. Ayers vond het vlak
en ronduit slecht geproduceerd en beschuldigde Wilson daarvan. Ook
de andere leden waren ontevreden. Misschien stond hun hoofd er
toen niet naar, of was de tijd, vier dagen om een album op te
nemen te kort? Aan de andere kant, vier dagen in die tijd is best
luxueus, vaak werden nummers gewoon live ingespeeld en had men aan
twee avonden genoeg. De meeste nummers waren niet nieuw en werden
al ruime tijd live gespeeld. Het zijn geweldige songs met
filosofische inslag, zoals ‘Why Am I So Short?’ En ‘Why Are We
Sleeping?’. Een beetje gedurfd, grappig is: ‘We Did it Again’ en
dat constant herhalen. Twee tracks uit de Gomelsky-sessies duiken
opnieuw op: 'Save Yourself' en 'I Should Have Known'.
The Soft Machine (december, 1968) is duidelijk een groepsproduct,
alle nummers zijn kort en strak, er zijn weinig lange solo’s. In
die zin geeft het dan weer niet weer hoe de band live speelde,
maar ook dat past geheel in de aanpak van de jaren zestig. Vergeet
niet dat bands weinig te zeggen hadden over hun albums, het werd
voor ze geregeld en bepaald. Later pas werden musici mondiger en
werd het gedaan zoals zij het zagen, maar dat ging vaak niet
zonder slag of stoot. Opmerkelijk, zeker omdat het hier een
Engelse groep betreft, is dat het album niet werd uitgebracht in
Engeland! Daar ging het al meteen mis. Als dit album wél in
Engeland was uitgebracht had dat zeker tot meer succes voor Soft
Machine geleid. Volume Two is daarmee het eerste album dat
officieel in Engeland werd uitgebracht. Best bizar toch? De groep
was immers net zo populair als Pink Floyd. Een onbegrijpelijke
stap. Het album werd dan wel weer in Frankrijk en Nederland
uitgebracht. Hier was de groep al populair en dat zou zo blijven.
De allerlaatste compositie op Volume One, een met 47 seconden
korte track, ‘Box 25/4 Lid’, klinkt afwijkend van de rest: piano
en fuzz bas. Dit zijn Ratledge én Hugh Hopper. Zonder het toen te
weten werd dit een preview voor Volume Two. Hoppers naam stond
niet eens op de hoes. Dat gold ook voor de vrouwenband ‘The Cake’:
Jeanette Jacobs, Barbara Morillo en Eleanor Barooshian. Zij doen
de achtergrondzang op ‘Why Are We Sleeping’.
|
De hoes met een heus draaiwiel is zelfs voor 1968 best bijzonder,
duur en allesbehalve standaard. Probe had duidelijk vertrouwen in
The Soft Machine. De “zachte machine”, denk nog even aan het boek
van Burroughs, wordt verbeeld door een naakte dame met een soort
opwindsleutel op haar rug. In die tijd kon veel en was bloot
eerder gewoon dan uitzondering. Dat de vrouw op de hoes in sommige
landen of releases plotseling een blauwe bikini aanhad of zelfs
helemaal verdwenen was, was uitermate vreemd en leek een vorm van
censuur. Dat was in ieder geval niet volgens de geest van de tijd.
Elk groepslid krijgt, helemaal in jazz-stijl, een uitgebreide
beschrijving mét foto. Prachtig en wel helemaal in sixties stijl
is de tekst van Arnold Shaw op de binnenhoes. Als je nou nog niet
valt voor deze muziek:
Close your eyes and visualize this group!
Children of World War II, long hair, shades, multi-coloured,
paisley-patterned shirts, offbeat hats, beads, bells and bikini
shorts. Three British 'drop-outs' stranded on the French Riviera
and sleeping on the beaches. But they have a panel truck bulging
with electronic hardware. And soon their sound fills the first
half of Jean Jacques Lebel and Alan Zion's Festival Libre at St.
Tropez, loosening up audiences for a play by Pablo Picasso,
Desire Caught by the Tail.
Now, open year ears and listen to their music!
It's a Now-sound, swings like jazz, rocks like rhythm-and-blues,
hairy with fuzz-box distortion, of-the-keyboard with electronic
atonalities - the sound of music updated by the music of sound.
The word-of-mouth, as well as critical panegyrics, from the
south of France in American, British and French underground
publications, eventually brought the group to these shores.
During the past year, it has 'lived' in its panel truck,
covering the underground of sound-and-light discotheques,
blowing the minds of sophisticated listeners at N.Y.'s Museum of
Modern Art, and co-starring with the Jimi Hendrix Experience in
a record-breaking, cross-country tour.
In this, its debut album, the contrast between the group's
hippie-crude appearance and its cultivated background, it's
reflected in the absorbing tensions of the music. The drive is
to synthesize the diverse sounds of jazz and rock in an
electronic continuity. "Continuity" is the precise word, for
even in personals, the group's sets are like suites, with an
organ-drum interlude serving as bridge to the next tune. The
lines of succeeding numbers frequently echo, or are
developments, as with Hope for Happiness in this album, of a
preceding number.
"We play hour-long sets," Mike Ratledge explains, "developing a
concert style. The compositions are spaced with improvisations
from drum and organ and punctuated with songs. The light show
diverts the eye from the mind to the bodily functions. Soon, the
audience is up on its feet. As the dancers react to the organic
rhythms, the regular steps modulate into free form and
movement."
The music of The Soft Machine includes shock values of
unstructured composition, although many of their works are
songs. Electronic devices add the impact of sensory bombardment.
But these effects are mere gimmicks unless they are used with
sensitivity and logic. The Soft Machine is an exciting
testimonial: men need machines but machines need men and ideas
to produce meaningful experience. The group creates music that
is meaningful, also appealing, because it has good taste,
craftsmanship, and, most of all, involvement. The track of Joy
of a Toy tells it like it is!”
Ondanks de kritiek van de band zelf geeft der muziek op Volume One
heel goed weer waar Soft Machine op dat moment voor stond: nieuwe,
frisse muziek, beetje pop, beetje jazz, experimenteel,
elektronisch, warm, levendig, gedurfd, nieuw en opwindend . Het
waren echt kinderen van hun tijd. Volume One is een prachtig
album, zelfs vandaag de dag klinkt deze muziek goed, maar dat zeg
ik wel met nostalgische oren. Zelfs zonder mijn gekleurde
nostalgie vind ik dat dit album in elke serieuze platencollectie
zou moeten staan.
Er was nu wel een album, maar de verschrikkelijke tourneet werd
het einde van The Soft Machine: ruzies, uitgeput en geen zin meer.
Amerika is toch anders dan ‘Good old England’. Mensen veranderen
door tournees en hebben soms veel van elkaar te verduren. Ayers
was inmiddels overtuigd macrobiotisch, kon zich niet meer
handhaven in de hectiek van de band en vluchtte naar het relaxte
Ibiza. Ratledge keerde terug naar Engeland om daar te gaan denken
over een meer serieuze manier van muziek maken. Wyatt bleef een
tijd in Los Angeles met het vage idee voor zichzelf te beginnen.
Mitch Mitchell bleek dezelfde ideeën te hebben als Robert: meer
vrij spelen en niet alleen het ritme of de maat aangeven. Ze waren
goede maatjes geworden. Als blijk van vriendschap doneerde
Mitchell na de gezamenlijke tournee door Amerika zijn drumstel aan
Wyatt. Wyatt bleef spelen met Mitchell, maar ook met Hendrix. Eind
1968 nam Wyatt in Los Angeles wat muziek op: ‘Chelsa’, ‘Rivmic
Melodies’ en ‘Slow Walkin’ Talk’. Hij speelt alles zelf, behalve
de basgitaar op ‘Slow Walkin’ Talk’, die wordt bespeeld door
Hendrix. Ook neemt Wyatt een deel op van wat een nieuwe song moet
worden: ‘Moon in June’. Wyatt noemt deze opnames "The missing
links in my life's work, no less!", maar het is tevens de missing
link tussen het eerste en tweede album (en zelfs het derde) van
Soft Machine. Terug in Engeland maakte Wyatt ‘Moon in June’ af met
hulp van Hopper en Ratledge (1969). Deze opnames kwamen in 2013
boven water en zijn inderdaad de ontbrekende schakel in de
beginperiode van Soft Machine.
Soft Machine bestond dan wel niet meer, de groep had wel een
contract voor twee albums, er moest er nog een gemaakt worden dus.
Ayers weigerde terug te keren en gaf aan niets meer met de band te
willen. Hij begon later met een eigen groep: The Whole World. Dat
leidde tot een aardig succesvolle solocarrière. Hugh Hopper werd
niet heel verrassend de nieuwe bassist. Net op tijd, hij stond op
het punt zijn basgitaar te verkopen. Stel je eens voor, dan hadden
we zijn unieke basgeluid misschien wel nooit gehoord… (!).
Opnames voor het tweede album zijn in februari en maart 1969 in
Olympic Studios, Londen. Volume Two wordt uitgebracht in september
1969. Dit keer een wat fantasieloze hoes met een mechanisch
vrouwfiguur op de voorzijde en verder enkele bandfoto’s. In de
binnenhoes staat, net als bij Volume One, opnieuw een prachtige
tekst:
“There is music for the body and there is music for the mind.
Music for the body picks you off the floor and hurls you into
physical activity of whatever type you may prefer at the moment.
Music for the mind floats you gently downstream, through
pleasurable twists and turns, ups and downs, rapids and calm
waters. The Soft Machine plays music for the mind. In its
strictest sense, it may impose some cerebral responsibility on
the listener, because you can't really hum along or have the
tune pass through your head as you walk in the streets. But the
ultimate good feeling that the Machine generates will always
remain with you , and the final emotional benefit is well worth
the thinking toll. Since their first album, the Soft Machine has
aged and changed. Hugh Hopper has joined the group on bass,
making the trio tighter than ever. Additional instrumentation
has been used where necessary to advance the musical maturity of
this superbly advanced group. In general everybody's heads are
more together. After hearing this album, yours will be also.”
Die teksten, ook die van Volume One, heb ik tientallen keren
gelezen natuurlijk. Het klopt wel, de muziek is compact, korte
stukken aaneengesmeed tot twee langere composities: ‘Rivmic
Melodies’ (lp-kant A) en ‘Esther’s Nose Job’ (lp-kant B). In een
orgie van geluid, klanken, fuzzbas en – orgel, horen we het ABC
voor- en achteruit opgezegd door Wyatt, prachtige songs, waarvan
één in het Spaans, één akoestisch stuk, gillende brandweersirenes,
musique concrète, Schönberg, jazz en een parodiedrumsolo. Wyatt’s
teksten komen regelrecht uit het ‘gewone’ leven en verhalen over
zijn levenservaringen. Nergens werd vermeld dat Hugh’s broer Brian
meedeed, want die nam alle alt- en tenorsax partijen voor zijn
rekening. Je hoort meteen dat Soft Machine een enorme ontwikkeling
heeft doorgemaakt. Volume Two klinkt, ondanks het
achterstevorenalfabet, een heel stuk ‘serieuzer’ en veel minder
‘pop’.
Eén track springt er een beetje uit: ‘Dedicated To You But You
Weren’t Listening’. Een echt song, geschreven door Hopper en hier
gezongen door Wyatt met Hopper op akoestische gitaar. Het is een
rustpunt in het ‘geweld’ van de muziek eromheen.
De ontvangst van Volume Two was uitermate positief en het leverde
The Soft Machine veel concerten en publiciteit op. Vaak stond
Brian Hopper met de band op het podium, maar uiteindelijk koos hij
voor zijn opleiding. De concerten in Europa vonden dus plaats met
het trio. Soft Machine deed bij die tournee Nederland aan werd
door de VPRO voor een TV-registratie gevraagd. Dat zag ik op TV en
was zo onder indruk dat ik meteen fan was van Soft Machine.
In dezelfde tijd stond de band in Paradiso, Amsterdam. Ook dat
concert werd opgenomen voor een radio-uitzending, maar daar werd
verder niets mee gedaan, behalve in grote aantallen gebootlegd.
Het album is in ongelooflijk veel uitvoeringen illegaal
uitgebracht, zelfs onder verschillende namen, zoals: William,
Turns on Paradiso, Live in Amsterdam en Soft Machine. Pas in 1995
werd het met goedkeuring van de (ex-)leden legaal uitgebracht als
Live in Paradiso 1969. “Now it’s our turn!” Goed te horen is hoe
de band in trio-bezetting klonk. Soms zijn er zachte passages,
maar meestal gaat de muziek onafgebroken door. Live speelde band
keihard om zo het publiek optimaal van de muziek te laten
genieten. De groepsleden hadden wel altijd oordoppen in, dat dan
weer wel. Hopper: There was plenty of nervous tension in the band,
irresponsible young men in charge of a powerful machinery. The
music was played incredibly loud with lots of raucous fuzz Lowrey
organ and brain-searing fuzz bass through 100-Watt Marshall stacks
– lie eating Vindaloo curry with your eras!” Een andere reden
waarom de groep hard en continu doorspeelde is dat ze het
mogelijke boegeroep en/of commentaar van het publiek maar één keer
hoefde te horen, aan het eind…
In mei 1969 zit Soft Machine ze in de studio om te helpen bij
opnames voor het eerste solo-album van Syd Barrett, hun oude
vriend uit de tijd van UFO. Barrett was min of meer uit Pink Floyd
gezet vanwege zijn drugs- en gedragsproblematiek en probeerde het
nu op eigen kracht. Fijn dat vrienden kwamen helpen, maar de
sessies verliepen ongestructureerd omdat Barrett niet wist wat hij
wilde. Een succes werd The Madcap Laughs (1970) niet, wel een
cult-album voor met name de Pink Floyd-fans van het eerste uur.
Na vele concerten in de driemansbezetting liep men langzamerhand
aan tegen de beperkingen ervan. Ratledge gaf in feite alles
solo’s, afgewisseld met een drumsolo. En ook al wist Hopper wel
raad met zijn fuzzpedaal en zijn bijna solistische inbreng. Zonder
een blazer, zoals bijvoorbeeld broer Brian, was het lastig Soft
Machine’s muziek verder te ontwikkelen. Vanaf oktober tot december
1969 werd Soft Machine dan ook uitgebreid, tot een septet maar
meteen: Lyn Dobson (1939- sax, fluit), Elton Dean (1945-2006/alto
sax, Saxello), Nick Evans (1947- /trombone) en Mark Charig (1944 -
/trompet, bugel). Dat beviel goed, maar bleek te duur en te
lastig. In 1969 staat de zaal- en podiumtechniek nog in de
kinderschoenen. Een gitaar of basgitaar of orgel versterken ging
nog wel, maar saxen en fluiten was een heel stuk lastiger en al
helemaal als je er meer van in je band hebt. Daarbij, Soft Machine
werd, mede door geldgebrek, geplaagd door falende techniek en
daarmee uitvallende instrumenten. Het septet bestond daarom kort.
Met de verzamel 3lp Triple Echo (1977) doken er ‘plotseling’
opnames op van het septet. Dan hoor je wat de band wilde, welke
richting op, maar ook hoe een bekende composities als ‘Esther’s
Nose Job’ zeven man sterk klinkt. Fenomenaal. Dezelfde opnames
werden later op cd uitgebracht als The Peel Sessions (1990) en nog
weer later als BBC Radio 1967-1971. Twee andere tracks met het
septet, ‘Facelift’ en ‘Hiboe, Anemone and Bear’ staan op de
‘verzamel’-cd Backwards (2002). Daarop staat ook de ‘Moon in
June’-versie van Wyatt uit 1968 en drie stukken met het kwartet:
‘Facelift’, ‘Moon in June’ en ‘Esther’s Nose Job’. Die laatste
drie zijn opgenomen in mei 1970 in Londen en daarmee het dichtst
bij Third.
