Van der Graaf Generator Pioniers al dan niet in C |
||
---|---|---|
Van Der Graaf Generator brengt je muziek met fuzz-orgel, elektrische wah-wah saxen, sub-bas, een heftige drummer en de opvallend stem van een gekwelde zanger. Niet alledaagse en zeker niet om zo maar even te luisteren. De groep was in eigen land niet populair in tegenstelling tot Italië, daar was het leger nodig om bij hun concerten de uitzinnige en massaal toegestroomde menigte in het gareel te houden. Het leidde indirect wel tot de ondergang van Van Der Graaf Generator. Van der Graaf Generator maakte zonder de Generator een geweldige doorstart, maar ging vitaal ten onder om jaren later uit de as te herrijzen. Tijd voor een verhaal over een niet te missen band.
1967, het jaar van de Zomer der Liefde. Chris Judge Smith (1948- /schrijver, performer, drummer, typemachine) studeert aan de University of Manchester. Smith speelde in een groep die vooral jazz en blues op het repertoire had staan. Na een reis naar het hart van de flower power, San Francisco, wilde hij zijn grenzen verleggen en andere muziek gaan spelen. Op zoek naar een band ontmoet hij medestudent Peter Hammill (1948- /keyboards, gitaar, zang). Die blijkt al vanaf zijn vroeg jeugd teksten te schrijven. Smith is onder de indruk en vraagt of ze niet samen een band kunnen beginnen. In Engeland worden de grenzen van de muziek inmiddels al aardig verlegd met groepen als The Beatles, The Kinks, The Who, Pink Floyd en Cream en natuurlijk de nieuwe gitaarheld Jimi Hendrix. Dat lijkt de heren ook wel wat. Het duo gaat optreden en heeft een naam nodig, iets als: ‘Zeiss Manifold and the Shrieking Plasma Exudation’. Een keus van Smith, maar die valt af in het voordeel van ‘Van Der Graaf Generator’. Later vertelde Smith dat ze die naam kozen omdat in dat jaar Robert van de Graaff (dubbel ‘ff’) overleden was. Van der Graaff is de uitvinder van de ‘Van der Graaff Generator’; een machine die statische elektriciteit kan opwekken en vervolgens vonken produceert. De meeste mensen die natuurkunde hebben gedaan hebben ongetwijfeld zelf aan zo’n machine gedraaid, want elke middelbare school had er wel een. Voor de naam van de band was de tweede ‘f’ bewust verwijderd. De muziek was niet bepaald alledaags. Smith: “We were making very
peculiar music not particularly well played.” (citaat boek bij The Aerosol
Grey Machine, 50th). Niet dat ze zich daar iets van aantrokken, je bent jong
en staat voor wat je doet. Met hetzelfde jeugdige elan en overmoed bezocht
Hammill het pand van Mercury Records om daar live op te treden. Lou Reizner
hoorde wel iets in het spel en vooral de zang van Hammill en bood hem een
contract aan. Even in het goede perspectief: veel bands kregen een contract.
Platenmaatschappijen waren op zoek naar talent in een snel wisselend
muzieklandschap. Ze hadden nauwelijks kijk op, of verstand van, wat er
gebeurde. Wie weet contracteerde je zomaar een nieuwe topband, toch? “Met een demo in de hand kom je door het hele land”; het zou zo maar kunnen. Maar dan heb je wel een manager en meer groepsleden nodig. In hét Underground-blad: ‘IT’ (International Times), werd in 1968 een advertentie geplaatst. Daarop reageerde Tony Stratton-Smith (1933-1987/manager), gevolgd door Keith Ellis (1946-1978/basgitaar) en Guy Evans (1947- /drums). Stratton-Smith vond ‘Afterwards’, een van de demo-songs, helemaal geweldig. Minder onder indruk was hij van het contract met Mercury, “een potentiële valkuil”, vond hij en daar moesten ze snel van af. Hij bedacht een plan. Dat kwam neer op het uitbrengen van een single in Amerika via Tetragrammaton Records: ‘People You Were Going To/Firebrand’ (1969). In Engeland kwam de single uit op Polydor. Daarop volgde natuurlijk een actie van Mercury die eiste dat de single binnen een week uit de handel was. Er volgde een heen-en-weer-getouwtrek. Stratton-Smith stelde voor dat Hammill, die het contract samen met Judge Smith getekend had, uit het contract gehaald zou worden, zo niet dan zou Van der Graaf Generator geen materiaal aanleveren. Judge Smith speelde hierin geen rol meer, hij had de groep inmiddels verlaten. Ondertussen kon Van Der Graaf Generator wel op tournee. Zo speelden ze in Engeland in voorprogramma’s van Jimi Hendrix en Soft Machine. Na een concert in Londen ontdekte de groep dat hun busje met alle apparatuur gestolen was. Stratton-Smith zat in Amerika met The Bonzo Dog Doo-Dah Band en kon niet zo snel iets betekenen. De groep zelf zat nu zonder apparatuur, maar ook zonder geld. Einde Van Der Graaf Generator en dat nog voordat het eerste album gemaakt was. Omdat Hammill het contract getekend had én de belangrijkste schrijver van
de band was én er een verplichting was een album op te nemen was de meest
logische stap dan maar een solo-album op te nemen. De songs waren er immers
al. Mercury ging akkoord met dit plan. Hammill kende wel wat mensen die de
muziek konden spelen: Banton, Ellis en Evans. Het zegt iets over Hammill dat
hij zijn bandmaten niet in de steek laat, het zegt ook iets over wat ze als
groep al neergezet hadden. De chemie die plaats had gevonden tijdens de
optredens, het was niet zomaar iets. Het Van Der Graaf Generator-gevoel, de
‘vibe’ was een bijzondere, het maakte de band tot wat de band is en zou
blijven: een speciale, eigenzinnige groep met een eigen visie en
muziekstijl. Tussendoortje: In de studio werkte Van Der Graaf Generator met producer
John Anthony. Die had de groep al eens gezien en gehoord in The Marquee,
maar raakte helemaal gefascineerd door wat de groep in de studio deed. Na
twee sessies was er een wederzijdse vriendschap ontstaan. Het resulteerde in
meer productiewerk voor Van Der Graaf Generators’ komende albums, maar ook
voor ‘Charisma Records’, denk hierbij aan Genesis. ‘The Aerosol Grey Machine’ begint nog redelijk conventioneel. ‘’ Afterwards’ is een mooi nummer, je snapt wel dat Stratton-Smith hier ‘iets’ in zag. Het eerste Van Der Graaf Generator-‘gevoel’ of, zo je wil, ‘beleving’, komt bij het vierde nummer: ‘Into a Game’. Het is nummer met wisselende maatsoorten, slaat soms op hol, stopt, heeft een urgentie, drive met daarover heen de enigszins gekweld lijkende zo typische stem van Hammill. Het eerste nummer op lp-kant B, de heel korte titeltrack, nog geen minuut, lijkt het meest op een commmercial met voldoende gekkigheid om op te vallen. ‘Black Smoke Yen’, nog zo’n korte, is de opmaat voor ‘Aquarian’, nog een typisch VDGG-nummer. Tikkeltje psychedelisch hier en daar. Opvallend is het stevige basgeluid van Ellis. Een vergelijkbaar stevig basgeluid zou op alle albums terugkeren, al dan niet met echte bassist. Hammill schreeuwt het soms uit en ook dat is een typisch VDGG-fenomeen. ‘Necromancer’, die titel alleen al – trachten te spreken met doden –, heeft een flinke gelijkenis met sommige klanken van het eerste Soft Machine album en is minstens net zo experimenteel door de vele geluidseffecten. ‘Octopus’ is wat je nu zou omschrijven als weer zo’n echt VDGG-nummer, met orgelexperimenten van Banton en uithalen van Hammill. Dit is niet bepaald alledaagse muziek en dat is maar goed ook, want die is er al genoeg. De Engelse versie, die er niet kwam, heeft een andere kijk op de zaak. Daar is lp-kant A, kant B geworden en andersom. De vijftigjarige versie, onder supervisie van Hammill uitgebracht, heeft twee ingevoegde nummers: ‘Ferret and Featherbird’ en Giant Squid’. Extra is een tweede cd (!) met de single, demo’s en een live-concert voor BBC’s Top Gear op 18 november 1968. Op ‘Ferret and the Featherbird’ doet ene Jeff Peach mee op dwarsfluit. Er gaat een hardnekkig gerucht rond dat dit een alias is van Peter Gabriel… Nog tijdens de opnames voor ‘The Aerosol Grey Machine’ was Ellis opgestapt richting Juicy Lucy. De resterende opnames gingen door zonder hem. Hij werd vervangen door een van Evans oude bandmakkers Nic Potter (1951-2013/basgitaar, gitaar). Peach’s fluitbijdrage had de heren op het idee gebracht om meer permanent een extra melodie-instrument te gebruiken. Opnieuw trad een vriend toe, een oud bandgenoot van Judge-Smith: David Jackson (1947- /saxen, fluit, elektronica). Jackson had met Smith gespeeld in een band genaamd ‘Heebalob’. Hammill had met die groep opgetreden tijdens het Plumpton National jazz Festival en kende Jackson en diens spel. Dat niet alleen, hij had iemand nodig om een zijn flat te komen wonen, omdat hij alleen de huur niet kon betalen. Jackson was dus dubbel welkom. Van Der Graaf Generator bestaat dan uit Hammill, Jackson, Potter, Banton en Evans. ‘The Aerosol Grey Machine’ zou je kunnen zien als de prelude, nu begon het echte