Door hierboven genoemde problematiek werd het septet teruggebracht
tot kwintet, Dean en Dobson bleven. Het eerste concert in deze
bezetting vind plaats op 4 januari 1970 in Fairfield Hall,
Croydon. Het is te horen op de cd Noisette (2000). De groep speelt
werk van Volume Two, maar ook nieuw, zoals ‘Mousetrap’ en
‘Backwards’. Beide composities zouden we later op Third aantreffen
als onderdeel van ‘Slightly All the Time’. Het 12/8 Theme, een
compositie van Hopper, is nooit op een studio-album uitgebracht,
maar her en der op live-albums te vinden. De afsluiter hier is ‘We
Did it Again’, maar eigenlijk ‘past’ dat nummer niet meer in de
jazzy setting. Zowel Dobson als Wyatt laten verbaal van zich
horen, maar ook dat sluit niet helemaal meer aan bij de overwegend
instrumentale muziek en lange soli.
Op 17 januari staat dezelfde bezetting in het Concertgebouw,
Amsterdam en op 31 januari in Breda. Het eerste is uitgebracht als
Facelift France & Holland (2022), het tweede als Breda Reactor
(2004). Beetje hetzelfde programma, maar hier zijn ook al
‘Facelift’, ‘Out-Bloody-Rageous’, ‘Noisette, ‘’Slightly All the
Time’ en ‘Pigling Bland’ te horen. Die komen allemaal op Third,
alleen het laatste werk horen we pas voor het eerst op Fifth. De
France-Holland 2cd laat ook nog een concert horen uit Paris van 2
maart 1970, dat is tevens bijgevoegd als DVD, mét beelden dus. Die
waren eerder te zien op de DVD Alive in Paris 1970 (2008).
Interessant en leuk, maar de cameraman is er net als het
headbangende publiek niet helemaal bij. Maar toch, de band zien is
en blijft heel speciaal, want er is nauwelijks beeldmateriaal.
Geschiedkundig interessant is het album Live 1970. Er staan twee
tracks op met het kwartet in een andere setting. Dean is ziek is
en dus vormt Dobson hier het kwartet. Twee stukken maar en beide
niet compleet, maar mooi om hier weer een andere versie te horen
van ‘Moon in June’ en ‘Facelift’. De resterende stukken van dit
album komen uit de Royal Albert Hall. Daarover later meer.
Eind maart stapt Dobson op. Langzamerhand worden er door met name
Ratledge en Hopper meer thematische composities geschreven. Dat
biedt minder vrijheid en zit strakker om het lijf. Solo’s wel,
maar op bepaalde plekken. Dobson was toch iets vrijer in zijn
aanpak. Dat gold overigens ook voor Dean, maar die kon zijn
muziekei nog wel kwijt. De groep wordt niet meer aangevuld, met
als gevolg dat Soft Machine nu een kwartet is. Het eerste concert,
een hele reeks in feite, is te horen op Somewhere in Soho. Soft
Machine stond langere tijd in Ronnie Scott’s jazzclub in Londen.
Daarmee was meteen een statement gemaakt, Soft Machine maakt jazz!
Omdat de groep er de hele week stond was het een uitdaging de
muziek fris en fruitig te houden. Ratledge: “That’s why “It made
us really stretch our repertoire and push ourselves into areas of
freedom where we wouldn’t normally need to go.”
Eén dag na de concerten bij Ronnie Scott’s, 26 april 1970, stond
het kwartet opnieuw in Fairfield Halls, Croydon met op het menu
werk van Volume Two en nieuw werk dat later in een versie op Third
te horen zou zijn. Het concert in Fairfield Hall is te horen op de
cd Facelift. Grappig is dan weer de uitvoering daar van het oudje
‘I Should’ve Known’. Dit concert was bijzonder, omdat in het
publiek Hopper’s broer en ouders zaten. Net als bij de vorige
concerten zingt Wyatt nog wel, maar spaarzaam en is nauwelijks te
horen.
Inmiddels is met twee albums het contract met ABC/Probe voldaan.
Een verlenging zit er niet in, omdat de band zeer ontevreden is
over de marketing. Soft Machine kiest daarom voor CBS. Die ziet
het wel zitten met deze band. Het eerste album voor CBS, overigens
nu als Soft Machine zonder The, is meteen een dubbel-lp: Third
(1970). Vier lp-kanten, vier composities, elk een kant lang dus.
De recente ontwikkelingen richting jazz vroegen om langer werk,
meer improvisaties, langere solo’s. Toen, na Volume Two, een
flinke overgang, maar met de inzichten van nu en de vele
cd-aanvullingen die er inmiddels zijn, totaal niet.
‘Facelift’ van de oude lp-kant 1 is een samenvoeging van twee
livestukken, de een uit ‘Fairfield Hall’ in Croydon, de ander van
‘Mothers Club’, Birmingham. Beide stukken waren niet perfect,
hadden nogal wat ruissss, maar konden wel perfect aan elkaar
‘geplakt’ worden. Het stuk uit Fairfield kwam later in zijn geheel
op het album Facelift. ‘Slightly all the Time’ is het lange stuk
op lp-kant 2, gecomponeerd door Ratledge en vol met thema’s zoals
‘Noisette’ en ‘Backwards’. Lp-kant 4 brengt ons
‘Out-Bloody-Rageous’, een stuk met minimal music in de vorm van
tapeloops, iets waar men al veel langer mee bezig was, maar eerder
geen ruimte voor vond.
Gezien de recente live-ervaringen met het septet duiken op het
album bekende gasten op: Lyn Dobson (fluit, sopraansax), Nick
Evans (trombone), naast Jimmy Hastings (1938- /fluit, basklarinet)
en Rab Spall (?/viool op de Moon in June). Bij de rererelease van
het album in 2007 kregen we als cd-bonus het concert uit Royal
Albert Hall erbij. Dat concert is ook separaat te vinden op Live
at the Proms (1988).
Wat in 1970 wel heel erg opviel: er staat nog meer één song op:
‘Moon in June’. Die was uitgerekt tot een hele lp-kant, de oude
lp-kant 3. Het is een bewerking van het nummer dat Wyatt meenam
uit Los Angeles. Een andere, in mijn bescheiden optiek betere en
een met een totaal andere tekst, is de versie die de band maakte
voor de BBC. Die staat ook op Triple Echo en The Peel Sessions:
I can still remember
The last time we played
On Top Gear
And thought each little song
Was less than three minutes long
Mike squeezed a solo in somehow
And although we like our longer tunes
It seemed polite to cut them down
To little bits
They might be hits
Who gives a-after all
Tell me how would you feel
In the place of John Peel
You just can't please all of the musicians all the time
Playing now is lovely
Here in the BBC
We're free to play almost as long and as loud
As a jazz group or an orchestra on Radio 3
There are dancehalls and theatres
With acoustics worse than here
Not forgetting the extra facilities
Such as the tea machine
Just along the corridor
So, to all our mates like Kevin
Caravan and the old Pink Floyd
Allow me to recommend Top Gear
Despite its extraordinary name
Yes playing, playing now is lovely
Here in the BBC
We are free to play almost as long and as loud
As the foreign language classes
And that John Cage interview
And the jazz groups
And the orchestras on Radio 3
Pop stars drink each other’s wine
Plough each other’s earth
Hoping for companionship
And then perhaps rebirth
Plant seeds in fresher plots of earth
Bound up in concepts and dreams
And fears of worse things to come
They never do
They stay the same
Music-making still performs the normal functions
Background noise for people eating and talking and drinking and
smoking
That's alright by us. Don't think that we're complaining
After all it's only leisure time, isn't it?
[Verse 5]
I could almost sing this song
In a nice tone of voice if I had to
I'd be glad to
It’s awfully nice to be here
So, let’s open the beers and get tipsy
We'd be mad to
But if you sound refined
You just can't blow the mind
Of a kiddy or young lady
And if you come from the Sun
You just can't fool a mum into thinking
That you are alright, really
So, before this feeling dies
Remember, I could be telling lies
Now, I love your eyes
See how the time flies
I think it’s so great
You seem to change your fate
By working and playing
Something new in every way
Can be yours in a day
But I wonder
What I'm really saying
So just before this feeling dies
Remember I may be telling lies
Falsehoods
White lies
Adverts
Idle chat
Banter
Half-truths
Rumours
And just lies, plain lies
I shan't say
One more word
So instead I'll play drums
Third wordt inmiddels gezien als een van de beste Soft Machine
albums met de typerende klanken van Ratledge’s Lowrey fuzzorgel,
het wat geknepen geluid van de Saxello van Dean, de fuzzbas van
Hopper en die heerlijk swingende drums van Wyatt.
Wat we niet wisten was dat er gedoe was in de groep. Wyatt wilde
graag songs blijven schrijven en zingen, Ratledge en Hopper wilden
die niet meer en stuurde aan op meer en meer complexe composities.
Wyatt voelde zich daarom meer en meer buitenspel gezet. Daar was
hij niet blij mee.
Dat de loops belangrijk waren blijkt uit een cd uit 1996: Spaced.
Die staat vol met tape-loops van Wyatt, Ratledge en Hopper, heel
af en toe wordt er ‘gewoon’ gemusiceerd en doet zelfs Brain Hopper
mee op saxen. De muziek op Spaced, Spaced 1-7 was indertijd
gemaakt als muziek bij een mulitmedia happening in The Roundhouse,
georganiseerd door Peter Dockley. Het project bleek niet zo
succesvol; het publiek verwachtte de echte band, de critici
omschreven als 'clanking noises' en tenslotte werd slechts een
klein deel gebruikt. Een deel van de voorstelling was op de
televisie te zien, maar niet met de tapes van Soft Machine, maar
met een track van Pink Floyd (!)
Kort na Third mocht de band optreden in the Royal Albert Hall
tijdens the Proms. The Proms is de opening van het klassieke
muziek seizoen. Een pop/jazzband dar laten optreden was in die
tijd nieuw en allesbehalve vanzelfsprekend. Soft Machine was het
allereerste niet klassieke ‘orkest’. Wyatt schrijft in de hoes:
“We was invited by Tim Souster, who had an evening using the hall
to do what we liked with. I believe he'd heard our second LP,
asked us on the strength of that. He discovered us on the way to
discovering Motown. Via the Who, I think. Anyway it was brave of
him to invite us despite the withering contempt of the posh music
establishment. Before our bit, I went out the back for a quick fag
and then the doorman didn't want to let me back in. ''I've got to
play in there'', I said. ''you must be kidding, son'', he said, ''
they only have proper music in there''. Not that night they
didn't.” Het concert duurde slechts drie kwartier, te weinig om
een echt goed concert te geven, maar de toon was gezet. Op het
Proms-menu drie stukken: ‘Out-Bloody- Rageous’, ‘Facelift’ en
‘Moon in June’. Een en ander klinkt niet helemaal zoals bedoeld.
Er komen vreemde geluiden uit Ratledge’s orgel, die dienst blijkt
te weigeren. De ouderwetse methode, een flinke trap ertegen, hielp
het apparaat weer aan de gang. Hoe dan ook, het publiek was
enthousiast en Soft Machine geaccepteerd door de muzikale elite.
1970 was een druk jaar voor Soft Machine. Naast de doorlopende
concerten was er tijd nodig om te ontspannen en nieuwe nummers te
schrijven voor een vierde album. Zowel Ratledge als Hopper gingen
te schrijven, Wyatt deed mee met een project van Keith Tippett en
ging op tournee met oude bandgenoot Kevin Ayers and The Whole
World. Tussendoor vond hij tijd om zijn eerste solo-album op te
nemen: The End of an Ear (1970). Fonetisch gespeld, maar de tekst
was duidelijk. Hoogst merkwaardig vond ik het gebrek aan songs op
dit album, het was nog experimentelere muziek (jazz?) dan Soft
Machine.
Na de zomer ging de band op een kleine tournee door Europa. Dean
had inmiddels een elektrische piano, een Hohner Pianet, aan zijn
blaasinstrumenten toegevoegd. Dat gaf weer wat meer mogelijkheden,
zeker in de richting van repetitieve klanken. Ook kon hij als
Ratledge soleerde ondersteuning bieden. Er werden slechts negen
concerten gegeven, waarvan drie in Nederland: Eindhoven, Rotterdam
en Amsterdam. Dat laatste – tevens het laatste concert van de
tournee – werd opgenomen en als Grides is uitgebracht. Ik ben erg
blij met deze release, omdat ik dit specifieke concert jaren op
tape had. Blijkbaar was het ooit op de radio uitgezonden, maar
omdat ik geen tape-deck meer had en de tapes aan mijn neef had
gegeven was dit speciale concert voor mij niet meer hoorbaar. Met
Grides kwam het gelukkig weer terug.
Het extra bij Grides, de allereerste dvd van Soft Machine (toen),
is opgenomen in Duitsland, maar wel pas in 1971! Soft Machine
concerten werden in Duitsland regelmatig uitgezonden op de
televisie, meestal via de NDR. Bijna altijd was dat 's nachts,
omdat die shows in jazz-tijd waren en dat betekende late night!
Het is prachtig om Soft Machine te zien spelen. Hoewel het concert
kort is, krijgen we een goede indruk. Het PA-systeem is eenvoudig
en ziet er versleten uit, maar de muziek is prima. Ik hou van
Hopper’s bassolo in ‘Neo-Caliban Grides’ en Wyatt’s vocale
improvisatie. De dvd bevat als verrassing een uitvoering van 'All
White'. Die kennen we van Fifth, maar in een andere versie.
Kijkend naar de setlist op Grides speelt de band bekend werk als
‘Esther's Nose Job’, ‘Eamonn Andrews’ en ‘Facelift’. We horen ook
nieuwe composities, zoals ‘Virtually’ en ‘Teeth’, die zouden pas
in de nabije toekomst verschijnen op Fourth. ‘Virtually’ is nog in
het beginstadium en klinkt hier anders dan we kennen van het
album. Het is zeker interessant om deze versie te vergelijken met
die van Fourth. Dean’s ‘Neo-Caliban Grides’ is ook nieuw, klinkt
vrijer dan gebruikelijk bij Soft Machine, maar net als ‘Virtually’
nog niet helemaal uitgerijpt. Uiteindelijk verscheen het nooit op
een Soft Machine-album, maar op Deans eerste solo-album, genaamd
Elton Dean (1971). ‘Teeth’, de laatste nieuwe compositie, is net
als de andere twee nog een 'werk in uitvoering' en dus ook anders
dan de versie van Fourth. Absoluut een interessante versie. Bij
dit concert was iedereen, inclusief Wyatt enthousiast. "In
Amsterdam reageert het publiek meer op Soft Machine dan op welke
andere plek in Europa dan ook", aldus Michael Watts van Melody
Maker. Watts was gast bij deze tournee.
Deze kleine tournee betekende het afscheid van ‘Esther's Nose
Job’. Die compositie van Volume Two was in de optiek van de groep
al te lang gespeeld en werd na de tournee van de setlist
geschrapt. ‘Hibou Anemone and Bear’, een andere compositie, ook
van Volume Two, die inmiddels uitgegroeid was tot een soort
'standaard' was al uit het programma geschrapt. Met het schrappen
van Esther, was het meteen een definitief afscheid van Wyatt’s
vocale uitstapjes. Soft Machine, onder invloed van Ratledge’s
voorkeur voor Miles Davis’ elektrische band, was daarmee een soort
Engelse tegenhanger daarvan geworden.
Fourth (1970) - in Amerika werd het album ‘Four’ of ‘4’ genoemd -
werd het laatste album met Wyatt op drums. Fourth was niet
gemakkelijk om te maken, Wyatt was niet alleen gefrustreerd, maar,
Wyatt gaf dat later toe, was hij vaak te dronken om zich sterk te
maken voor zijn eigen bijdragen.
Hugh Hopper schreef bijna alle nummers voor Fourth, met
uitzondering van ‘Teeth’ (Ratledge) en ‘Fletcher’s Blemish’
(Dean). Net als bij Third zijn er enkele jazzy gasten aanwezig op
het album: Roy Babbington (1940- / contrabas), Mark Charig
(bugel), Nick Evans (trombone), Jimmy Hastings (altfluit,
klarinet) en Alan Skidmore (1942- /tenorsax). Zowel Evans als
Charig hadden al eerder met een ‘extended Machine’ gewerkt, toen
samen met Lyn Dobson. Babbington was toen de bassist van een
collegaband Nucleus, de band van trompettist Ian Carr. Die groep
bewoog zich min of meer op hetzelfde muzikale terrein en zou op
een wat vreemde manier invloed hebben binnen Soft Machine.