werk. De generator liep op rolletjes en de vonken sloegen er vanaf. Er waren nog meer vonken. Banton was niet alleen een orgelspeler maar ook orgelbouwer en kundig technicus. Hij verbouwde zijn orgel, paste het aan met de nodige elektronica, vooral fuzz-pedalen, om andere klanken te genereren en of te bewerken. Het was nogal een gedoe en het speciale orgel viel dan ook regelmatig uit. Banton: "We were all megalomaniacs. We grabbed our own space as best we could." (citaat: Wikipedia). Sowieso was de apparatuur een zorgenkind en dat zou het in de historie van de groep ook blijven. Iedereen, behalve de drummer, ging elektrisch. Jackson was een enorme fan van de jazzsaxofonist/blazer Rahsaan Roland Kirk. Kirk speelde twee, soms wel drie saxen tegelijk! Een waar fenomeen. Een ander fenomeen is saxofonist/blazer/etc. uit Frank Zappa’s Mothers of Invention: Ian Underwood. Underwood speelt elektrische sax via de dan net nieuwe Maestro W-1 en gebruikt tevens een wah-wah-pedaal. Die Maestro was een ‘sound system’ uit 1968 speciaal ontworpen voor saxen en klarinetten. Eigenlijk een synthesizer, je kon er allerlei geluiden mee instellen en daarmee de klank van een blaasinstrument vervormen. Jackson gaf er zijn eigen draai aan en liet een riem maken die hij om zijn middel deed. Aan die riem hing hij allerlei effect-apparatuur die hij zo naar believen kon hanteren. Hij nam ook Kirk’s stijl over door twee saxen tegelijk te spelen. Een sterk onderschatte blazer die Jackson en dan hebben we het nog niet over zijn karakteristieke hoofddeksel. Dat zou een icoon op zich worden. Met een scala aan mogelijkheden en klankkleuren en het net opgezette Charisma Records werd het hoog tijd voor een twee album; in zekere zin het eerste échte Van Der Graaf Generator-album. In ieder geval het eerste in Engeland. Opnames vonden plaats van 11 tot 14 december 1969 in een van de betere studio’s op dat moment: Trident Studios. Producer was natuurlijk John Anthony. Het was zijn eerste taak voor het nieuwe label. Anthony stond open voor alle suggesties van de bandleden, stuurde bij waar nodig en experimenteerde volop met overdubs. De groep kreeg in die zin een enorme vrijheid om op te nemen wat en zoals ze het wilde. Er was zelfs tijd over binnen de gehuurde studiotermijn, reden voor Potter om eens wat op gitaar te proberen en dat toe te voegen. Het resultaat: ‘The Least We Can Do is Wave to Each Other’ (1970). De titel is afkomstig van een boek van John Minton met daarin de zin: “We’re all awash in a sea of blood, and the least we can do is wave to each other.” De hoes met daarop een Van Der Graaff-bollen in een zee van bloed met de band als drenkelingen op een vlot is het idee van de band. ‘The Least We Can Do is Wave to Each Other’ heeft slechts zes tracks,
waarvan de langste ‘After the Flood’ bijna twaalf minuten duurt. Ten
opzichte van ‘The Aerosol Grey Machine’ klinkt dit album totaal anders.
Volwassener, rijker in uitvoering en vooral voller van klank. Hammill snijdt
in zijn teksten thema’s aan als relaties, de Apocalyps en hekserij. Jackson
is opvallend veel aanwezig en geeft net die heel eigenzinnige draai aan het
geluid dat Van Der Graaf Generator zo uniek maakt. Banton experimenteert met
zijn orgelklanken, maar het orgel klinkt nog best vaak als een… orgel. De
stukken waar de groep op stoom komt en iedereen bijna tegelijkertijd losgaat
zijn het meest in het gehoor springend. Je vraagt je steeds af “wat gebeurt
hier?” ‘Out of My Book’ is in de poel des geluids bijna een oase van rust
met Jackson, mede-componist hier, op zijn dwarsfluit. ‘Whatever Would Robert
Have Said?’ is een ode aan Robert van der Graaff. De afsluiter, ‘After the
Flood’ is het meest afwisselende nummer. Hammill zingt op zijn typische,
bijna schreeuwerige manier om de tekst maar goed in te prenten. Daaronder en
achter en over is het soms chaos in muziek, met geluidsexperimenten, orgel-
en blaaspartijen, afwisselende ritmes. De geluidsexperimenten kwamen vooral
door de stimulans van Anthony; hij raadpleegde BBC’s Sound Library en kwam
met allerlei moois tevoorschijn. Van Der Graaf Generator ging op tournee en deed nogmaals een sessie voor
BBC Radio1. Die sessie is te vinden in ‘The Box’ (2000). Meteen begon men
ook maar met een opvolgend album, Hammill had genoeg materiaal geschreven.