‘Teeth’, een langere track met veel wendingen en – inderdaad -
thema's, opent met contrabas en een sax intro waarna het eerste
thema wordt gespeeld. ‘Kings and Queens’ heeft een prachtige
intro, gespeeld door Saxello, ondersteund door een in de
achtergrond gemixte trombone. Wyatt speelt daaromheen vrije
patronen. ‘Fletcher’s Blemish’ is een echte Dean-compositie, die
meer richting de vrijere kanten van jazz gaat. Lp-kant twee (of
cd-track 4-7) is volledig gewijd aan ‘Virtually’, een
Hopper-compositie. Het werk heeft een soort relaxte basis,
waaroverheen door bijna iedereen gesoleerd wordt. Opvallend is
Babbington’s contrabaspartij in het begin van ‘Virtually’.
Fourth is niet het makkelijkste album, maar wel een prachtig
album. Je moet je er wat meer in verdiepen om de schoonheid te
kunnen ervaren, maar dat is absoluut de moeite waard. Op Fourth
dus geen zang, maar wel het album met misschien wel de sterkste
drumpartijen van Wyatt, hij speelt op Fourth veel vrijer dan ooit
en laat prachtig en subtiel drumwerk horen.
Op de hoes is het kwartet te zien, met Ratledge en Wyatt aan de
voorzijde en Dean en Hopper op de achterzijde. In Nederland kregen
we een alternatieve hoes, met de groepsnaam in geel en de '4'
verdwenen. Wij wisten zo wel dat dit het vierde album was.
Op de dag dat ‘Fourth’ werd uitgebracht trad Soft Machine op in
het Henie Onstad Art Centre Høvikodden, Noorwegen. Het Henie
Onstad Art Centre is een plek voor moderne kunst en muziek. Soft
Machine trad op ter gelegenheid van een presentatie van een oude
bekende, Mark Boyle, de man van prachtige lichtshows uit de
beginperiode van Soft Machine. De Noren hadden hoge verwachtingen.
Alle stoelen werden verwijderd, zodat het publiek kon zitten of
liggen. Dat zitten en liggen was in die tijd heel gebruikelijk bij
concerten. De ruimte was perfect voor een goed concert, met goed
geluid. Soft Machine was nog niet eerder in Noorwegen geweest. De
groep speelde op twee avonden, 27 en 28 februari. De concerten
waren uitverkocht. Soft Machine liet op beide avonden twee
doorlopende sets horen. Het concert van de tweede avond is op 2
cd’s uitgebracht als Live at Henie Onstad Art Centre 1971. We
horen in set één: ‘Facelift’, ‘Virtually’, ‘Slightly all the Time’
en ‘Fletcher’s Blemish’. Set twee bestaat uit ‘Neo-Caliban
Grides’, ‘Out-Bloody-Rageous’, ‘Eamonn Andrews’, ‘All White’,
‘Kings and Queens’, ‘Teeth’ en ‘Pigling Bland’. Alle composities
stonden al eerder en vaker op de playlist. Alle tracks van Fourth
werden uitgevoerd, een paar van Third en ‘All White’ en ‘Pigling
Bland’ die op dat moment nog niet op een album stonden maar later
op Fifth zouden verschijnen. Ondanks de ‘bekende’ werken was er op
een of andere manier meer rust, ontspanning en meer ruimte voor
uitstapjes en muzikale onderzoeken, kortom meer vrijheid in
muziek. Dat tilde het concert in Noorwegen naar een hoger niveau.
Zoals Hans Voigt schrijft in de hoes bij de cd "Niemand die het
Art Centre die avond verliet, was teleurgesteld". Dat zegt genoeg.
Prettig is de cd-rom die aan dit album is toegevoegd. Daarop staan
twee artikelen over opnametechnieken, over de geschiedenis van
elektronische muziek en zijn enkele foto's van de band te zien.
Samen met Grides vormt dit album twee van de beste releases van
Soft Machine in deze bezetting.
Ongeveer een maand na het concert in Henie Onstad staat Soft
Machine in Bremen. Wat er op het menu staat is niet veel anders,
maar wel de manier van spelen. De relaxte sfeer in Noorwegen
zorgde ervoor dat de heren Soft Machine nog vrijer durfde te
spelen en weer meer de structuur los te laten. Wyatt had
ondertussen een tweede basdrum aangeschaft om zo wat meer
tegenwicht te kunnen bieden aan het muzikale geweld van basgitaar
en orgel. Hij speelt fantastisch. Ik weet niet welk concert ik op
televisie heb gezien met Robert op de dubbele basdrums, dat moet
ergens begin 1971 geweest zijn. Maar wat ik die zag, was
indrukwekkend. Wyatt’s spel was enorm gegroeid, vloeiend, vrij en
nog steeds zeer gestructureerd en in zijn eigen stijl. Dat is ook
te horen op het album van het concert in Bremen: Virtually (1998).
Opvallend hier is de echo-stem (!) van Wyatt in ‘Eamonn Andrews’,
dat samen met de Fender Rhodes van Ratledge behoorlijk anders
klinkt. In de tijdlijn van de Soft Machine’s albums is dit het
laatste waarop Wyatt speelt. Wat een afscheid.
Het ging niet meer, muzikaal, persoonlijk, alcohol, verschillende
meningen. Hopper en Ratledge hadden Wyatt graag in de groep
gehouden, maar door zijn bijna constante dronkenschap was zijn
gedrag onvoorspelbaar geworden. Er moest echt iets veranderen
wilde Soft Machine door kunnen gaan. Exit Wyatt dus. Wyatt had van
het feit dat hij uit zijn band gezet werd jarenlang last, maar dat
gold ook voor Ratledge en Hopper. Nadat de wonden geheeld waren
gaf Wyatt toe dat hij in die periode onmogelijk geweest was en dat
hij begreep wat er gebeurd was. Maar toch, achteraf was niemand
blij of tevreden en meestal alleen maar beschaamd over hun
handelen, het had ook anders gekund. Maar dat is altijd met de
wijsheid achteraf. Wyatt begon vrijwel meteen een eigen band,
Matching Mole. De naam is een ’grapje’ van hem. De naam Matching
Mole is een ‘vrije vertaling’ van de Franse variant. Machine Môle
en dat betekent… Soft Machine.
Soft Machine had nu wel een probleem. Er stonden optredens gepland
en de groep moest met spoed een nieuwe drummer hebben. Dean stelde
de uit Australië afkomstige Phil Howard (?/drums) voor. Zij hadden
al eens samengewerkt, dus dat lag voor de hand. Maar Howard is,
net als Dean, van de vrijere jazz. Soft Machine had eigenlijk een
drummer nodig die zowel jazz als rock kon spelen. De rock-drive is
essentieel in de jazzrock, de stijl die Soft Machine dan speelt.
Daarom kozen Hopper en Ratledge voor Joe Gallivan. Helaas werkte
dat niet, dus werd het uit noodzaak alsnog Howard. Howard was
bovendien de favoriete drummer van Wyatt! Helaas was het geen
gelukkige keuze, want Howard bleef net een maand of vijf. Door hem
aan groep toe te voegen, was Soft Machine geen echte band meer,
maar een groep bestaande uit twee ‘kampen’ met verschillende
perspectieven. Aan de ene kant Dean en Howard, improvisatoren en
freejazzspelers, aan de andere kant, Hopper en Ratledge,
schrijvers van complexe, muzikale structuren. In het begin leek de
keus voor Howard goed uit te pakken. Howard speelt intens,
emotioneel, soms leek hij zelfs meer dan één drummer te zijn.
Hopper: “Phil left Mike and me gobsmacked, feeling musically
superfluous to the tempest of sound and rhythm.”
Met Howard in de groep start de geplande tournee. In 2008 konden
we horen hoe deze bezetting klonk. De cd Drop is het
(deel-)verslag van een tweetal concerten in Duitsland. Begin
oktober tijdens het fameuze Donaueschingen Festival en on november
tijdens de even fameuze Berlinger Jazztage.
Drop is een belangrijk hoofdstuk in de geschiedenis van de groep.
Het album begint met een Dean-compositie: ‘Neo Caliban Grides’.
Dat was altijd al een vrijere compositie van Dean. Met Howard
klikte dat dus goed. Het intro wordt kort gespeeld en daarna is de
groep ‘lost in music’. ‘All White’ heeft daarentegen een meer
ritmische aanpak met Fender Rhodes en nogal wat bekkens. Het
langste nummer op dit album is ‘Slightly all the Time’. Ratledge
speelt Fender Rhodes en Lowrey. Bij de eerste keer luisteren dacht
ik dat ik luisterde naar ‘King Kong’ van Frank Zappa. Het werk
heeft wat thema's, maar tegelijkertijd klinkt het heel anders.
‘Drop’ is een nieuwe compositie met opnieuw veel bekkenwerk,
minimal piano en een lange orgelsolo. ‘Drop’ klinkt nog niet zo
verfijnd als later op Fifth. ‘M.C.’ is de tweede nieuwe
compositie. Er klinkt een stevige bas, geluiden gehuld in echo's
en een ongrijpbaar ritme. ‘Out-Bloody-Rageous’ klinkt hier
vloeiend, maar soms dik als stroop. ‘As If’, nog een nieuw werk,
begint als een late-night jazznummer, beetje relaxt, ontspannen,
maar het verandert halverwege in een nachtmerrie die abrupt
eindigt. ‘Dark Swing’ is een drumsolo die leidt naar ‘Pigling
Bland’, een werk dat meer lijkt op de rest van dit album.
Drop is een prachtige album, vol vrijheid en ontdekkingen, maar
ook een die duidelijk maakt dat dit niet helemaal de richting van
Soft Machine is. Zowel Ratledge als Hopper voelde zich vreemd in
hun eigen band en besloten wat meer grip op de zaak te krijgen.
Jammer voor Howard en uiteindelijk ook Dean.
Middenin de tournee stond een opnamesessie op het programma. Daar
zouden nummers voor het volgende album, Fifth, moeten worden
opgenomen. De groep met Howard op drums nam drie nummers op: ‘All
White’, ‘Drop’ en ‘M.C.’. Tijdens de sessies echter liepen de
spanningen op. Ratledge en Hopper waren niet zo blij met wat
Howard hier liet horen, ze misten de ‘rock-drive’. Nee, dit was
het niet en ze besloten dat ze een andere drummer nodig hadden,
een drummer die vrij kon spelen, maar ook gestructureerd. Ze
vroegen Dean Howard het slechte nieuws te vertellen. Dat deed hij,
maar hij vond het niet leuk. Howard begreep niet waarom hij werd
ontslagen. Het zette Dean aan het denken en uiteindelijk besloot
ook hij, na opnames en de tournee die volgde, Soft Machine te
verlaten.
Op dezelfde avond dat drummer John Marshall (1941- /drums,
percussie) hoorde dat de band waarin hij op dat moment speelde –
de band van Jack Bruce – stopte, ontmoette hij Sean Murphy, de
toenmalige manager van Soft Machine . Murphy vertelde het verhaal
over de opnamesessie en dat Soft Machine dus een nieuwe drummer
nodig had. Hij eindigde met de vraag of Marshall "misschien
geïnteresseerd was?" John, een ex-Nucleus-drummer, was dat en dus
werd hij uitgenodigd voor een try-out. Hij arriveerde in een
vreemde sfeer. Dean dacht na over zijn plaats in de band en
Ratledge en Hopper dachten na over hoe ze hun nieuwe plaat konden
afmaken. Marshall, een uitstekend drummer was thuis in zowel rock-
als jazzstijlen, maar ook een drummer van vulkanische explosies.
Zijn spel paste als een handschoen, hij kon de geschreven
partituren en soms pittige thema's spelen, blijven rocken, maar
kon meegaan met de jazzy improvisatiekant. Mike Ratledge: “It’s
nice to have someone who takes notice of the score”.
Fifth (1972) heeft dan ook als eigenaardigheid aan elke
lp-plaatzijde een andere drummer. Howard’s bekkens ruisen door
kant A van de lp, een prachtig geluid. Op lp-kant B horen we het
stevigere geluid van Marshall. Fifth is een flink onderschatte
plaat. Kan komen door de duistere, zwarte hoes met zwarte 5, maar
ook door het complexe materiaal: freejazz, geluidsexperimenten
(‘Drop’), wat strakkere ritmes van Marshall en veel solo’s. Net
als Fourth is Fifth een ontdekplaat, hoe vaker je luistert, hoe
sterker het album wordt. Roy Babbington speelt opnieuw mee op
contrabas (heel lp-kant B) om Hopper’s fuzz wat tegenwicht te
bieden.
Vanaf maart 1972 stonden twee kleine tournees gepland. In mei 1972
speelt Soft Machine weer eens in Parijs, Olympia. Het concert
wordt goed opgenomen en in 2008 op cd uitgebracht: Live in Paris.
De setlist is opmerkelijk: composities van het Third, maar ook van
de dan nog te verschijnen Fifth (juli, 1972) , echter niets
‘Fourth’. De composities van dat album hadden ze al ook
overgeslagen toen Howard drummer was, maar zelfs met een meer
gestructureerde drummer koos men er niet voor om dat complexe
materiaal te spelen. Het Parijse concert begint met ‘Plain Tiffs’,
een typische Elton Dean-compositie met meer vrije delen. ‘All
White’ wordt strakker gespeeld dan voorheen, met een nieuw, zwaar
basgeluid van Hopper en een heldere en meer op rock gebaseerde
basis van Marshall. Dean speelt in dit nummer een lange
Saxello-solo. In ‘Slightly all the Time’ ontmoeten nieuwe en oude
visies elkaar. ‘Drop’ klinkt in eerste instantie vrij, maar
halverwege komt er meer structuur in ‘M.C.’ is een licht, vloeiend
werk, zonder (!) drums. ‘Out-Bloody-Rageous’ klinkt vertrouwd, een
beetje meer als de versie van ‘Third’. Deel twee van het concert
opent met een ‘Facelift’, dat begint met Fender Rhodes en bas. Het
is het langste nummer met zowel thematische- als vrije delen. 'And
Sevens' is een nieuwe compositie, maar je kunt beter spreken van
een live-groepsimprovisatie. Het stuk ontwikkelt zich in een meer
rock-georiënteerd geluid. Het prachtige ‘As If’ heeft zijn lazy
late-night jazzgevoel verloren en wordt agressiever gespeeld. Naar
mijn mening is dat geen verbetering. Marshall toont zijn
drumvaardigheden in ‘LBO’, waarna ‘Pigling Bland’ wordt gespeeld.
Dat nummer wordt aangepast ten gunste van een strakkere ritmiek.
Als toegift speelt Soft Machine 'At Sixes', een
groepsimprovisatie.
Je hoort op Live in Paris de muzikale verandering in de band, maar
voor Dean was het genoeg geweest, aan het einde van de tour, eind
mei 1972, verliet hij Soft Machine. Dat maakt dit album opnieuw
een met een afscheid en opnieuw is er een vacature voor een nieuwe
muzikant voor Soft Machine.
Dean startte na zijn vertrek samen met Howard de groep Just Us.
Hij zou bij een scala een groepen spelen, zelf albums maken en
uiteindelijk samen met Hopper een versie van Soft Machine
voortzetten. Daarover later meer.
Soft Machine moest wederom op zoek naar een nieuwe muzikant.
Tijdens de laatste dagen met Dean stelde Hopper Karl Jenkins
(1944- /keyboards, baritonsax, hobo) voor als nieuw lid. Jenkins
was een muzikant uit Nucleus, daarbij was hij Marshall’s vroegere
kamergenoot tijdens de tournees van die band. Jenkins speelt
keyboards, baritonsax en hobo, maar is ook componist. Ratledge en
Marshall vonden het een goed idee en vroegen of Jenkins interesse
had in een nieuwe baan. Dat had hij en dus werd Jenkins het
nieuwe, vierde lid van Soft Machine.
Het eerste concert in de nieuwe samenstelling, juni ‘73, was een
bizar gebeuren. Op het programma stonden, naast Soft Machine
Robert Wyatt’s band Matching Mole en de nieuwe groep van Elton
Dean, Just Us… Een interessant gebeuren, maar daar is geen verslag
van.
Zoals vaker in de geschiedenis werd Soft Machine gevraagd om een
concert te geven voor de BBC. Dat vond plaats op 20 juli 1972.
Alle opnames van Soft Machine voor de BBC zijn uitgebracht op
cd’s, al dan niet in een verzamelset. Deze avond is als separaat
album uitgebracht als Softstage (1994/2005). Het concert voor de
BBC begint met een nieuwe, korte compositie: ‘Fanfare’. Een fris
geluid waait Soft Machine binnen, want Jenkins speelt baritonsax.
Die hadden we nog niet eerder gehoord. Ratledge speelt er
minimal-achtige pianothema’s bij. Na een foutje van Jenkins wordt
‘All White’ ingezet. Het algehele geluid is helder, Hopper’s bas
is hier een soort diep anker. Het tweede nieuwe instrument wordt
geïntroduceerd, de hobo, ook bespeeld door Jenkins. Het is een
prachtig instrument, de klank past perfect Soft Machine. De hobo
klinkt een beetje als Eltons Deans Saxello (een ‘kruising’ tussen
sopraan- en altsax), vooral in de hogere partijen, maar de hobo is
wat warmer van klank, ronder en minder schel. ‘Slightly all the
Time’ is inmiddels een 'golden oldie' en wordt dan ook op een
ontspannen manier gespeeld, inclusief een net zo vertrouwde
Lowrey-orgelsolo van Ratledge. Het nummer eindigt echter met een
bijna hemelse hobosolo. ‘M.C.’ gaat op dezelfde mooie manier
verder, net als ‘Drop’, maar dan breekt een schreeuwende orgel in
en is het over met de zachte sfeer. ‘Stumble’ begint met
pianothema’s maar gaat uiteindelijk over in een fijne drumsolo in
‘One Across’. ‘As If’ wordt lekker traag gespeeld, maar heeft hier
minder meer spanning dan eerdere uitvoeringen. Tegen het eind van
de show zitten we goed in de filmthema’s en lijkt de jazzy kant
van Soft Machine wat ‘vergeten’. ‘Riff’ en ‘Gesolreut’ zijn nieuwe
en sterke compositie. Ze zijn meer thematisch en gaan eerder
richting rock dan jazz.
Met dit concert werd met terugwerkende kracht duidelijk hoe Soft
Machine zich in de nieuwe bezetting zou gaan ontwikkelen. Na de
vrijere input van Dean en Howard blijkt nu dat die aanpak
geschrapt is ten faveure van strakke composities met een welhaast
cinemascopsich klankpalet. Als luisteraar werd er wel wat
flexibiliteit van je gevraagd, maar iemand met de oren open kon
met elke Soft Machine-versie volop genieten.
Na de BBC ging de band weer op tournee, richting Frankrijk, Italië
en Tunesië. Helaas ging het verdiende geld verloren in Italië.
Iets met niet te vertrouwen organisatoren…
In november en december 1972 zat Soft Machine in de CBS Studios in
Londen voor de opnames voor hun zesde album. Opnieuw verlopen die
sessies niet heel makkelijk. Na drie jaar bijna constant toeren
gaf Hugh Hopper aan dat het voor hem niet meer hoefde. Hij had
geen plezier meer om te componeren en op tournee te gaan. Minder
bekend was een andere, misschien wel dé reden, namelijk de persoon
Jenkins. Hopper had hem dan wel voorgesteld, maar hij had niets
met Jenkins, niet als mens en niet als componist: “I didn’t
particularly like him personally and I found his music third-rate
and third hand, He was very accomplished but I found the stuff he
wrote was like a riff you’d heard an American playing ten years
before. I was more interested in someone like Frank Zappa, who was
interesting and had energy.” (citaat uit Out-Bloody-Rageous, het
boek van Graham Bennett; p 246). Hopper’s aanstaande vertrek maakt
het werken aan het album wat ambivalent. Welbeschouwd worden er
slechts drie nieuwe Soft Machine composities aangedragen: ‘The
Soft Weed Factor’, Stanley Stamps Gibbon Album (for B.O.) en
‘Chloe and the Pirates’. B.O. is Bill Oddie, een Engelse auteur,
acteur, komiek, kunstenaar, natuuronderzoeker en muzikant. De
eerste van Jenkins, de andere twee van Ratledge. Hopper draagt
alsnog bij met een eigen, behoorlijk experimentele compositie:
‘1983’. Hij nam dat begin 1973 separaat op in Advision Studios.
Wat we toen nog niet wisten was dat het een preview zou worden van
zijn eerste solo-album, 1984 (1973). ‘1983’ valt een beetje buiten
de toon van Six Album, maar het werd daarmee wel duidelijk dat
Hopper daadwerkelijk iets heel anders zocht.
Om het album goed af te maken en/of interessant te maken werd
besloten een tweede toe te voegen met live-opnames. Dat betreft
een aantal concerten uit oktober en november 1972, respectievelijk
in The Dome, Brighton en Civic Hall, Guildford.
Op het live-album staat werk van ‘Fifth’, maar ook nieuwe
composities. Duidelijk is dat Jenkins niet stil zit en
meeschrijft. Zij aanwezigheid verleent de Soft Machine, een nieuwe
klankkleur, want hobo en baritonsax hebben een heel eigen
karakter. De lichtheid van die instrumenten en de Fender Rhodes
piano’s zorgden er wel voor dat Hopper ervoor koos zijn bas nog
meer de diepte in te brengen. Dat geeft het geheel een prachtige
en bijzonder geluid. Dat is live al goed te horen, maar in de
studio nog beter. ‘Chloe and the Pirates’ is met gemak ouverture
muziek voor een film en verder hoor je de altijd al aanwezige
tapeloops, maar nu meer prominent.
De buitenhoes van Six Album (193) was als vanouds bij soft Machine
een niet heel fraaie, aangenamer waren de foto’s van de bandleden
binnenin.
Niet heel verrassend is dat Hopper vervangen wordt door Roy
Babbington. Men kende hem inmiddels al langer en hij speelde al
mee op Fourth en Fifth. Babbington moest voor zijn bijdragen aan
Soft Machine wel wat meer oefenen op de basgitaar, tot dan speelde
hij vooral contrabas. Zijn basgitaarspel is erg geïnspireerd door
het werk van… Hopper! Volgens Babbington heeft Hopper een uniek en
heel herkenbaar geluid en de eerste bassist die dat voor elkaar
kreeg. Dat geluid wilde hij graag voor Soft Machine behouden, maar
natuurlijk voegde hij zijn eigen klangfarben toe door te kiezen
voor een zes-snarige basgitaar. In 1973 heel bijzonder, het was
voor het eerst dat ik daarvan hoorde. Voordeel is dat je er meer
hoog mee kan spelen, maar alsnog de diepte in kan gaan. Ik was
meteen fan van Babbington.
Nu zaten er plotseling drie ex-Nucleus-leden in Soft Machine en
was Ratledge de enige nog van het begin.
Met het nieuwe kwartet gaat de groep op tournee. Op 17 mei speelt
Soft Machine in het Congresszentrum in Hamburg. Het is een
optreden voor de NDR, de Norddeutscher Rundfunk. Men wil er een
bijzonder concert van maken en daarom worden Art Themen (sopraan-
en tenorsax) en – alweer een Australiër – Gary Boyle (gitaar)
uitgenodigd. Vooral die laatste toevoeging is een heel bijzondere,
immers na Volume One en Two is er geen gitaar meer opgedoken in
Soft Machine’s muziek. Themen’s naam klinkt wellicht niet meteen
herkenbaar, maar hij had gespeeld met grootheden als Jack Bruce,
Alexis Corner, Graham Collier en Ian Carr. Die laatste kennen we
van zijn band, ene Nucleus.
Het concert bestaat uit maar liefst vier delen. Een eerste deel
zonder, het tweede deel mét de gasten, het derde deel als ‘backing
band’ voor zangeres Linda Hoyle en het vierde deel – ook weer heel
bijzonder – een optreden van de groep mét Hugh Hopper. Hopper
voert met hulp van een aantal taperecorders zijn jongste
compositie, 1983, uit. Linda Hoyle maakte eerder deel uit van een
wat nu gezien wordt als cult-groep: Affinity. Die groep maakte één
prachtig, gelijknamig album (1970). Hoyle ging daarna op het
solopad, maakt één soloalbum, Pieces of Me (1971) met medewerking
van Jenkins, Marshall en ex-Nucleus leden Chris Spedding (gitaar)
en Jeff Clyne (basgitaar). De muziekwereld is niet zo groot.
Helaas doet haar microfoon het deze avond niet goed, dus dat deel
is na een vijftal nummers beëindigd. Het was meteen ook haar
laatste concert, daarna verdween ze geruisloos richting Amerika.
Het deel met Hopper is alleen te horen – audio only - op de
bijgevoegde DVD en dan nog slechts een deel ervan. Jammer, want de
zaal was zwaar onder de indruk van zijn bijdrage, dat is wel
duidelijk. Niet alles van het concert staat op de cd, ‘The Soft
Weed Factor’ staat wel op de DVD, maar moest vanwege plaatsgebrek
het veld ruimen op de cd…
Houden we over een cd met zestien composities, waarbij Themen en
Boyle meedoen op tien daarvan. Het eerste deel wordt goed
gespeeld. Ook met Babbington klinken de composities filmisch en
'gecomponeerd'. Het echte vuur komt in het tweede deel. Zowel
Boyle als Themen laten de muziek vonken. Er staat één nieuw nummer
op de cd, ‘Down the Road’. Die compositie zouden we op Seven gaan
horen, maar anders dan in deze uitvoering. Dit werk staat dan weer
niet op de DVD. Het kan verkeren. Het is hoe dan ook geweldig om
Soft Machine te zien! Dat maakt NDR Jazz Workshop opnieuw een
prachtige set en weer zo’n onmisbare schakel in het œvre van de
band, want die gitaar…
In juli vinden de eerste opnames plaats met Babbington als
bassist. De groep staat/zit weer in CBS Studios voor opnames van
wat later Seven zou worden. Rondom dit album is er van alles aan
de hand. Wat langzaamaan begint te detoneren is het geluid van
Ratledge’s Lowrey-orgel. Hij hanteert dat orgel al vanaf het
tweede album, maar om hem heen is er van alles veranderd aan
instrumentarium en klankkleuren. Natuurlijk weet de intelligente
Ratledge dat ook en zoekt andere wegen. Een vrije logische – dan -
is het kopen van een synthesizer. Die apparaten worden
langzamerhand goedkoper, populairder en bieden een scala aan
geluidsmogelijkheden. Ideaal voor Soft Machine zou je zeggen. Op
Seven is de synthesizer voor het eerst te horen.
Jenkins, een begenadigd componist, leidde de groep steeds meer
naar de gewenste thematische benadering, maar Jenkins is geen
Ratledge. Het gevolg was dat de soms toch wel grillige muziek van
Soft Machine langzamerhand meer ‘mainstream’ wordt. Weg zijn de
free-jazz-uitjes, “de pret” - zoals Hopper opmerkte. De meeste
tracks op Seven zijn van Jenkins. Sommige stukken zouden voor een
film kunnen geschreven kunnen zijn en zijn verbluffend mooi,
sommige stukken daarentegen wellicht wat saai door het gebrek aan
wild- of vrijheid. Jenkins was hier zijn pen/potlood al aan het
slijpen voor zijn zeer succesvolle, toekomstige Adiemus-project.
'Nettle Bed' is het openingsnummer en begint meteen met een nieuw
geluid, nieuw binnen Soft Machine tenminste, de klank van
Ratledge’s synthesizer. Hij laat een korte, maar typische en
herkenbare Ratledge-solo horen. ‘Carol Ann’ is het eerste
filmthema, een verstild en harmonisch stuk. Tijd om verliefd te
worden of te zijn, Jenkins schreef het voor zijn vrouw. Hoewel het
grootste deel van het album zoals gezegd gecomponeerd is door
Jenkins, volgen nu drie Ratledge-composities: 'Day's Eye', 'Bone
Fire' en 'Tarabos'. Samen zijn ze net iets meer dan zeven(!)
minuten lang, of moet ik zeggen: kort. Ratledge heeft natuurlijk
een stijl van spelen ontwikkeld, deze composities zijn er sterk
door beïnvloed, maar klinken net als zijn Lowrey-orgel dat hier
toch weer opduikt wat, uh... al te bekend. Bij 'D.I.S.' is het
tijd voor koebellen en percussie: John Marshall in de alpenweide.
'Snodland' neemt ons met elektrische piano en ruimtelijke klanken
mee terug naar het geluid van ‘Fifth’. 'Penny Hitch' is een wat je
een ‘klassieke Soft Machine track’ zou kunnen noemen: baritonsax,
hobo, elektrische piano en een langzaam meanderend thema. Maar
dan, daar is dat schreeuwende orgelgeluid weer! 'Down the Road' is
heel traag en maakt niet veel indruk totdat Babbington zijn
contrabassnaren beroert en ons enkele verrassende klanken geeft.
Seven eindigt met een Soft Machine-klaslokaal waarin de Duitse én
de Franse les te volgen zijn. Maar de repetitieve geluidspatronen
die over ons heen druppen kunnen beter aangeduid worden als een
'Amerikaanse les' met een grote dank aan Terry! Riley,
welteverstaan.
Voor veel mensen en culturen is Zeven/Seven of 7 een geluks- of
heilig getal. Het is echter niet het meest gelukkige album van
Soft Machine. Seven is vooral een licht album en ontbeert de
uitstraling van de vorige albums. Het heeft enkele goede momenten,
maar te weinig om een flinke indruk te maken. Achteraf bleek dat
Soft Machine’s geluksgetal geen nummer is! Vreemd? Wat 'acht' had
kunnen zijn, werd uitgebracht onder een ‘naam: Bundles. Een
fenomenaal album.
Na Seven gaat Soft Machine zoals na elk album gebruikelijk op
tournee door Europa. Aan het einde van de tournee besloot Soft
Machine het geluid van de band te veranderen door er nog een
muzikant aan toe te voegen. John Marshall vertelde zijn
bandgenoten dat hij er graag een gitarist bij zou willen hebben.
Toevallig was Allan Holdsworth (1946-2017/gitaren, viool) vrij.
Holdsworth had gespeeld bij… Nucleus (!), maar ook bij anderen,
waaronder een samenwerking van Alan Gowen (keyboards) en Jamie
Muir (percussie, ex-King Crimson) en de band Tempest met drummer
Jon Hiseman (Colosseum). Het eerste optredens met een vijfmansband
was in december 1973. Iedereen enthousiast. Jenkins begon zijn
composities te herschrijven en meteen nieuwe toe te voegen. In
januari ’74 was Soft Machine een soort herboren band, met een
frisse nieuwe inslag. Dat was net op tijd voor een zwaar
tourschema door Europa en de USA. Vervolgens even terug naar huis
voor wat rust en tot slot een wat kleinere tournee door het
Verenigd Koninkrijk en een in Zwitserland. Die laatste ging op het
laatste moment niet door vanwege problemen met het vliegtuig. In
juni was er een opnamesessie voor de BBC, achteraf de enige sessie
met Holdsworth in de band. Soft Machine speelde ‘North Point’,
‘The Man Who Waved at Trains’ en ‘Plain Bob’. Die laatste werd
meer bekend als ‘Hazard Profile’. Deze sessie, eigenlijk het
allereerste uitgebrachte optreden met Holdsworth is te horen op
een cd van HUX Records: “BBC Radio 1971-1974’.
In juli ’74 deed Soft Machine opnieuw een poging om in Zwitserland
te spelen en stond op het beroemde Montreux Jazz Festival. Dat
festival wordt veelvuldig gepromoot, muziek ervan wordt gefilmd en
is op tv te zien, vaak zelfs ver buiten Montreux. Tapes van Soft
Machine’s Montreux-optreden circuleren al jaren als bootleg of als
illegale DVD en het concert is ook al jaren te vinden op YouTube.
Cuneiform, langzamerhand dé thuisbasis voor Soft Machine’s
erfgoed, bracht in samenwerking met Eagle Rock (DVD) muziek als
film samen op één legale plek: Zwitserland, 1974. Cuneiform deed
haar uiterste best de geluidskwaliteit te verbeteren, maar toch is
er hier en daar sprake van wat vervorming, zeker op ‘The Man Who
Waved at Trains’ en ‘Peff’. Soms is het niet anders, toch? De
eerste verrassing is een lekker vet basgeluid. Ik hou er wel van.