De groep ging de studio in, maar Potter voelde zich niet meer helemaal thuis
in de nog experimentelere richting die van Der Graaf Generator uitging. Hij
was onzeker en feitelijk, zo vertelde hij later, nog heel jong, Potter
besloot te stoppen. Dave Anderson, vriend en roadie voor Brinsley Schwarz,
werd gevraagd, maar dat werkte niet. Banton had een ander idee, hij had
Vincent Crane van Atomic Rooster de baspartijen zien en horen spelen middels
de baspedalen van het orgel. Dat kon hij ook wel op zijn Hammond, geen
vijfde lid nodig, Hij koppelde die pedalen los, hing er wat elektronica aan,
het werkte perfect. Op het derde album met de lastige titel ‘H to he Who Am
Only One’ spelen Potter, Hammill en Banton baspartijen. Om Banton enigszins
te ontlasten begon Hammill live piano te spelen. ‘H to he Who Am the Only One’ opent met ‘Killer’. Het is een bewerking
van een oud nummer en deels geschreven door Judge-Smith. Stratton-Smith
wilde het als single uitbrengen, maar de groep vond dat geen goed idee.
Grappig is dan wel dat in de loop der historie uitgerekend dit nummer een
van de favoriete tracks van de fans is gebleken en daardoor nu gezien wordt
als dé track van Van Der Graaf Generator. Het liedje gaat overigens over een
haai die steeds eenzamer wordt, omdat hij alles in zijn buurt om zeep helpt.
Daar mag je dan eens over nadenken. In 1970 werd het als ‘donker/duister’ omschreven ‘H to he Who Am Only One’ met weinig enthousiasme ontvangen, alleen werd Jackson geroemd om zijn spel. Met terugwerkende kracht wordt het album gezien als een van de beste progressieve albums aller tijden, met progressief in de zin van grensverleggend en niet in de zin van ‘prog-rock’. Dan gaat het vooral om de afwezigheid van gitaargeluiden en de aanwezigheid van elektrische orgel- en saxklanken, de afwisselende maten. Er was nog even een plan voor een dubbel-lp, zo’n beetje in de stijl van Pink Floyd’s Ummagumma, met oud live gespeeld werk en nieuw studio werk. Op het live-deel songs als ‘Squid’ en ‘Octopus’ die in de diverse zalen populair bleken te zijn. De nieuwe songs zouden, net als bij Pink Floyd, van elk lid één eigen werk zijn. Evans: ‘Angle of Incidents’; Banton: ‘Diminutions’ en Jackson: ‘Ponker’s Theme’. Charisma schot het plan af. De songs zijn uiteindelijk teruggevonden en terecht gekomen op de remaster-cd-versie in 2005. Om ‘H to he Who Am Only One’ te promoten ging de groep op de zogenaamde ‘Six Bob Tour’, een tournee met Charisma ‘stalgenoten’ Genesis en Lindisfarne. Per avond werd bekeken wie de hoofdact zou zijn. Van Der Graaf Generator kwam sterk en vol zelfvertrouwen uit deze tournee. Na een daaropvolgende en rampzalige tournee door Duitsland – “the audiences just didn’t get us at all” – Hammill - was de band onderling alleen maar sterker geworden. Tijdens de tournee schreef onafgebroken Hammill nieuw werk. Niet alleen voor zijn eerste soloalbum, ‘Fools Mate’ (‘1971), maar voor een volgende album van Van Der Graaf Generator: ‘Pawn Hearts’ (1971). Banton had flink geknutseld aan zijn orgel, Jackson zijn elektronica uitgebreid. De opnamesetting was vertrouwd, Trident Studios met Anthony. Hoesontwerp Whitehead, alleen die vreemde infrarode foto met een groep in Nazi-groet riep en roept enige vraagtekens op. Special Guest Star was wederom Robert Fripp. Hij speelt op alle tracks mee. Al vanaf het begin neemt het aantal nummers af, op dit album staan er nog slechts drie. ‘Lemmings’ en ‘Man Erg’ op lp-kant A en op kant B het lange, 23 minuten durende, ‘A Plague of the Lighthouse Keerpers’. In ‘Man-Erg’ behandelt Hammill goed versus slecht, engelen versus moordenaars. ‘Lemmings - including ‘Cog -’ gaat over dierbaren die zich als lemmingen storten in het verderf en de dood. Het lange, tiendelige ‘A Plague of the Lighthouse Keerpers’ gaat over een vuurtorenwachter die mensen ziet verdrinken zonder er iets aan te kunnen doen en zichzelf daarover schuldig voelt. Aan het eind mag de luisteraar kiezen hoe de afloop is, zet hij het schuldgevoel aan de kant en gaat hij door met zijn werk, hij kan er echt niets aan doen, of pleegt hij zelfmoord, omdat hij er niet meer tegen kan? Ook nu weer geen lichtvaardige kost. Banton vroeg zelfs of er niet wat ander werk op het album gezet kon worden, meer in stijl van ‘Killer’, maar de rest was juist enthousiast over deze aanpak. Sterker nog, de mogelijkheden van zowel band als studio werden tot het uiterste benut, elke beschikbare tape-recorder werd ingezet. Anthony zag het als een enorme uitdaging, net als Hammill. Die had alles wel in zijn hoofd, maar de diverse delen van ‘A Plague of the Lighthouse Keerpers’ werden afzonderlijk opgenomen, dat kon niet anders. Pas na Anthony’s eindmontage kon iedereen het stuk voor het eerst in volle glorie horen. Jackson: “One of our crown achievements!” Rondom het album werd een single op de markt gebracht: ‘Theme One/W’. In Canada werd ‘Theme One’ na ‘Lemmings’ op het nieuwe album geplaatst, zonder enige goedkeuring van de band zelf. Later is dat hersteld en nog later kwam ‘Theme One’, ‘W’ als bonus bij de 2005-remaster van het album. Ook al was de single een flop, famous DJ John Peel koos het werk als de afsluitende ‘tune’ van BBC’s Radio1. Omdat het nu zo vaak te horen was, werd het door de band live voortaan niet meer gespeeld. In eigen land was ‘Pawn Hearts’ niet bepaald een succes te noemen, maar
de Italianen hadden beter door wat hier speelde. Het album kwam op nummer
één van de Italiaanse lp-lijst. “Een gekkenhuis”, zo omschreef Jackson het.
Ze werden ontvangen als supersterren, iedereen wilde wel iets van ze. Bij de
concerten kwamen zoveel mensen dat het leger ingezet moest worden. Het was
alsof Beatlemania terug was, alleen waren de namen anders: “People screamed
Jackson, Jackson”. Ze konden niet eens gewoon door de straat lopen zonder
herkend te worden. Het onafgebroken ‘on the road’ zijn begon zijn tol te eisen. Op een bepaald moment ging iedereen apart naar een concert omdat ze elkaar anders zouden aanvliegen en dat wilden ze kosten wat kost vermijden. Daarnaast liepen ondanks de vele concerten de schulden alleen maar op. Terug in Engeland gaf een oververmoeide Hammill dan ook aan te willen stoppen om zich te gaan richten op het opnemen van een album en even niet te willen touren. Een oude vriend, Gordian Troeller, nam het management van Hammill op zich. Hammill liet de andere drie weten dat zij gewoon door konden gaan onder de naam Van Der Graaf Generator. Maar ook zij waren moe en wilden even rust. Later kwam wel een album van het trio onder hun eigen namen: ‘The Long Hello’ (1974). Voor de tweede keer was dat het einde van Van Der Graaf Generator. Achteraf, altijd achteraf natuurlijk, vonden de heren (die vooral) critici ‘Pawn Hearts’ een ‘misunderstood masterpiece’. Ja, ja, hadden ze toen maar de oren open gehad! De relatieve rust deed eenieder goed. Zo goed in ieder geval dat de
generator begin 1975 weer aangeslingerd werd. Terugkijken was niet aan de
orde, oude songs van stal halen idem. Hammill: “We didn't want to continue
as if nothing had happened." De blik ging dus op voorwaarts. Banton die
opnieuw of nog steeds aan zijn orgel aan het sleutelen was, was er nog niet
mee klaar en huurde een standaard Hammondorgel. Hammill met inmiddels enkele
eigen albums op zijn naam verschoof het accent naar de elektrische gitaar,
een instrument dat hij in Van Der Graaf Generator nog niet gespeeld had. Hij
had de gitaar nu zoveel gespeeld dat hij vertrouwen had om die ook live te
hanteren. Eén ding was meer dan duidelijk, het nieuwe album moest anders
worden dan de vorige. Het roer ging dan ook radicaal om, men produceerde het
album helemaal zelf en de tracks werden opgenomen in Rockfield Studio in
Monmouthshire. Zelfs de hoes werd anders, geen surrealistische, zelfs geen
suggestieve, maar een eenvoudig zwarte met de naam van de band en de titel.
Het logo van de naam was afkomstig van John Pasche. Misschien niet meteen
een bekende naam, maar als je weet dat hij het logo van de Rolling Stones,
die tong met lippen, ontworpen heeft zegt dat wél iets. Het VDGG-logo zou
ook gebruikt worden op de volgende twee albums, albums die binnen het jaar
opgenomen zouden worden. ‘Godbluff’ (1975) is het resultaat. Op het album staan vier tracks,
‘Scorched Earth’ is van Hammill en Jackson, de rest van Hammill. ‘Undercover
Man’ begint met stereofluiten van Jackson en een fluisterende Hammill. Rust
voor de storm. Een storm die vooral door Jackson met zijn saxen veroorzaakt
wordt. In ‘Scorched Earth’ horen we een nieuw instrument, de Hohner
Clavinet, het nieuw ontdekte instrument van Hammill. De Clavinet kennen we
vooral uit de soul en funk, maar Hammill laat horen dat je er ook andere
dingen mee kan dan. Net als het vorige nummer is ‘Scorched Earth’ er een met
voldoende afwisseling in sferen en klankkleuren, maar de overwegende sfeer
zou je zonder probleem ‘donker’ kunnen noemen, dreigend, net als de zwarte
hoes. ‘Scorched Earth’ bouwt op en op en lijkt op het eind bijna te
ontsporen. Lp-kant B opent met ‘Arrow’. Ook dit nummer begint zacht, maar
dan! Typisch is de wat staccato-achtige, hakkerige muziek die bij tijd en
wijle opduikt, een heel typerende en herkenbare VDGG-aanpak. ‘Sleepwalkers’
is het langste nummer. Het is zo’n heftig nummer dat je er wakker van zou
raken. Proto-punk op sommige plekken, maar dan natuurlijk toch weer helemaal
niet, want dit is Van Der Graaf Generator. Jackson: “Godbluff is a very
strong album in my opinion. I think we were at our absolute creative peak.”