Oude Soft Machine-albums klinken vaak wat ‘dun’ in geluid, het kan
ook anders… ‘Hazard Profile’ klinkt bijna als op ‘Bundles’, maar
soms gaat Holdsworth te snel voor zijn eigen vingers en verdwaalt
in zijn eigen solo. ‘Bundles’ heeft naast gitaar ook sopraansax
als Lowrey-orgelsolo's, maar die zijn niet bepaald het hoogtepunt
hier. In ‘The Floating World’ zingt (!) Holdsworth tot groot
plezier of ontzetting van het publiek, want dat gaat enorm te
keer. Ik denk van enthousiasme. De gemoederen bedaren als Roy
Babbington zijn bassolo laat horen. De solo, het geluid, is een
hommage aan oud-bassist Hugh Hopper. Het blijkt dat Roy inderdaad
heel goed raad weet met de pedalen. ‘Land of the Bag Snake’ wordt
met verve en gemak gespeeld. ‘Joint’ is een ‘gevecht’ tussen drums
van Marshall en synthesizer van Ratledge, Marshall wint.
In Italië was een zwembad in de buurt van het hotel waar de band
verbleef. Elke keer als er een trein passeerde stond er iemand op
en begon te zwaaien. Marshall zag het gebeuren en leverde daarmee
een uitstekende titel: ‘The Man Who Waved at Trains’. Jammer is
dat het nummer te leiden heeft van geluidsproblemen, net als
‘Peff’ dus. Meestal is het een uitstekende compositi. De band
begint te zwaaien, maar gaat in ‘Peff’ verloren in
geluidsopname-problemen. De trein is gepasseerd, John heeft
gezwaaid en is teruggekeerd naar zijn drumstel voor ‘L.B.O.’, zijn
tweede drumsolo. Het is een goede solo, omdat hij die in twee
stukken verdeeld en gebruik maakt van gongs, klokken en percussie.
Na een zeer korte ‘Riff’ is het concert voorbij. De band keert
terug voor een toegift en speelt ‘Lefty’. Het is een beetje
old-school Machine, met Lowrey-orgel en minimalistische accenten.
Nog meer old school klinkt in het laatste nummer: ‘Penny Hitch’,
het enige nummer dat ze spelen van Seven. De gitaarsolo geeft het
werk een heel andere dimensie. De host bedankt iedereen en in het
bijzonder John Marshall, die vijf jaar geleden al eerder met
Nucleus op het festival was geweest. Hij, Marshall welteverstaan,
had een blijvende indruk achtergelaten blijkbaar.
Het is fijn om het concert met deze band nu op zowel cd als dvd te
hebben, al zijn de beelden alleen gefilmd vanaf de linker- of
rechterkant van het podium.
Na dit concert keerde de band terug naar huis en bijna direct de
studio in om een nieuw album op te nemen.
Na Seven had CBS het wel gehad met Soft Machine. De groep werd
tegen het financiële licht gehouden endaarbij bleek dat er per
saldo hier geen winst te halen viel. Exit Soft Machine dus. Bij
het zoeken naar een nieuw label kwam de groep terecht bij Harvest
Records. Harvest was een zogenaamd ‘progressief rock label’, met
bands als… Pink Floyd. Een jazz-rock-groep voor een rocklabel was
enigszins gewaagd, maar met het geluid op het nieuwe album hoefde
men niet ongerust te zijn.
In juli ’74 zat de band in de studio, maar het album verscheen pas
op 22 maart 1975. Geheel onverwacht heet het nieuwe album niet
‘Eight’, maar krijgt een echte naam: Bundles (1975). Ook
onverwacht, er zit een prachtige hoes om het album. Geen nummer,
geen machine-achtige fantasietjes, nee, een kleurrijk kunstwerk
van een man die zijn duif loslaat. Symboliek is hier niet vreemd…
Anno 1975 was dit album in positieve zin shockerend. Je kreeg via
muziekbladen wel eens wat mee, maar over Soft Machine werd weinig
geschreven, internet was er nog niet, dus als er plotseling een
nieuw album in de bak stond bij de platenzaak was dat bijzonder.
De hoes was al bijzonder, maar eenmaal thuis viel ik zo ongeveer
van mijn stoel bij het horen ervan.
Bundles opent met kerkklokken en dan kan het duo
Holdsworth-Marshall los gaan, want die twee zetten hier de toon.
Dit album heeft veel, lange gitaarsolo’s en geeft Soft Machine’s
muziek een ongekende dynamiek. Voor het eerst is de pers
enthousiast, … “wat een frissigheid van die muffe machine.”
Ondanks dat is het een herkenbaar Soft Machine-album, inclusief
loops, het scheurorgel, alhoewel dat steeds minder wordt, en een
drumsolo van Marshall. De afsluiter, ‘Floating World’ is zo’n
loopstuk met bijdragen van Ray Warleigh op alt- en basfluit. Het
is het enige gastoptreden. Het album was niet van mijn draaitafel
te krijgen. Dat zegt wel iets.
Met een nieuw opgenomen album, dat overigens op dat moment nog
niet verschenen, is gaat Soft Machine weer op tournee. De band is
populair in Duitsland en doet daarom altijd dat land aan. Deze
tour brengt ze onder anderen in Bremen-Horn en daarvan doet het
album Floating World Live verslag. Een bijzonder verslag meteen
ook, het is het enige live-album met Holdsworth op gitaar. Het
concert vond plaats op 29 januari 1975, twee maanden voordat
Bundles er was. Het argeloze publiek kreeg hier nogal wat nieuws
te horen.
Op het programma slechts één oud werk, de rest is nieuw. Je hoort
aan de manier waarop de band speelt dat ze zin hebben om het
nieuwe materiaal te spelen. Misschien is daarom Floating World
Live zelfs nog beter dan Bundles? Dit concert wordt gespeeld met
passie, vuur, kracht en een studio-opname is dan toch iets uh…
netter. De set begint met ‘The Floating World’, minimal piano iets
dat klinkt als een blokfluit. Aan het eind wordt langzaam een
spanning opgebouwd door de percussie bijdragen van Marshall.
Echo’s! Holdsworth zet dan de zaak in beweging door zijn eerste
bliksemsnelle gitaarsolo. ‘Bundles’-tijd. Hij laat het tempo
zakken als hij ‘The Land of the Bag Snake’ nadert, maar in feite
geeft hij één lange solo. ‘Ealing Comedy’ is Babbington’s bassolo.
Soms speelt hij zijn 6-snarige bas als een ‘gewone’ gitaar en,
gelukkig voor ons, gebruikt hij soms ook het oude, vertrouwde
fuzzpedaal. Het klinkt geweldig. ‘The Man Who Waved at Trains’
blijkt plotseling een viool bij zich te hebben en die bespeelt hij
prachtig. Natuurlijk is dit Holdsworth. Die staat weliswaar bekend
als duivelsgitarist, maar kon ook uitstekend viool spelen. Jammer
is dat hij dat echter niet doet op Bundles, het album, dat had
waarschijnlijk net zo prachtig geklonken. In ‘Peff’ geeft Jenkins
een eerste hobo-solo. Het nummer eindigt niet zo dramatisch als op
het album. Door Holdsworth aan de line-up toe te voegen is Jenkins
plek wat minder dominant geworden. Dat geeft een evenwichtiger
geluidsspectrum. Ratledge, die schoon genoeg had van de klank van
zijn Lowrey-orgel speelt hier veelal een synthesizer, die is goed
te horen in ‘North Point’. Halverwege het concert horen we ‘Hazard
Profile’, maar alleen deel één. ‘J.S.M.’ is een lange drum- en
percussiesolo. Drumsolo’s zijn meestal te lang en daardoor zelfs
saai. Zelfs een uitstekend drummer als Marshall kan niet de volle
tien minuten blijven boeien. ‘Riff III’, de uitbreiding van de
‘Riff’s is bijna een funky track. Zo rond 1975 is dat niet heel
bijzonder en bijna gebruikelijk in de jazzrock. Met de funk gaat
Holdsworth in de versnelling ‘Song of Aeolus’ werd niet opgenomen
voor Bundles, maar verscheen een album later - met een andere
gitarist - op Softs. Hier blijkt dat het werk al langer meeging.
Opvolger John Etheridge doet het prima in de versie op Softs, maar
– sorry John – dit is de betere variant. ‘Endgame’ klinkt als een
groepsimprovisatie op een stevige ritmische basis. De rust in de
band en het publiek keert terug met ‘Penny Hitch’ en dan is het
concert voorbij. Het is een geweldig concert van een geweldige
band.
Deze Soft Machine-reïncarnatie was een sterke en levendige band
met enorme potentie. Maar, zoals altijd met Soft Machine, lag er
helaas weer een vertrek op de loer. De bijdrage van Holdsworth was
meer mensen opgevallen, hij werd veel gevraagd en kan echt niet
weigeren als zijn ‘held’, drummer Tony Williams, hem vraagt om in
diens band, Lifetime, te komen spelen. Gaat het eindelijk goed
krijg je dat. Eerst wordt Ollie Halsall (ex Tempest) overwogen als
vervanger, maar zijn nogal pittige karakter paste niet goed bij de
rest. Holdsworth zelf had John Etheridge (1948- /gitaren)
aanbevolen. Die speelde op dat moment blues-rock in Global Village
Trucking Company. De hele Soft Machine ging luisteren, maar ze
waren niet onder de indruk. Later belde Holdsworth met Etheridge
of Soft Machine al gebeld had? Nee, maar toen kwam hij erachter
dat de groep bij zijn concert geweest was. En niet onder de indruk
was geraakt. Oeps. Daarop belde Etheridge Soft Machine’s manager
en vroeg een herkansing oftewel een eerlijke auditie. Etheridge
kwam, repeteerde met Soft Machine, Marshall sprak aan het eind
"You'll do" en dat was het. Etheridge kreeg een dubbele taak, hij
moest snel de partituren leren, maar moest tevens zijn eigen
solostijl ontwikkelen. De muziek, de band, had een sterke gitarist
nodig, iemand die kan vlammen in de solo’s, maar ook technisch
uitstekend kan spelen.
Dat hij best snel ingespeeld was horen we op British Tour Live ’75
(2005). Etheridge speelt dan ongeveer een half jaar met Soft
Machine. Holdsworth speelt soms wat agressiever, waar Etheridge
wat melodieuzer en zachter is. Toch past Etheridge’s gitaarstijl
prima in Soft Machine.
British Tour Live ’75 opent met ‘Bundles’ en ‘Land of the Bag
Snake’. Net zoals Holdsworth het deed op Floating World Live
breidt Etheridge beide composities aaneen met één lange, mooie
gitaarsolo. ‘Out of Season’ is een nieuw werk dat later opgenomen
zou worden voor het album Softs. Karl Jenkins heeft zijn sax en
hobo aan de kant gezet. Hij vond dat die niet meer in het nieuwe
geluid van de band hoorden en richt zich daarom nu alleen op zijn
keyboards en het componeren. Een vreemde gedachte, want de groep
bleef om blazers vragen… ‘Out of Season’ is een wat 'clean'
nummer, misschien zelfs iets te lang om indruk te maken. ‘The Man
Who Waved at Trains’, zwaait nu met een gitaar. Eerder speelde
Holdsworth viool, maar Etheridge kan dat niet, dus horen we een
gitaar. Ratledge is nog niet van zijn Lowrey-orgel af, maar het
best specifieke geluid klinkt nu anders, meer ‘gesynthetiseerd’.
Dit geluid horen we meer op deze disc. In ‘JVH’ speelt hij volop
met de synthesizer en vliegen de bliepjes en boeren je om de oren.
‘The Floating World’ is dit keer een klein wereldje, gespeeld op
twee piano's. Het werk is de opmaat voor ‘Ban Ban Caliban’. Dat is
een sterk, ritmische compositie van Jenkins. Ratledge en Etheridge
geven hun solo's, maar het nummer blijft nog niet echt hangen.
‘Sideburn’ is Marshall’s nieuwe ‘J.S.M.’, het is een (te) lange
drumsolo. Gelukkig voor iedereen start ‘Hazard Profile’. Dit keer
wordt de suite helemaal gespeeld. Nu is goed te horen wat
Etheridge met zijn gitaar kan, hij zet hier een sterk staaltje
virtuositeit neer . In ‘Hazard Profile Part Five’ laat Ratledge
zijn synthesizer los wat leidt tot een climax in het werk. Na al
dit heftige gedoe is het tijd voor (soft) romantiek met het
prachtige ‘Song of Aeolus’. Maar niet lang, want daar is ‘Sign of
Five’, een groepsimprovisatie met een aantal mooie solo’s. Al met
al is British Tour Live ’75 een prima album van weer een andere
versie van Soft Machine.
Met de tweede John in de band begint men begin 1976 aan de opnames
voor een volgend studio-album. Ratledge is inmiddels moe van het
componeren (dat was al duidelijk) de drukte van de tournees en al
dat gewissel in de band. Hij is in aanvang nog bij de
opnamesessies, maar houdt zich afzijdig van het hele gebeuren en
zegt nauwelijks iets. Uiteindelijk kondigt hij zijn vertrek aan.
Daarmee verdwijnt het enige originele lid van de groep. In soft
Machine werd niet veel gepraat, overlegd of uitgezocht, dingen
gebeurden of men liet het gebeuren. Zo ook het vertrek van
Ratledge. Gezien het verleden en de vele wisselingen gaat de naam
Soft Machine geruisloos over naar de dan spelende leden, overigens
met goedkeuring van Ratledge. Niet heel onterecht, vergelijk je
The Soft Machine (het album) One met Bundles dan zijn er
nauwelijks overeenkomsten, niet in naam en niet in muziek. Door
het terugtreden van Ratledge wordt Jenkins de belangrijkste
componist en toetsenist, maar gezien de geringe bijdragen van
Ratledge was hij dat eigenlijk al. Om zijn eerdere afwezige
blaaspartijen toch weer op te vangen wordt Alan Wakeman (1947-
/saxen, inderdaad, de neef van Rick) aangetrokken.
Softs (1976) wordt het negende album. In feite gaat het verder
waar Bundles ophield. Softs ligt over het algemeen iets
makkelijker in het gehoor, met Ratledge is de laatste dwarsigheid
de band uit. Ratledge doet nog wel mee met zijn synthesizer op
twee stukken: ‘Ban-Ban Caliban’ en ‘Song Of Aeolus’. Dat zijn de
tracks die het meest herinneren aan Bundles.
Softs begint met 'Aubade'; een sopraansax/akoestisch gitaar-duet
dat leidt tot een filmachtige intro (Jenkins doet het weer) van
'Tale of Taliesin'. Halverwege het nummer schakelt de band in een
andere versnelling met heftig gitaarspel van Etheridge. 'Ban-Ban
Caliban' laat je dansen en je gelukkig voelen. Geweldige track.
'Aeolus' begint met wind en repetitieve laagjes om over te gaan in
een bijna emotionele gitaarpartij met op de achtergrond drums
gehuld in echo’s. Het is een vertolking van het film noir
sfeertje, ’s nachts in de regen op straat lopen, de nacht in op
zoek naar de liefde?. 'Out of Season' is een wat eenvoudig nummer
in typische Jenkins-stijl, weinig solo’s hier. 'Second Bundle'
verwijst natuurlijk naar het vorig album. Het is vloeiend,
minimalistisch en leidt tot Marshall’s vaste traditie van een
percussie/drumsolo. Dit keer bouwt hij het werk op naar een
krachtig duet met de andere John in de 'Camden Tandem'. Tijd voor
pauze met 'Nexus' en daar is dan plotseling een… funky geluid.
'One over the Eight' (hoe origineel) is een dance-fusion nummer
met tenorsaxaccenten. Echter halverwege het dansfeest lijkt men
zich te bedenken dat “oeps, we are Soft Machine”, neemt
gitaar-John het over en wordt de muziek wat wilder. ‘Softs’
eindigt met een rustige, akoestische gitaartrack 'Etika'.
Niet iedereen was te spreken over dit album, de critici vonden het
niets, maar dat vonden ze altijd al, maar nu kregen de fans het
ook moeilijker. Geen Ratledge en een geliktere machine. Zou dit
wel goed gaan? Het werd ook een beetje stil rondom Soft Machine…
Anno toen (1977) was Triple Echo, drie lp’s, en een fraai boekje
op lp-formaat een niet te missen schatkist. Tal van juweeltjes
kwamen hier boven, zoals de eerste single, songs van de
Gomelsky-albums en een dwarsdoorsnede van de jaren Soft Machine.
Heel prettig vond ik de tweede lp: live stukken met het septet(!):
‘Esther’s Nose Job’ en de ‘suite’:
‘Mousetrap/Noisette/Backwards/Mousetrap Reprise. Ook de ‘Moon in
June’-uitvoering is geweldig, maar dat komt vooral door de bijna
breekbare zangpartij van Wyatt. Het is de BBC-versie die ik
hierboven al beschreef. In 1977 hoorde ik die voor het eerst! Het
laatste livestuk, ook weer een soort suite is met het kwartet met
Dean: ‘Slightly All The Time/Out Bloody Rageous/Eamonn Andrews’.
Van dit soort platen word ik altijd blij en heb die dan ook
talloze keren gedraaid. Maar ja, dan hebben we het wel over die
goeie ouwe Soft Machine.
Hoe het met de nieuwe Soft Machine stond hoorden we voor het eerst
op Alive & Well-Recorded in Paris (1978), een album in een
karakteristiek lelijke hoes. De vraag doet zich meteen voor of dit
nog wel een Soft Machine album is, want – opnieuw – was er
tussentijds nogal wat gebeurd. Wakeman was al vrij snel opgestapt
en opgevolgd door Ray Warleigh. Die hield het niet lang vol en
stapte op, zo ongeveer tegelijkertijd met Babbington. De
financiële situatie van Soft Machine was nooit een rooskleurige,
maar ook dat was niet iets waar men mee bezig was. Achteraf had
men dat moeten uitzoeken en was duidelijk dat het management het
meeste achterhield. In feite was er genoeg geld, verdienste, maar
de heren van Soft Machine kregen dat niet te zien. Babbington met
vrouw en gezin kon niet langer tegen de onzekere financiële
situatie en koos ervoor studiomuzikant te worden, een zekere en
goed betaalde baan. Babbington wordt een tijdlang vervangen door
Percy Jones, de bassist van Brand X. Het eerste nieuw lid is Rick
Sanders (1952- /viool). Marshall had hem horen spelen en daarbij
net zelf een album gemaakt met violist Zbigniew Seifert en Charlie
Mariano. Met hem als een belangrijk solist klinkt Soft Machine
even net zo als The Mahavishnu Orchestra. Jones had verplichtingen
aan Brand X en kon niet meer blijven. Weer bracht Marshall het
nieuwe lid in: Steve Cook (1948- /bas). Cook was bekend van Alan
Gowen en Gilgamesh en Seventh Wave met Peter Lemer. Curieus in de
historie van Soft Machine was dat Cook op één en dezelfde dag
gevraagd werd voor Soft Machine en Nucleus!!! Ian Carr was niet
blij met Cook’s afwijzing. Ondertussen ging iedereen zijn eigen
gang en was Marshall veelvuldig te vinden in Duitsland als drummer
bij Eberhard Weber. Etheridge deed een tournee met de Franse
violist Stéphane Grapelli. Uiteindelijke regelde producer Mike
Thorne, een echte Soft Machine-fan, een aantal optredens,
waaronder die in Parijs.
Alive & Well is een opname van het concert in Parijs, Theatre
Le Palace, Montmartre. Het is een samenstelling van vier concerten
uit juni 1977. Een en ander verliep niet gladjes namelijk. De
titel moet misschien niet te serieus genomen worden, want de plaat
heeft weliswaar over het algemeen een Soft Machine-achtig geluid,
maar het is niet meer het indrukwekkende of levendige van
voorheen. Daarbij zou de eindtrack, ‘Soft Space’, als begeleiding
kunnen dienen voor Donna Summer. Het nummer doet in niets onder
voor Giorgio Moroder’s ‘I Feel Love’. Niet bepaald Soft Machine
toch? De kleine letters goed gelezen? Mike Ratledge: “synthesizer
and programming on 11”, dat is die Soft Space… Hm…
De meeste nummers op Alive & Well zijn geschreven door Karl
Jenkins. Het originele album begint met 'White Kite', een
vloeiende, minimalistische track die opbouwt naar een gitaarsolo
in het tweede nummer: 'Eos'. Die gitaar klinkt niet lang, want de
muziek switcht naar een nogal funky 'Odds, Bullets and Blades -
part 1'. Deel 2 is niet meer van hetzelfde, integendeel, dat deel
gaat richting de zwaardere jazzrock en bevat een flitsende
gitaarsolo. Tijd voor rust en romantiek met het keyboard gedreven
'Song of the Sunbird'. 'Puffin' heeft wederom een zware rockgitaar
terwijl 'Huffin' meer klinkt als Odds etc. Part 2 met daarin een
aantal mooie, zelfs wilde vioolpassages van Sanders. 'Number
Three' (tellen is altijd een goede eigenschap geweest in deze
band) is een akoestische gitaarsolo in allerlei stijlen. De
'Nodder' klinkt bekend, het is Soft Machine's meest complete track
met ruimte voor een solo(tje) van eenieder. In 'Surrounding
Silence’ geeft Ric Sanders de ruimte om een solo te geven en dat
doet hij met een oosterse touch. 'Soft Space' krijgt in mijn
optiek dus een absolute mislukking. Toen ik dit in '78 hoorde,
schrok ik echt en vond zelfs ik het tijd om afscheid te nemen van
deze band. Bizar is dat Harvest juist dit nummer single uitbracht.
Hadden ze een hit verwacht? Dan was het publiek behoorlijk op het
verkeerde been gezet. Ik was verbijsterd. Soft Machine gaat Donna
Summer …
In 2010 bracht Esoteric Records het album opnieuw uit op cd en
voegde er zowaar een bonusschijf aan toe met nieuwe en extra
tracks. Een originele master tape was inmiddels teruggevonden en
daar stond nog van alles op. Sommige werken live, sommige studio
leftovers. De extra cd gaat van start met 'K's Riff', een zwaar
klinkend nummer met viooltoevoegingen en een fijne gitaarsolo.
John Etheridge is hier op zijn best. De 'Nodder' is een andere
versie, een andere dag, van het nummer op cd 1. 'Two Down' is een
blaassessie met alleen gitaar en drums, hunter en the hunted. Dat
geluid hebben we al eerder gehoord. 'Spraunce' heeft een 'Brand X'
(de jazz-rockband) gevoel. De track werd geschreven door Steve
Cook en Peter Lemer. Cook geeft hier een geweldige vioolsolo.
'Song of Aeolus' verscheen ook op Softs en is een makkelijke track
en opnieuw met een levendige gitaarsolo. 'Sideburn' is de
verwachte drumsolo op een manier waarop alleen Marshall dat zou
kunnen. Geweldig en bedankt! 'Tale of Taliesin' en 'Organic
Matter/One over the Eight' zijn beide te vinden op Softs. Live
uitgevoerd is de ‘Tale’ een furieuze track met heftige gitaarsolo.
John Etheridge blijkt al met al de sterkste speler op deze cd’s te
zijn. Net als bij cd één eindigt schijf twee met discodans, Soft
Space, bewerkt voor single release en de achterkant in
discoversie. Zappa zou zeggen: “I’m a Dancing Fool” .
Na Parijs ging iedereen weer verder waar men mee bezig was en dat
beviel wel. Zonder enig overleg of afspraak doofde Soft Machine
langzaam uit. Jenkins: There was never any formal discussion about
breaking up. We’ve yet to have that discussion!” Niet formeel,
maar…
Ondertussen wisten wij van niets. Ja, het was stil, heel stil,
verdacht stil, rondom the Soft Machine. Er stond toch al weinig in
de muziekbladen, nu helemaal niets meer. Is de groep opgeheven?
Niemand weet het. In 1983 sta ik in een platenzaak in Breda in een
wat vreemde stemming nadat net mijn relatie afgelopen is. Ik trek
daar een lp uit de bak: Land of Cockayne- Soft Machine. Inderdaad
met Jenkins en Marshall, maar ook met Holdsworth. Ik geloof mijn
ogen niet, maar heb meteen ook vraagtekens erbij. Is dít echt Soft
Machine? Geheenl tegen mijn gewoonte in vraag ik of ik een stuk
mag horen. Dit ‘Luilekkerland’ blijkt inderdaad niet echt Soft
Machine, maar mensen onder die paraplu leveren wel een sfeervolle
plaat die prima past bij mijn treurige stemming. Zeker als ik het
heb over de openingstrack: ‘Over ’n Above’ die stopt en begint en
stopt en oneindig lang lijkt te duren. Het album stikt van de
strijkers en wordt genoemd als werk van Jenkins en Marshall.
Echtetr neemt Jenkins alle composities voor zijn rekening, speelt
keyboards, Synclavier en dirigeert het studio-strijkensemble.
Hoe kwam dit album tot stand? Mike Thorne, producer van Alive and
Well, vond de muziek van Soft Machine prachtig, zelfs zo dat hij
Jenkins benaderde met de vraag om een nieuw album te realiseren.
Met een klein budget kreeg Jenkins de kans om voor een orkest te
schrijven en te oefenen met dirigeren. Dat was zijn grote liefde
en nu kreeg hij de kans. Het moest gezegd, Jenkins had er veel
plezier in. Hij vroeg Marshall en die, op zijn beurt, vroeg Jack
Bruce (Cream) voor de baspartijen. John en Jack hadden in het
verleden (1969) samengewerkt aan Marshall’s eerste album Song for
a Tailor. Zowel Jenkins als Marshall benaderden andere vrienden en
studiomuzikanten voor hun hulp bij deze speciale gelegenheid:
Allan Holdsworth (gitaar), Ray Warleigh (altsax, basfluit), Dick
Morrissey (tenorsax), Alan Parker (ritmegitaar), John Taylor
(Fender Rhodes, en hoe), Tony Rivers (achtergrondzang), Stu Calver
(achtergrondzang) en Jerry Perry (achtergrondzang).
We betreden het Land van Overvloed (de letterlijke vertaling) met
'Over and Above'. Een track met een hypnotiserend thema. Voor mij
heeft het nog steeds dat melancholieke gevoel van toen. 'Lotus
Grooves' begint met gongs en klinkt een beetje als Weather Report,
maar aan de andere kant is het meer een soundtrack voor een film.
Het is een prima track. Nog meer verdriet komt met ‘Isle of the
Blessed’; wolken van violen zweven over je heen. Er lijkt veel aan
de hand, maar uiteindelijk is het niet zo indrukwekkend hoor.
'Panoramania' is het eerste nummer dat vonkt en hier ook echt
nodig is. Er is een prima Fender Rhodes-solo van weer een andere
John (Taylor). Achter het gesynthetiseerde 'Crystal Curtain'
gebeurt niets en zijn de gordijnen gemaakt van dun, doorzichtig
materiaal, het is gewoon een intermezzotrack om je naar het
minimalistische 'Palace of Glass' te brengen. De meeste Soft
Machine-albums zijn deels beïnvloed door Terry Riley met minimal
music. Dus daar gaan we weer. In een Amerikaanse bui is het tijd
voor enkele Streets of San Francisco-adapties: 'Hot Biscuit Slim';
gewoon een of ander Funky Amerikaans filmmuziekthema. 'Velvet
Mountain' is het einde van dit filmthema, gedrenkt in violen, met
tranen uit Holdsworth’ gitaar. Voor mij het hoogtepunt van dit
album, iets met regen en voorbije relaties. De gitaar huilt mee.
'Sly Monkey' heeft lijkt wel wat op de muziek van Bundles, maar
misschien is dat meer Holdsworth’ verdienste. ‘Land of Cockayne’
eindigt met 'A Lot of what you Fancy' en dat is precies wat het
is: een echt slotnummer.
Land of Cockayne werd vooral door mijn stemming een beetje
nostalgisch afscheidsalbum. Er staan prachtige stukken op, vooral
als het gaat om het filmische aspect, daar was Jenkins altijd al
goed in. Maar, eerlijk gezegd, is dit nou niet bepaald een écht
Soft Machine album, het is allemaal veel te glad gestreken. Soms
letterlijk. Het Land van Overvloed was al met al misschien iets té
overvloedig…?
Soft Machine stond in juli/augustus 1984 nog een week in Ronnie
Scott’s. Scott deed er alles aan om de band te ondersteunen en
ziet de groep graag terugkeren. Op het podium staan, naast Jenkins
en Marshall: Ray Warleigh, John Etheridge, Dave Mc Crae
(keyboards/ex- Matching Mole) en Paul Carmichael (basgitaar).
Ronnie Scott wilde zelfs nog concerten buiten zijn club regelen,
maar vanuit de band kwam er weinig respons. Deze reeks concerten
vormden daarmee de laatste gelegenheid iets van Soft Machine
horen. Jammer dat daar geen opnames van zijn…
Maar in muziekland is voorbij nooit voorbij. De meeste ex-Soft
Machine leden bleven actief in de muziek, sommige in jazz-land,
anderen gingen commercieel, zoals het onverwachte duo
Ratledge-Jenkins die een firma begonnen voor muziek bij reclames
en andere, korte films. Jenkins verraste de wereld met zijn
Adiemus-project. Klassiek en zang, maar zonder woorden. De muziek
wordt gezien als ‘new age’. Overigens, het eerste deel, Songs of
Sanctuary (1995) maakte hij in samenwerking met Ratledge.
Na een lange periode van stilte ontstonden dwarsverbanden in
onverwachte combinaties van mensen di in Soft Machine gespeeld
hadden. Bands die daarom altijd wel iets meekregen van de
geschiedenis door de toevoeging ‘Soft’, zoals Soft Heap en Soft
Head. Beide bands zijn met Hopper en Dean en daarbij Alan Gowen
(keyboards) en Pip Pyle (drums). De naam ‘heap’ komt van
Hugh-Elton-Alan-Pip. Pyle (o.a. ex-Hatfield & the North) heeft
echter nog verplichtingen aan National Health (de ‘opvolger’ van
Hatfield) en wordt vervangen door Dave Sheen. De naam past nu niet
meer en wordt daarom Soft Head, immers P=D. Daarna rommelt het,
Pyle komt terug, Hopper gaat, John Greaves (Ex- Henry Cow/National
Health) komt, Gowen overlijdt en in zijn plek komt Mark Hewins
(gitaar). Van beide bands verschijnen in totaal vier cd’s: Soft
Heap (1978), A Veritable Centaur !983), Al Dente (1978) en Rogue
Element (1978). Stuk voor stuk jazzbands met flarden Soft Machine.
Polysoft is een eenmalig Franse project, opgezet als eebetoon aan
Soft Machine. Met een speciaal optreden van Elton Dean en Hugh
Hopper maakt deze ‘groep’ één album: Tribute to Soft Machine
(2003).
Andere bands zijn Soft Mountain en Soft Bounds, allebei met Hopper
en Dean, maar ook bands in verschillende samenstellingen. Van
allebei zijn er cd’s: Soft Mountain (2003), respectievelijk Live
at Le Triton (2004).
Een heel tijdelijke band is Soft Ware. Daarin spelen Hopper, Dean,
John Marshall en pianist Keith Tippett. Deze band bracht het niet
tot een album, maar wel tot een kettingreactie…
Want door Soft Ware ontstaat in 2002 een eerste opleving van een
‘nieuwe’ Soft Machine. De Amerikaan Chris Hoard was fan van Soft
Machine en had na een concert van Allan Holdsworth contact met hem
gekregen. Hij interviewde Holdsworth een aantal keer en
uiteindelijk werden het vrienden. Een kennis van Hoard is Ken
Kubernik. Kubernik houdt van alle muziek uit de ‘Canterbury’ scene
en heeft net als Hoard daar het een en ander over geschreven.
Parallel had een andere fan, Leonardo Pavkovic, contact met Elton
Dean. Pavkovic had iets gelezen over de band Soft Ware, met daarin
dus Dean, Hugh Hopper, John Marshall en pianist Keith Tippett.
Soft Ware had een eenmalig optreden gegeven, maar het leek
Pavkovic geweldig als Soft Ware ook een concert kon geven in
Amerika. Hij stelde het aan Dean voor en die wilde wel, de rest
ook, alleen Tippett zag het niet zitten. Zou dan misschien Mike
Ratledge niet willen komen? Bijna een jeugddroom lag binnen
handbereik, maar Ratledge had er geen zin in. Geen oude koeien
etc.