Er werd veel meer opgenomen, zoveel en zo goed dat sommige tracks werden
doorgeschoven naar het volgende album. Opnieuw stond de band bij John Peel
voor BBC Radio1. Twee stukken van het nieuwe album werden gespeeld. Omdat er
weinig studio-trucage was gebruikt bij de opnames, kon de band de nieuwe
songs strak en coherent uitvoeren. Het concert in Victoria Palace Theatre in
juli 1975 was een ware triomf, of, zoals de pers schreef, “a sensational
comeback.” In feite omdat ze zonder eigen en de aan hun eisen aangepaste apparatuur
niet anders konden ging de groep in januari 1976 opnieuw de Rockfield
Studios in. Van de vorige sessie lagen ‘La Rossa’ en ‘Pilgrims’ te wachten,
die laatste opnieuw een Hammill/Jackson-compositie. De twee stukken waren
live al gespeeld, dus die mochten sowieso blijven. De nieuw opgenomen tracks
zijn: ‘Still Life’; ‘My Room (Waiting for Wonderland)’ en het langste stuk
‘Childlike Faith in Childhood’s End’. De flow zat er goed in en dat maakte
‘Still Life’ (1976) een waardevolle aanwinst. Wat menigeen opviel was dat
Hammill’s stem nu eens goed klonk. Ik schreef al eerder dat Hammill eerder
schreeuwde en fluisterde dan zong en die uiterste dynamieken zijn lastig te
vangen. Dit keer was dat wel goed gelukt. Dat vond ook Banton die dit album
later bestempelde als zijn favoriete Van Der Graaf Generator-album. De
recensies waren gemengd, positief als negatief, Duidelijk was dat de groep
niet aansloot bij de geest van de tijd en door de heftige erupties van
muziek en soms sombere visie door Hammill’s teksten. Geoff Barton van het
blad Sounds schreef zelfs: “"Still Life" is an essential album. If you think
you have problems, listen to Hammill's and you'll probably never be able to
worry about anything insignificant ever again." (citaat: Wikipedia). Na het album volgde opnieuw een sessie bij John Peel’s Radio1, De groep
speelde ‘La Rossa’. Slechts een handvol concerten volgde, maar Van Der Graaf
Generator was nog niet hersteld van het Italiaanse avontuur en het gemis aan
apparatuur. Omdat Hammill in een toptijd zat qua schrijven dook de groep
opnieuw de studio in. Het resultaat was te horen op ‘World Record’ (1976).
De hoes is een beetje in stijl met de vorige twee, waardoor je dit als een
bij elkaar horend trio zou kunnen zien. Dat klopt zeker qua geluid en
thematiek. De hoeveelheid muziek op ‘World Record’ is werkelijk
overstelpend, met een volle vijf-en-twintig minuten op lp-kant A en ruim
zeven-en-twintig minuten op lp-kant B. Behalve Klaus Schulze, die vaker
tegen het half uur aanzat met zijn muziek, leverde niemand zulke lange
albums af. De ‘norm’ was rond de twintig, meestal zelfs achttien, minuten.