In september 2000 is het jaarlijkse Progfest in Los Angeles, dat
jaar zelfs met een heel bijzondere band, onze eigen
Supersister(!). Pavkovic is aanwezig en staat er wat hardop te
oreren over Soft Machine. Daarop wordt hij aangesproken door Ken
Kubernik die toevallig (?) langsloopt. De twee gaan daarna
uitgebreid met elkaar in gesprek. Zo hoort Pavkovic dat Kubernik
bezig is met een nieuw project met Holdsworth en Kubernik hoort
van Pavkovic’s plan om Soft Ware naar Amerika te halen. Pavkovic
is dan al bezig met het opzetten van een eigen platenlabel met als
naam ‘MoonJune’, natuurlijk afgeleid van Robert Wyatt’s song ‘Moon
in June’.
Pavkovic heeft nogal wat relaties in de muziekwereld, waaronder de
Japanner Tatsurou Ueda. Ook die kreeg het verhaal van Soft Ware te
horen en vertelde dat Soft Machine in Japan erg populair was. Dat
niet alleen, Ueda kende iemand in Japan, Masa Matsuzaki, hoofd van
Universal Japan, die bereid was niet alleen een tourneetje in
Japan te regelen, maar ook een album van een mogelijke Soft
Machine reünie te realiseren. Vervolgens worden er over en weer
vragen gesteld en komen Pavkovic, Kubernik en Hoard samen met
Holdsworth bij elkaar om over dat plan te spreken. Als Holdsworth
gevraagd wordt of hij met Dean, Hopper en Marshall in een Soft
Machine reünieband wil spelen is zijn antwoord: “You mean John
fucking Marshall. THE John fucking Marshall, one of the greatest
drummers in the world?” Inderdaad, die dus. Daarmee was de zaak
snel geregeld, alleen moest de naam Soft Ware wel wat anders. Na
wat denken werd dat Soft Works.
Zo kwamen er musici bij elkaar die nooit samen in een of andere
Soft-Machine -samenstelling samen gespeeld hadden, tenminste niet
allemaal tegelijk. Elton Dean en Hugh Hopper hadden samen
gespeeld, net als Dean en Marshall, Hopper en Marshall en Marshall
en Holdsworth. Marshall is dus de enige die met iedereen gespeeld
had. Aangezien drie van de vier leden in Londen woonden werden de
opnames voor een nieuw album daar ook gepland. Ze vonden plaats in
juni 2002. De licentie ervan ging natuurlijk naar Japan, want daar
waren ze met het geld over de brug gekomen. Na wat overdubs in Los
Angeles verscheen begin 2003 het album Abracadabra in Japan in een
plezante hoes. De rest van de wereld moest nog wachten tot juni
2003, waar het album in een totaal andere en spuuglelijke hoes
verscheen. Je vraagt je af wie zoiets bedenkt? Aan de andere kant,
daar was Soft Machine ook wel goed in, dus dat past wel…
Ondertussen ging Soft Works op tournee. Het eerste concert was op
18 augustus 2002 in Seattle, daarna volgden vier concerten in
Japan (2003), drie in Tokyo en één in Osaka. De Tournee werd
afgesloten met vijf concerten in Italië (2004), daarna viel het
tijdelijk verband uit elkaar. Maar er lag wel een nieuw album en
was een zaadje geplant voor een nieuwe start.
Soft Works speelt – natuurlijk - muziek in de geest van Soft
Machine. Op Abracadabra staat echter geen enkel oud nummer, alles
is nieuw. De sound wordt vooral bepaald door het lyrische spel van
Dean en juist die sound doet je terugdenken aan de Soft Machine
van weleer. Holdsworth speelt een soort waaierende gitaarpartijen
met helder spel. Ik mag het niet zeggen maar het doet me wat
denken aan het spel van Pat Metheny, tenminste qua klankkleur.
Hopper en Marshall zorgen voor een uitstekend fundament, waarvoor
Hopper niet eens zijn fuzz-pedaal nodig heeft.
Of het zo bedoeld is weet ik niet, maar het album begint met de
twee langste werken, waarop ze langzamerhand korter worden. ‘Seven
Formerly’ is ruim tien minuten, ‘First Trane’ (John ‘Trane’
Coltrane?) duurt 11:33. Het laatste werk ‘Madame Vintage’ is met
net geen vijf minuten he kortst. Abracadabra is een mooi album in
de geest van, bovendien een dat prima aansluit op de rest van de
collectie.
Na de enige tournee gaf de immer rusteloze Holdsworth aan een
andere weg op te willen, op zoek naar nieuw avontuur. Gelukkig had
iemand opnames gemaakt. Technicus Mark Wingfield gaat ermee aan de
slag, maar schrikt zich lam. De drums waren te hard, de gitaar te
zacht, het totale geluid dof, modderig, in de verte en met teveel
‘knallen’ in het laag. Wingfield kreeg de opdracht van Pavkovic
deze historische opnames zo te bewerken dat ze ‘luisterbaar’
zouden worden. Een helse taak en hij had dan elke, bekende
techniek nodig er iets van te bakken. Dank Mark Wingfield. Er
blijkt zelfs genoeg materiaal voor twee cd’s: Abracadabra in Osaka
(2020). En, oh ja, dit keer wél een prachtige hoes en mooie foto’s
van de bandleden.
Abracadabra in Osaka is een prachtig album, beter nog dan de
studio-opnames van Abracadabra. Sfeervoller, echter, eerlijker.
Live bleek dat we wel klassiek werk op het menu stond: ‘Calyx’
(eigenlijk een Matching Mole compositie), ‘Kings & Queens’,
Has Riff’ en ‘Facelift’. Klassiek, maar niet versleten of
verouderd. Het klinkt gewoon goed en past nog steeds in de tijd,
zeker op de manier zoals de werken uitgevoerd worden.
Dean, Hopper en Marshall waren enthousiast over de aanpak.
Holdsworth was dan wel vertrokken, maar zij wilden eigenlijk wel
door. Zijn opvolger? John Etheridge! Het is daarmee de tweede keer
in Soft Machine’s geschiedenis dat Holdsworth opgevolgd word door
Etheridge. Een toch wel grillige speling van de
herhalingsgeschiedenis. Met Etheridge in de groep wordt de naam
van de band, Soft Works, veranderd in het misschien wel meer
toepasselijke Soft Machine Legacy.
Het debuutconcert van Soft Machine Legacy is in Zaandam, of all
places. Op 10 mei 2005 staat de band in De kade. Het concert wordt
opgenomen, opnieuw van het soundboard (de mixing console). Aan de
knoppen zitten mede-organisatoren Henk Weltevreden en Bert König.
Gelukkig klinkt de opname meteen beter dan die van Soft Works in
Osaka. Hugh Hopper neemt de eindmix ter hand en uiteindelijk
krijgen we het verslag van dit concert op de cd Soft Machine
Legacy Live in Zaandam (2005). In de bijsluiter is te lezen dat
dit slechts een deel van het concert is, maar we krijgen alsnog
een uitstekende indruk.
Net als bij Soft Works houdt de Legacy zich vooral bezig met nieuw
werk en een kleine portie klassiekers. Op de cd uit Zaandam horen
we als enige gouwe ouwe ‘Kings and Queens’, de rest is nieuw en
gecomponeerd door zowel Hopper, Etheridge als Dean. Dean als
Etheridge zijn duidelijk aanwezig. Dean natuurlijk met zijn mooie
en vaak lyrische solo’s , Etheridge met vurig gitaarwerk. Zijn
gitaar klinkt scherp en helder, minder gesynthetiseerd dan die van
Holdsworth in Soft Works. Dat geeft de groep een heel andere
dynamiek, vlotter zou ik zeggen. ‘Two Down’ is een soort oud
vertrouwd drum-gitaar duel tussen Etheridge en Marshall. Ze zijn
hun streken nog niet verloren die twee. ‘Kings & Queens’ met
gitaar klinkt niet eens heel vreemd. Zo blijkt maar weer dat Soft
Machine’s muziek behoorlijk flexibel is.
De samenwerking en de paar concerten vielen bij iedereen in goede
aarde en werden er plannen gemaakt voor een nieuw studio-album. De
opnames daarvoor vonden plaats op 4 en 5 september 2005 in Londen.
Snelle jongens die van the Legacy, andere bands hebben weken nodig
om iets op te nemen. De uiteindelijke mastering vond plaats in
januari 2006 in Japan. Vervolgens werd in 2006 het nieuwe album,
simpelweg Soft Machine Legacy genaamd, uitgebracht. En, helaas
voor Fernando Natalici, opnieuw in een oerlijke verpakking. Als
dit de verbeelding is van een zachte machine is? Waarom moet
zoiets überhaupt verbeeld worden?
De muziek dan maar. Twaalf nieuwe composities, sommigen zijn
groepscomposities, andere van de respectievelijke leden. De meeste
composities, met uitzondering van ‘Twelve Twelve’, zijn relatief
kort. Het album opent met een ferme gitaarpartij van Etheridge op
een net zo ferm ritme. Na het thema gaat Etheridge los en zitten
we inderdaad bij de jazzrock/fusion van Soft Machine. Ik hou best
van die wat agressievere gitaaraanpak. Achter ‘Ratlift’ staat,
naast die van de vier heren, de naam van oudgediende Mike Ratledge
als componist. Door de pianopartij wordt je meteen
teruggepropellerd (kijk eens naar die auto op de hoes) naar de
goeie ouwe tijd van weleer. Lag deze compositie nog in de kast op
het schap, of is het een fusie van oud en jong? Mooi nummer.
‘Fresh Brew’ kan zomaar verwijzen naar ‘Bitches Brew’ van Miles
Davis. Ik hoor wel wat ‘overeenkomsten. ‘Theta Meter’ is een wat
experimenteler stuk, met wat echo’s en ‘distant drums’. Het album
sluit rustig af met ‘Strange Comforts’, maar dan is ondertussen al
heel wat langs je oren gekomen.
Het nieuwe album kwam pas in 2006, maar op 12 december 2005 kon
het publiek in The New Morning, Parijs, al een deel ervan horen.
Het concert werd gefilmd en op dvd en later op 2cd uitgebracht.
Bij de dvd zit als extra een interessant interview met de band.
Dit concert, zo lezen we op de hoes, was ter ere is van de
veertigste verjaardag (?). Ik weet niet waar hun telling begint,
volgens mij bestond bestond Soft Machine (Legacy) in 2005 37 jaar.
Maar, het is zoals Daniel Farhi op de bijsluiter schrijft: “De
wangen zijn roze, de hoofden doorspekt met grijs (haar), maar
vrijheid is tijdloos.” En dan hebben we het over de vrije, jazzy
kant van Soft Machine’s muziek, want die is er anno 2005 nog
steeds en het klinkt ook nog steeds goed.
Achteraf werd het een memorabel concert, niet alleen door het
optreden, het blijkt namelijk het laatste concert van Elton Dean
te zijn. Hij overleed niet lang erna op 8 februari 2006. Het
concert in The New Morning wordt dan ook aan hem opgedragen.
De set, cd1, begint met een lange ‘Ash’ van John Etheridge. Veel
gitaarwerk, mooie saxsolo van Elton Dean en wat horen we daar, de
fuzzbas! Toch een beetje het signatuurgeluid van Hugh Hopper. Dean
schittert in zijn compositie ‘Seven for Lee’. ‘1212’ van Hopper
begint rustig, maar bouwt op naar een climax met veel gitaar. Het
publiek is blij. De laatste compositie op deze cd is ‘Baker’s
Treat’. Rustig nummer waar meesterdrummer John Marshall pas
halverwege invalt. Etheridge eert de oude jazzgitaristen met mooie
akkoorden. De tweede set, cd2, opent met twee ‘oudjes’: ‘Has Riff’
en ‘Kings & Queens’. De eerste heeft een lang gitaarintro, pas
na een minuut of acht klinkt het ‘Riff’-thema. ‘Kings &
Queens’ is altijd goed en blijft na al die jaren – het stuk komt
uit 1970 - overeind. Daar mag Hopper best trots op zijn. De
(mee-)slepende compositie heeft gewoon iets, dat had het altijd
al, dat maakt de compositie misschien wel zo sterk. ‘Sideburn’ is
Marshall’s solo. Gelukkig maakt hij het niet al te lang. De solo
gaat over in ‘Two Down’, waar Marshall gewoon doorgaat, maar nu
opgehitst wordt door Etheridge. Volgens de titel gaan ze allebei
neer aan het eind. Tsja, de leeftijd…. En als we toch pittig bezig
zijn, mag ‘Kite Runner’ gaan lopen met een heavy aanpak. Het stuk
gaat alle kanten uit met nogal wat gitaarexperimenten, dit tot
groot enthousiasme van het publiek. ‘Strange Comforts’ lijkt de
toegift, het is een rustig stuk met gitaar- en saxsolo.
Soft Machine Legacy’s concert in The New Morning is een vitaal
concert van een groep gedreven musici. Niet alleen houden ze de
muziek van Soft Machine levend, maar de muziek op zichzelf
levendig. Een knappe prestatie!
Na het overlijden van Elton Dean in februari 2006 was er opnieuw
die keus om door te gaan of te stoppen. Het werd doorgaan met in
de groep iemand die nog nooit eerder in Soft Machine gespeeld had:
Theo Travis (1964- /saxen, fluit, keyboards). Als je een beetje
volgt wat er in de muziek gebeurt is Travis geen vreemde naam, hij
is bekend van onder andere Gong, Porcupine Tree, Cipher en No-man,
van het werken met de broertjes Dave en Richard Sinclair, David
Sylvian, Burnt Freeman en Steve Wilson. Travis speelt tenor- en
sopraansax en fluit en incidenteel keyboards. Dat is ook anders
dan Dean, die speelde altsax, Saxello (grofweg een kruising tussen
sopraan- en altsax) en elektrische piano. Met Travis krijgt Soft
Machine een ander klankbeeld dus en dat horen we voor het eerst op
Steam.
Een jaar na de opnames van het Parijse concert in The New Morning
zit Soft Machine Legacy opnieuw in de studio voor een nieuw album.
Steam wordt in drie dagen in december 2006 opgenomen in de studio
van Jon Hiseman. Ook hier weer komt de geschiedenis om de hoek
kijken, lees hier (ver) boven. Steam in de gebruikelijk lelijke
hoes bevat tien composities, de meeste – voor Soft Machine
begrippen – relatief kort, zo tot negen minuten en bevat zowaar
één oud Soft Machine nummer, ‘Chloe & the Pirates’, een
compositie van Mike Ratledge. Het nieuwe album wordt opgedragen
aan Elton Dean en verder valt op dat Travis meteen maar bijdraagt
aan zes stukken.
Steam begint met ‘Footlose’ een typische Hopper-compositie waarin
vooral Marshall mijn oor vangt. Travis heeft een bijna net zo
lyrische aanpak als Dean, dat past dus goed. Hij is veelal op
sopraansax te horen merk ik. ‘Chloe and the Pirates’, altijd een
film voor je oren, is dat met sopraansax en loops in de nieuwe
uitvoering zeker ook. In ‘Firely’ horen we voor het eerste een
fluitsolo. De cd sluit dit keer af met een stevig stuk, maar dan
hebben we al meerdere uitstekende gitaar- en saxsolo’s gehoord. In
Steam laat Soft Machine Legacy horen nog steeds op stoom te zijn,
er wordt dan ook met de nodige bevlogenheid gespeeld.
The Legacy is dus lekker op stoom, maar inmiddels beginnen
factoren als gezondheid een belangrijke rol te spelen. In februari
2006 was Elton Dean overleden, maar het blijft niet bij Dean. Hugh
Hopper krijgt een vorm van Leukemie en kan daardoor niet meer
optreden. Voor de geplande optredens wordt hij vervangen door Fred
Baker, een bekende van Etheridge, Dean en anderen uit de
zogenaamde Canterbury-scene. Eerder al, in de groep Cahoots,
verving hij Hopper. Maar Baker was een druk bezet man. Hopper
overleed in 2009. En weer de vraag: Doorgaan of niet en zo ja, met
welke bassist? De oplossing lag meer voor de hand dan menigeen
dacht, namelijk: Roy Babbington. Soft Machine’s geschiedenis
herhaalt zich wederom, want Babbington was in het verleden al eens
de opvolger van Hopper.