‘When She Comes’ begint met allerlei fluitjes, het lijkt bijna of je naar
Gong luistert, maar de toon is daarvoor te onheilspellend. De dame in
kwestie heeft een zo blanke huid dat ze afkomstig lijkt uit een boek van
Edgar Allen Poe. In ‘A Place to Survive’ komen de holocaust en het eind van
de wereld langs. ‘Masks’ is precies wat de titel zegt, mensen verschuilen
zich achter maskers en laten zelden zien wie ze echt zijn. Het heeft een
opmerkelijk zacht begin voor Van Der Graaf Generator’s begrippen. ‘Meurglys
III the Songwriters Guild’, is met bijna een-en-twintig minuten het langste
nummer en gaat over Hammill’s in Italië gestolen favoriete Fender
Stratocaster: “Meurglys III, he is my friend, the only one that I can
trust…” het nummer begint als een typisch Van Der Graaf Generator nummer,
maar gaat daarna een soort lange jamsessie met knipogen naar Pink Floyd op
een reggae beat. Ondertussen breekt de hel los, om daarna opnieuw in
rustiger vaarwater te komen. Een hypnotiserend werkstuk. De laatste track is
van Banton en Hammill: ‘Wondering’. Het is een wat ‘gedragen’ bijna klassiek
aandoend werk, het zou zo de eindtune van een film kunnen zijn met zelfs
gepaste tekst: “I will return…” Het laatste nummer van ‘World record’, ‘Wondering’ lijkt een voorbode voor wat er komen gaat. Achteraf was dit het laatste album in de “classic line-up”. In december 1976 vertrok Banton. Net getrouwd en behoefte aan meer financiële zekerheid dan Van Der Graaf Generator kon bieden. In januari volgt Jackson ook. Hij miste Banton enorm, maar ook hij moest denken aan zijn vrouw en kinderen. Er kwam weinig geld binnen, de albums liepen nu niet bepaald en er werd weinig getourd. Je kunt dan wel een visie hebben als band, maar van een visie alleen kun je niet altijd leven. Tot veler verrassing kwam Nic Potter terug. Desondanks was van Der Graaf Generator nu wel een band met Hammill als centrale, gitaarspelende figuur. Een andere saxofonist/fluitist vinden met eenzelfde inslag als Jackson is onmogelijk, ze hadden hooguit Ian Underwood kunnen vragen. Wie weet wat die gezegd had? Beter is het volgen van een heel andere strategie en dat deed men ook. Geen sax, maar viool! Het nieuwe bandlid werd Graham Smith (1941- /viool). Smith kwam uit de Schotse folkband, String Driven Thing. Die band zat ook bij Charisma Records. Zijn spe, aanwezigheid en instrument gaf een heel andere dynamiek én dimensie. De groep zat kort voor een tournee en door alle wisselingen en het nieuwe Punky-muzieklandschap om hen heen werd iedereen een beetje hyperactief. Hammill: “We were a very adrenalin charged band at that point. We ran on our nerves and had tremendous energy.” Het leek Hammill redelijk, gezien het vertrek van twee muzikale pijlers, de naam iets aan te passen. De Generator ging eraf, voortaan werd het: Van Der Graaf. In tegenstelling tot de afwezigheid van die ‘generator’ waren de concerten in deze nieuwe samenstelling heftig “some of the most extreme versions by any incarnation of the band”, schreef een journalist. Dat wil wat zeggen, de ‘standaard’ optredens waren al extreem, maar dit overtrof alles. Kwam het door het sub-bas-geluid van Potter; de viool van Smith of de gekwelde zang van Hammill, die net verlaten was door zijn vrouw? Iets van dit alles is te horen op ‘The Quiet Zone/The Pleasure Dome’ (!977). Negen, meest compacte tracks, met een tomeloze inzet. Het is een heftig album, maar wel een van mijn favoriete. Jackson doet nog mee op twee nummers: ‘The Sphinx in the Face’ en ‘the Sphinx Returns’. Een welkome bijdrage. Dank Jaxon. Op lp-kant A wordt de spanning opgebouwd, de ontlading volgt op kant B met ‘Cat’s Eye/Yellow Fever’. Potter zet in met een fuzz-bas, Smith speelt allesbehalve een folk-deuntje en ondertussen zet Evans de hele zaak op scherp. In Frankrijk werd het nummer zelfs op single uitgebracht. Maar dat was iets te heftig voor het gemiddelde publiek. Niet alleen ik was enthousiast. Melody Maker schreef: “.. the band "[had] just come up with an album that finally approached the band's long-promised potential" Dat doet de vorige albums geen recht, maar het zegt wel ietsBij de 2005-cd-remaster warden drie tracks toegevoegd, ‘Door’; ‘Ship of Fools’ (B-kant van de single) en ‘The Wave’ (demo). Vrij snel na het uitbrengen werd nog een nieuw lid toegevoegd, Charles Dickie (?/cello, elektrische piano, synthesizer). Van Der Graaf, nu een kwintet, ging flink op tournee. De combinatie cello-viool werkte goed, maar of de band er minder extreem, zoals aanvankelijk de bedoeling was, door werd? Luister maar naar ‘Vital’. De tournee ging door Europa en eindigde in Engeland. Voor de concerten op 15 en 16 januari 1978 in de Marquee, Londen, stond na de pauze een speciale gast op het podium: David Jackson. Het nieuwe elan hield niet aan. In juni liet Hammill weten dat Van Der
Graaf gestopt was. In juli verscheen het afscheidsalbum met de wrange titel:
‘Vital’ (1978). Het is het eerste (en laatste) live-album van de band. Op
het album een verslag van de concerten in de Marquee, met op een groot
aantal tracks de aanwezigheid van Jackson. Vitaal is de band inderdaad,
intens, gedreven, energiek. Passioneel. Met zes man sterk op het podium is
er weinig ruimte voor rust. Oude nummers zijn voor de nieuwe bezetting flink
bewerkt en klinken nu nog iets heftiger. Het album is niet helemaal ‘what
you hear is what you get’. Bij naluisteren bleek het tape-spoor van Jackson
dood te zijn, iets met een verkeerde aansluiting. Op sommige tapes was wel
iets te horen. Zijn stukken werden daarom nogmaals in een studiosetting
ingespeeld. Jackson: “I had to take out my sax again, clean it up en boost
the level…” Met ‘Vital’ was het hoofdstuk Van Der Graaf - Generator afgesloten. Je kon nog wel terecht bij de vele solo-uitingen van Hammill. Regelmatig draven daar zijn oude-makkers op, zowel in de studio als live. Allemaal de moeite waard, maar toch niet te vergelijken met die van die heel bijzondere band. In 1982 kwam er een album op de markt, alleen voor ‘die hards’: ‘Time Vaults’. Opnames uit het verleden, waarvan sommige in een wel heel beroerde conditie. Heel vrolijk werd ik daar niet van. Beter was de 4cd box ‘The Box’ (2000). In de box een overzicht van de diverse stadia van Der Graaf Generator vanaf het tweede album. Het mooie is dat er nogal wat BBC-opnames te vinden zijn, opnames uit Rimini, single B-kantjes en een enkele studio-opname, zoals ‘Door’. Mooi boekje erbij, veel foto’s en uitleg. Onmisbaar in het geheel. In 2003 gaf Hammill een concert, waarbij Banton, Jackson én Evans
aansloten. Ze waren elkaar niet uit het oog verloren en aldoor vrienden
gebleven. Maar het echte leven is nog grilliger dan een Van Der Graaf
Generator album, de heren kwamen elkaar namelijk steeds vaker tegen bij
begrafenissen van vrienden, roadies. Dan wordt er gepraat natuurlijk,
herinneringen opgehaald en plannen gemaakt. De tijden van weleer leken te
herleven. En inderdaad werd er gesproken over nog een concert. Sterker, er
werd zelfs nieuw werk geschreven. Zonder dat iemand, behalve de directe
families, er iets van wist werden opnames gemaakt. Welke? Ze zijn te horen
op ‘Present’ (2005), een dubbel-cd met opnieuw het logo van Pasche..
Acht-en-twintig jaar na ‘The Quiet Zone/The Pleasure Dome’ was de groep
terug. De band bleek populairder dan ooit, nu was er alom begrip voor het
werk. Eindelijk haakten de criticasters van weleer aan, nu waren ze wel bij
de tijd. ‘Present’ kwam zelfs in de Top10 van beste albums van het
decennium. Die remasters sloten mooi aan op het reünie-concert op 6 mei 2005 in de
Royal Festival hall, Londen. Het concert werd opgenomen en uitgebracht als
‘Real Time’ (2007). Op dat album, twee cd’s, is veelal oud werk te vinden,
van bijna elk album minstens één werk met twee tracks van ‘Present’ en een
enkel van Hammill’s solo-albums. ‘Real Time’ kwam niet uit op Charisma, maar
op Fie! Records, Hammill’s eigen label. Er waren geen plannen voor verdere albums of optredens, maar zeg nooit,
nooit, toch? De groepsleden bleven elkaar ontmoeten en plannen maken. Het
ging echter mis tussen Jackson en de rest. Wederzijds onbegrip, frustratie,
onduidelijkheid. Helaas, exit Jackson. Dat was nogal wat, want hij was met
Evans de enige die op alle albums, behalve dat eerste dan, meegespeeld had.
Datzelfde geld voor de opvolgers: ‘A Grounding in Numbers’ (2011), ‘Alt’ (2012), ‘Merlin Atmos’ (2013) en ‘Do Not Disturb’ (2016). Die laatste is de laatste van de groep. Van Der Graaf Generator had van Prog Magazine de ‘Lifetime Achievement Award’ ontvangen en eigenlijk was inmiddels alles wel gezegd. Het was mooi geweest. Opvallend is dat de laatste albums beter/positiever besproken werden dan
de oude. Men suggereerde daarbij vaker dat Van Der Graaf Generator wel iets
had van King Crimson, maar dan de ‘dark-side’ daarvan, Hammill werd wel eens
“de tegenhanger van Nico” genoemd. Vergelijkingen? Van Der Graaf Generator,
een band met een heel eigen geluid, richting en ontwikkeling is blijkbaar,
gelukkig maar, moeilijk te vangen in een hok. Met hun eigenzinnige aanpak
waren ze de tijd ver vooruit. Toen weinig succes, weinig inkomsten ook, maar
nu wel gewaardeerd. Niet in het minst door talloze andere bands en musici
die Van Der Graaf Generator noemen als hun voorbeeld-band. Het waren echte
pioniers, al dan niet in C. |
||
tekst: Paul Lemmens, februari
2021 plaatjes: © Mercury/Charisma/Virgin/Sofa/Fie! Records/Esoteric Antenna |