Het eerste album met Babbington op bas is een live-album, Live
Adventures, opgenomen op twee plekken, Linz, Oostenrijk en Habach,
Duitsland. De eerste op 22 oktober 2006, de tweede de dag daarna.
Op het album zijn beide concerten gemengd. Het werd in 2010 gemixt
en gemasterd en werd uiteindelijk pas in 2011 uitgebracht in een
traditioneel lelijke en ongepast hoes. Het album wordt opgedragen
en Dean en Hopper.
Live Adventures telt acht/negen composities, waarvan vijf uit de
tijd van Soft Machine: ‘Has Riff II’, ‘The Nodder’, ‘song of
Aeolus’, ‘Gesolreut’ en ‘Facelift’. Travis draagt een nieuw werk
aan: ‘The Last Day’. ‘Has Riff II’ begint met tal van geluiden,
onrustig, experimenteel, verwachtingsvol. Travis speelt hier
fluit. ‘Grapehound’ is niets meer of minder dan klassieke Soft
Machine. Dat geldt meteen ook voor ‘The Nodder’ en ‘In the
Backroom’. Die laatste, een nieuwe compositie gaat ook die kant op
en is misschien zelfs nog een stuk ‘jazzier’. ‘Song of Aeolus’
begint met een prachtige fluitsolo, gevolgd door een net zo
prachtige op gitaar. Op de hoes staat als zesde werk: ‘The
Relegation of Pluto’/ ‘Transit’. Op mijn cd staat die niet en is
ook niet verwerkt in andere composities. Het is mij onduidelijk
wat er gebeurd is. Gauw maar naar oude bekenden, ‘Gesolreut’ en
‘Facelift’.
“The Last Day’, de afsluiter, is langzaam, met, na een zweverig,
zoekend begin, lang aanhoudende gitaartonen van Etheridge.
De fusie van oud en nieuw werk uitgevoerd door een voor het eerst
keyboardloze band (!) wordt hier uitstekend vertolkt. Soft Machine
Legacy blijkt ‘alive & kicking’.
Het laatste album van Soft Machine Legacy, voordat de band het
‘legacy’-deel schrapt en weer Soft Machine wordt, is Burdon of
Proof (2013), ‘bewijslast’. De groep bewees namelijk met dit album
nog steeds goede muziek in gepaste stijl te kunnen maken en mocht
daarom de naam aanpassen. Zoiets. Nadat de band met daarin Roy
Babbington eerst een live-album had afgeleverd, Live Adventures,
was het nu tijd voor een studio-album in deze bezetting. Burdon of
Proof wordt daarmee de opvolger van Steam, een album met relatief
korte composities. Dat zet door op het nieuwe album: dertien
composities in lengte tussen de één (!) en zeven minuten.
Meteen al bij het openingsnummer valt de rol van de basgitaar op,
want die is prominent in het geluidsbeeld neergezet. Er valt nog
iets op: Travis speelt Fender Rhodes piano en alleen nog tenorsax.
Etheridge speelt wederom prachtig gitaar, met een mooi open en
helder geluid, maar kan, desgewenst, een flinke bak herrie uit het
instrument toveren. ‘JSP’ is Marshall’s opvolger van ‘Four Gongs,
Two Drums’, het is voor een drummer een zacht nummer. En dan komen
we bij een ode aan een Hugh Hopper-compositie: een prachtige
uitvoering van ‘Kings & Queens’. Travis speelt fluit en dan
krijgt dit nummer plotseling een heel andere lading en gaan we ook
met Hopper naar de film. ‘Fallout’ is het langste nummer en lijkt
wel een beetje op werk van… Gong! Daar is helemaal niets mis mee,
integendeel. ‘Black and Crimson’ begint met Fender Rhodes en ook
dit begin is weer schitterend gedaan. Etheridge, een veelzijdig
gitarist, heeft hier een beetje de vloeiende toon van Holdsworth
en daarmee haken we, qua album, zelfs aan op Bundles. Dat deden we
eigenlijk al vanaf het begin, want als er een ding duidelijk is,
is dat Burdon of Proof meer klinkt als de ‘oude’ Soft Machine,
maar dat moest dus nog wel even bewezen worden….
“The Brief’ is een nieuw gevecht tussen Marshall en Etheridge.
‘Pump Room’ is wat ze vroeger – jaren zestig – heavy blues zouden
noemen. Het pomt inderdaad aardig. ‘Green Cubes’ zijn een soort
toverstenen, er gebeurt van alles, beetje ongrijpbaar, maar dan
wordt het tempo opgevoerd, neemt Etheridge zijn meest gemene
gitaar, blaast Travis tenor en pompt Babbington door en door en
door. Met zoveel ‘geweld’ moet het laatste nummer wel rustig zijn.
Ook een Soft Machine-traditie. We horen Rhodes, loops,
gitaar-echo’s en langzaamaan treed de verstilling in en eindigt
het album.
Bewijslast te over dus. Met ‘Burdon of Proof’ levert Soft Machine
Legacy misschien wel het sterkste album in hun historie af.
“Soft Machine’s is not dead”, naar een analogie van een
Zappa-citaat. De muziek leeft na jaren nog echt. Eerder al gaf
Polysoft een eerbetoon aan de band, eind december 2013 deed de
Italiaan Ferdinando Faraò dat ook met zijn Artchipel Orchestra.
Het concert in Milaan werd opgenomen en uitgebracht op cd:
Ferdinando Faraò & Artchipel Orchestra play soft Machine.
Prachtig album, omdat Soft Machine’s muziek hier door een bigband
uitgevoerd wordt en dat geeft weer een heel nieuwe kijk/luister in
de keuken. Dan blijkt ook hoe sterk de composities eigenlijk zijn:
‘Facelift’, ‘Kings and Queens’, ‘Noisette’, ‘Moustrap’, ‘Moon in
June’ en ‘Dedicated to You, but You Weren’t Listening’. Er wordt
uitstekend, met plezier en verve gespeeld, maar één speler valt
mij echt op: Rudi Manzoli met zijn baritonsax. Wat een geluid!
Dank Rudi en fijn dat er mensen zijn die Soft Machine’s muziek in
ere houden.
En dan komen we aan bij de kwestie die in 1976 ook al speelde. Van
wie is een naam? Het is een filosofische vraag. Voor sommigen
staat Soft Machine voor muziek uit de jaren zestig. Voor anderen
is het een soort fusion/jazzrock-muziek uit de jaren zeventig. De
laatste band had dezelfde naam als de eerste, maar geen van de
betrokken muzikanten was nog hetzelfde. Mike Ratledge, het laatste
overgebleven, originele lid, gaf bij zijn vertrek de naam ‘Soft
Machine’ aan de toen aanwezige incarnatie van de band, maar in
1981 was het allemaal voorbij. Vanaf 2006 werd de naam Soft
Machine Legacy gebruikt. Marshall is in die bezetting degene die
het langst in Soft Machine gespeeld heeft, namelijk sinds 1972.
Roy Babbington is ook vanaf 1972 betrokken bij de band, maar pas
vanaf 1973 als vast lid. Het jongste lid is John Etheridge. Die
hoorden we voor het eerst op Softs en dan is het 1976. Theo Travis
speelde nooit in Soft Machine, ook niet als gast. Hoe dan ook, de
band van nu vond dat ze goed bezig waren met hun eerbetoon aan die
ouwe Soft Machine, sterker nog ze droegen de vlam uit en zorgden
ervoor dat een nieuwe generatie kennis maakte met de muziek van de
diverse bezettingen onder dezelfde paraplu. Redenen genoeg om het
'legacy'-gedeelte in 2015 te schrappen. Daardoor ontstond
‘plotseling’ een nieuwe re-incarnatie van Soft Machine.
De brandnieuwe Soft Machine bracht ons na 37 jaar (!) een nieuwe
album: Hidden Details. Op Hidden Details horen we zowel oud als
nieuw werk. Oud zijn 'The Man who Waved at Trains' en 'Out Bloody
Rageous', de rest is nieuw. Hoewel Hidden Details in 2017 werd
opgenomen, past het – bijna naadloos – na Soft Machine’s album
Bundles (1975). Het heeft dezelfde inzet, drive en daarmee
eenzelfde ‘gevoel’. Soms is de nieuwe muziek echter nog
experimenteler dan de oude Soft Machine-albums. De combinatie
gitaar-houtblazers verbindt deze band met alle bands uit het
verleden, maar de sound past ook makkelijk in de hedendaagse
muziekpatronen binnen de fusion.
‘Hidden Details’, het titelnummer, heeft een bijtende gitaarsolo
maar luister eens naar de mooie fuzz-bas-patronen van Babbington.
Die doen je natuurlijk meteen denken aan die van Hugh Hopper. ‘The
Man Who Waved at Trains’ had al van alles bij zich, een viool en
een gitaar, maar nu heeft hij fluiten mee. Deze versie voegt een
nieuwe dimensie aan de compositie. ‘Ground Lift’ begint met
experimentele geluiden, maar na wat luisteren klinkt het werk als
een track van Fifth. Het eindigt met een mooi
sopraansax-gitaarduet. ‘Heart of the Guard’ is een kleinood met
akoestische gitaar en sopraansax. De volgende stap naar Etika
(denk aan Softs-album). ‘Broken Hill’ is prachtig, filmisch,
romantisch. De film van weleer met de regen en het stel dat
verliefd werd keert terug. Tussendoor klinken leuke accenten van
Fender Rhodes, die hier eigenlijk meer klinkt als een vibrafoon.
‘Flight of the Jett’ heeft hetzelfde gevoel als Fifth of Bundles,
in feite is het een soort drumsolo met Rhodes-klanken. Een typisch
Marshallstuk. ‘One Glove Fits All’ is een tenorsax- en
gitaaruitjes, het lijkt een beetje op de openingstrack. Een
klassieker nu ‘Out Bloody Intro/Rageous’ is een minimal-stuk met
Fender Rhodes. Babbington’s baspartij, die leidt naar ‘part 1’, is
pure nostalgie. Het blijft mooie en goede muziek. Zelfs uitgevoerd
in een ander tijd blijft het werk overeind. ‘Drifting White’ is
een gitaarsolo in een soort Pat Metheny stijl. Daar moet je van
houden. ‘Life on Bridges’ is niet wat je dacht dat het zou zijn.
Het late night-jazz-begin verandert in een echte door gitaar
gedomineerde nachtmerrie. Ik zou de bruggen niet te veel
vertrouwen. Prachtige track! ‘Fourteen Hour Dream’ is minstens net
zo mooi, maar klinkt in mijn oren als het werk van de Duitse
bassist Eberhard Weber. Luister eens naar zijn album The Colours
of Chloë (1974) en dan speciaal naar ‘No Motion Picture'. Deze
droom heeft mooi fluiten en een fijne gitaarsolo. ‘Breathe ‘ is
traag, uiteraard met (repetitieve) fluiten en zachte
percussiegeluiden op de achtergrond. Een prettig werk om het album
af te sluiten.
Kort gezegd brengt Hidden Details inderdaad de sfeer, het gevoel
van de oude Soft Machine terug naar het heden. Het is een
uitstekend album dat met recht een écht Soft Machine album genoemd
mag worden.
Over de jaartelling van Soft Machine heb ik het hierboven al eens
gehad, maar in 2019 vindt de “50th Anniversary World Tour” plaats.
Natuurlijk een gelegenheid om een album aan te besteden. Dat wordt
Live at the Baked Potato, opgenomen op 1 februari 2019 in Los
Angeles. Het album laat een levendig klinkende Soft Machine horen.
De oudste composities, 'Out-Bloody-Rageous' en 'Kings and Queens'
zijn van 1970/71, maar klinken alsof ze gisteren geschreven zijn.
Beide nummers hebben nooit een gitaarversie gehad, maar op de een
of andere manier lijkt dat feit nu niet zo belangrijk. Deze Soft
Machine line-up laat de muziek fris en nieuw klinken en verliest
tegelijkertijd nooit de essentie van de muziek van de oude Soft
Machine. Werken als 'Hazard Profile', 'The Man Who Waved at
Trains' en 'The Tale of Taliesin' zijn van 1975/1976 met Alan
Holdsworth en John Etheridge op gitaar. Op het album uit 1976
spelen zowel John Marshall als Roy Babbington mee, maar de muziek
uit The Baked Potato is strakker dan ooit tevoren. Etheridge
speelt met verve en Marshall speelt even soepel als altijd. De
stevige bas komt natuurlijk van Babbington. Zijn basgeluiden zijn
nu dieper, want hij gebruikt een ‘gewone’ 4-snarige bas in plaats
van zijn oude 6-snarige. Het geeft de band een goed fundament om
te kunnen improviseren. Etheridge levert ons wat bliksemachtig
gitaarspel. Theo Travis speelt mee alsof hij altijd in Soft
Machine gezeten heeft. Hij speelt keyboards, saxen en dwarsfluit.
Omdat hij niet zo gebonden is aan het verleden geeft hij ons
enkele, prettige verrassingen door nieuwe ‘sounds’ toe te voegen
aan de bekende tracks. Dat alles maakt het erg plezierig om dit
concert te luisteren.
Grappig te bedenken is dat deze Soft Machine auditief beter klinkt
als ooit tevoren. En dat heeft niet alleen met opnametechnieken te
maken. Het is als goede wijn, die smaakt beter na enkele jaren van
rust. Live at the Baked Potato is een prima vervolg op 'Hidden
Details'. Laat die Machine nog maar even lopen.
Dat wil men inderdaad wel, maar vijftig jaar Soft Machine heeft zo
zijn weerslag op van alles en nog wat. Zo ook de leeftijd en
gezondheid van de heren en dat wordt meer en meer manifest. Op de
officiële Soft Machine website verschijnt dan ook een minder
vrolijk bericht: “It is with sadness that Soft Machine announce
that Roy Babbington is retiring from the band as bass player after
playing with the band since 1970. His first recording with Soft
Machine was with Robert Wyatt, Mike Ratledge, Elton Dean and Hugh
Hopper on the album ‘Fourth’. He formally joined the band as Hugh
Hopper’s replacement after ‘Six’ in 1973 and his first live
appearance as a full band member was Hamburg on May 17th 1973. His
final appearance with the band, after 51 years, was at Ronnie
Scott’s Club in London on December 6th 2020. His departure is as a
result of hand problems making it difficult to play. He is
otherwise in good health and wishes to spend more time fishing and
gongoozling. Roy has nominated Fred Thelonious Baker as his
successor. Fred Baker was a member of Phil Miller’s In Cahoots and
played regularly with Elton Dean, Hugh Hopper, Pip Pyle and with
John Etheridge amongst others. Fred recently deputised for Roy on
UK and European dates and will join the band for all dates from
2022.”
Enter Fred Baker. Hij had al eerder Hopper eens vervangen en wordt
nu vaste bassist in Soft Machine. Net als Travis heeft ook hij
nooit in enige Soft Machine-setting gespeeld.
Tijdens een tournee in 2021 gaat het niet goed met de gezondheid
van Marshall. Hij wordt vervangen door drummer Nic France. Die
werkte eerder met een reeks artiesten waaronder Allan Holdsworth.
Het kan verkeren. Of Marshall terug kan keren is ongewis. Voor de
tournee door Engeland, begin 2022, stond hij weer wel op de
posters, maar werd uiteindelijk toch vervangen door France.
Desondanks zijn de recensies positief, bijvoorbeeld: “What a treat
to see Soft Machine on their 2002 tour. The band covered an
extraordinary range of tunes from their repertoire. There was no
fancy light show and absolutely no need for one, just pure musical
entertainment of the highest order. (Richard Swan. The Progressive
Aspect).
In deze voorlopig laatste bezetting van Soft Machine is John
Etheridge de enige ex-Soft Machiner die het vaandel hoog houdt.
Maar ja, wie er onder de naam speelden maakte vanaf het begin
eigenlijk al niet uit. Het gaat zolang het gaat, immers: "No band
of this vintage have any right to still sound so fearless and
ferocious!” (Prog magazine, 2019).